GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

RELIGIEUSE OF AESTHETISCHE ONTROERING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RELIGIEUSE OF AESTHETISCHE ONTROERING.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De mensch der twintigste eeuw, op zoek naar een nieuwe moraal, heeft zich niet meer verwondenl over de bekeering, doch zich te meer bekeerd tot de verwondering.

En zoo heeft hij, naar hij zegt, en vooral zingt, zijn religie heroverd.

Augustiniis heeft in zijn „Behjdenissen" het bekende woord gesclireven: „Ét direxi me ad me et dixi mihi: tu quis es? Et respondi: homo”.

Dat is:

Tüt mijzelf keerde ik mij en ik vroeg mijzelven: gij, wie zijt gij? En geantwoord heb ik: mensch!

Maar de religieuse ziel ; van deze eeuw heeft Augustinus gegeven een noodzakelijke aanvulling, naar het, euphemistisch, heet.

Die mensch heeft het woord „homo" vervangen 'door'•„deus". Het was ook 'wei zoo welluideixl als het verachtelijke „homunculus" van een voorgaand geslacht; en warmer klonk het ook dan de titel, dien, 'n andere generatie hem gegeven hadl: homoi sapiens. Want noch „homunculus", kleine mensch, noch „homo sapiens", mensch-zoogdier-met-rede, wilde hij heeten. Is hij niet een god? Ja, van zichzelf openba^axt hij (ma, ar Augustinus „beleed”):

„Tot mijzelf keerde ik mij en ik vroeg mijzelven: gij, wie zijt gij? En geantwooird heb ik: god!

„Ik ben een god, in 't diepst van mijn gedachten”.

Die het gezegd hebben, dat zijn voorai de dichters. En met vrijen moed zijn ze opgestaan en hebben zich uitgegeven als de dragers der nieuwe religie, omdat zij vooral de bezwijmden wafen van verlangen, de gevangenen in verwondering. De christenen van de Zondagsche preek, die psalmen zongen en tegelijk konden bidden, zij hebben te wijken voor de dichters en de kunstenaars, Wiant die hebben weer voor het eerst uiting gegeven aan de „nieuwe, schoon ook oude, religieuse beseffen en gevoelens" i). En „het gevoel, de stemming van eerbied, waarin hij staat tegenover het wondere, het heelal vervullend leven", om kort te gaan, „heel dat gevoel van onafhankelijkheid-in-afhankelijkheid" wil de dichter dan ook niet minder dan „religieus" geheeten hebben. , jDit religieus gevoel openbaart zich als liefde, niet liefde .voor een God, maia, r levensliefde". Toch i s het wezenlijk „religie". „Geen kerk vereischt deze religie — de wereld is haar kerk; geen geestelijkheid of priesterscha, pj — haar priesters zijn de dichters en denkers, de groote kunstenaars van alle tijden". De erkenning van een persoonlijken God is dan ook niet noodig; de „Vader in de hemelen" is een overblijfsel van naïeve tijden" (toch heet deze nieuwe religie zoo bij uitstek naïef). Een kerk, waaïin beleden en aangeboden wordt, is dan ook slechts een „kinderlijke beperking", straks een „bespotting", die kerk met ha, ar officiëele priesters en predikers. Daarom 'is ontroering over natuur en natiuirleven 'iiets anders dan „religie". Religieus is het, ®en bloem in een vaas te hebben, en zich „een oogenblik in de aanschouwing te verliezen, wijl diep in ons de eigen onbewuste droom van sohoonbeid ze wekt". Het is religieus, een kunstwerk te zien, een tr^edie te lezen; een vrouw te kussen in algeheele overgaaf en liefde, dat is „mijn "Od dienen". Het is een religieuse handeling, "let een dier om te gaan en een hond in de oogen te kijken 2); men denkt bij deze woorden aa, n Van Eeden in de Passielooze Lelie:

In wolken en Ijloemen zoek ik U. Ik zoek U in den opgedolven grond als ik den ploeg drijf, 'k luister naar Uw spreken bij: 't sterven van mijn hond.

En begrijpen is niet noodig.

Ik zeg: niemand was tot nu toe half vroom genoeg. Niemand heeft ooit aangebeden en vereerd halt genoeg, Niemand heeft er nog aan gedacht, hoe d i v i e n [h IJ zelf en hoe zeker zijn toekomst is. 3)

Maar die het ons nu zeggen zal, dat is, onder veel anderen, Walt Whitman. Hij heeft gevonden, dat „preeken, credo's, godgeleerdheid" net zoo zich .verhouden tof het onnaspeurlijk menschelijk denken, als een welgeslaagde fotografie zich verhoudt tot „uw vriend of uw meisje teeder en vast in uw. armen"; — en de bedoeling is niet onduidelijk't). Daarom zal hij ook nooit méér behoeven dan zijn ontroering en zijn gevoel in schichtere zielsbeweging :

Mijn samentrel'feu is bepaald, is zeker. De Heer zal mij Avacliten - tot ik in volmaaktheid kom, Be verheven Camerado, de ware liefdegever, naar wien [ik smacht, zal ik ontmoeten, 5)

Deze ontroering nu, die religie heet, hecht zich eerst nog vast aa.n wat met < le gave van den hoogen God der vroegere traditiiéA-schijnt te-vèreenigeute zijn.

Maar tenslotte verkkart zij zichzelf autonoom, wordt ze zichzelf genoegzaam en noemt zich vrije openbaarwording van goddelijkheid, van rechtstreeksch divien vermogen.

Er is groei, ook hier, in de ideeën.

Van Eeden roept nog de schimmen van Ba, ch en Beethoven aan; en, al noemt hij hen „bij God zijn bemiddelaars", hij noemt hen toch geen Christus of zijns gelijken. Maar straks komt een ander, die Christus, Bach en Kant in één versregel vereenigt; als hij n.l. spreekt over „Brahman's leven,

Dat hier tot Christus, Bach en Kant verheven. Zijn diepte in daden, kunst en werken weet”. 6)

Nietwaar, daar is al een verder uitwerken van de gedachte, dat ontroering is: religieus; zij wordt hier reeds van den weg tot God, tot Christus, afgenomen, en wordt de gang v; an God, van Christus, van Brahman zelf, in ons hart. Bach en Beethoven zijn voor Van Eeden nog herauten Gods; het is Gods heerlijkheid, die zij^ handhaven, Gods licht, dat zij doen eerbiedigen in helsche duisternis; en het is immers daarom, dat hij den naam hun geeft van „priesters en bemiddelaars". iVoor Van Eeden is Bach, is Beethoven dus geen eindstation, maar-alleen halte. En de halte voert verder tot het eindstation, dat 'is: God. Maar een ander komt, en zegt'óók wel: Bach en Beethoven en Strauss, de muziek, de kimst, de ontroerirxg, is halte, en geen eindstation. Maai: de trein van het leven loopt bij dien ander dan die halte voorbij in omgekeerde richting; nu is de eigen zielediepte het eindstation; want die is God immers ook? Hoor:

Wanneer na sterredans Strauss, dirigent. Van de aarde Zarathustra heeft gedragen. Terwijl het sphingisch c-g-c blijft vragen Naar 't wezen van het wereldfundament,

B'an rolt, net als een trein, die langs komt jagen, Ver — vlak bij' — ver, het applaudissement. Strauss buigt, 't Schijnt of hij zegt: Ja, ja! Ik ben 't. Ik heb 't gemaald: 'k ben blij, dat 'k zoo mocht slagen.

Afwezig klap ik ook, maar mijn applaus Wou verder vliegen, achter Richard Strauss: Hij is een halte, maar geen einds t at i oiii. En 'k heb een vreemd gevoel: wairt even is 't. Als joeg 'k mijn trein, ekstatisch machinist.

Langs Bacil en Orpheus naar mijn Brahauzon 7)

En om te bewijzen, dat de dichter (iedereen, die verzen rriaakt, heet tegenwoordig dichter, maar vervloekt wordt de dominees-poëzie, althans bij de dominees, die geen 'ketterijen verkondigen), om te bewijzen, zeg ik, dat de dichter het méént met zijn betuiging, dat zijn trein in eigen ziel als eindstation aankomt, en dat daar de ontroering naar eigen vrije keus kleur .en leven aan alle ding geelt, souverein, komt hij ons verzekeren, dat hij' „zijn eigen Dooper is", die zelf zijn paden voor zich recht maakt. Ja, hij zal niet verbergen zijn zelfgenoegzaamheid, goddelijke deugd bij uitnemendheid; in deze verzen openbaart ze zich onbeschroomd — op een afstand:

In eigen zielegrcnden Heb ik de gang gevonden, Die naaj-het hart van Clod mij veilig bracht;

Of ook:

En de optocht van 't verleden Kwam achter me aangegleden. En 't was ik zelf, die mij 't geleide gaf.

Zou daarom deze ontroering iets anders zijn dan religie? Eigenlijk majafet zij haar drager tot een God: want de dingen kleur geven, da, t doet God. De schoonheidsadoratie is niet .afhankelijk meer van de riiate der schoonheids-verwerkelijking in de objectieve verschijning, doch zij' is z è 1 f het objectieve; de vereelte vingertoppen van de dienstbode, die zoo gelukkig mag zijn, dat zij juist een dichter van zóó sterke ontroering een bordje havermout voorzet, zijn tenslotte niets minder dan de straling van de zon, dan de fuga van Bach:

’k Ben Brahman. iVIaar we zitten zonder meid. Ik doe in huis het een'ge, dat ik kan: 'k Gooi mijn vuil water weg en vul de kan; Maar 'k heb geen droogdoek; en ik mors altijd.

Zij zegt, dat dat geen werk is voor een man. En 'k voel me hulploos en vol zelfverwijt. Als zij mijn lang verwende onpraktischheid Verwent met wat ze tooverde in de pan.

En steeds vereerde ik Hem, die zich ontvouwt Tot feeërie van wereld, kunst en weten:

Als zij me geeft mijn bordje havermout, En 'k zie, haai-vingertoppen zijn gespleten. Dan voel ik éénzelfde adoratie branden Voor Zon, Bach, Kant, en haar vereelte handen.

Zoo is ontroering genoeg, om „religie" te hebben 's morgens bij de havermout.

Den bijbel kan men dan gevoeglijk bij het ontbijt wel dicht laten.

Want — dat hier een kloof is tusschen den Bijbel met zijn gezag van het objectieve feit, den bijbel, die aan de ontroering óók wel een plaats geeft, maar dan een andere dan deze man haar toewijst, dat voelt hij zelf.

.En hier wordt nu de ontroering van den modernen mensch wel het scherpst geopenbaard in haar eisch, dat zij souverein gelaten worde, dat zij rediterlijk vonnis moge vellen over alle ding.

Immers, men zou zeggen, als Bach, Kant, Zon en vingertoppen van de dienstbode in eenzelfde adoratie deelen, dan zal toeh voor den Christus ook wel een plaatsje overblijven in de , aanbidding, in dezen allerindividueelsten cultus. De Christus, hij heeft toch óók zijn plaats onder de Zon, hij heeft óók de eeltige hand van den werker, hij heeft Bach geïnspireerd, naar 's mans eigen getuigenis en Kant is hem niet voorbijgegaian.

Men zou het denken, ja.

Maar de werkelijkheid is anders.

Want Christus wordt vervloekt. Het eenige, wat „stemming" wekken en „ontroering" , ver-dragen kan, is een Christus-b e e 1 d; want dat doet niet zeer, en dat staat stil en daaraan kan ik doen al

mijnen wil. Maar Christus wil gezag hebben, ook over mijn ontroerd gemoed; en dat gezag wil ikzelf Ijcwaren, zegt de moderne mensch, de aanbidder van zijn eigen adoratie.

Christus en het Christendom zijn vervloekt:

Ontzaglijk rijst op de achtergrond Van iedre ziel afkeurend, waclileud, stom, Hol angstig donk're blok van 't Christendom.

Chrislus is overbodig:

Ik ben do Weg, de Waarheid en het Leven, Ik zelf ben de Profeten, ben de Wet; Ik heb geen Christus noodig, die mij redt; Mij hoeft geen (iod mijn zonden te vergeven.

En als het kruis van Christus waarheid was, dan zou hij het verwenscheu:

Als ’t Kluis voor tolbetcüend menschenras (-)p de afgrond van de dood lei, wralcke vlonder, En 't menschenleed door vuil kwakzalverswonder. Dooi' bloed en pijn van Ünschuld'ge, genas.

Dan wilde ik, dat oermachtige Giganten Vulkaanmonden van dond'rende kanonnen Op schans uit Alpen en Himaal'ya plantten En tot val in Zijn hel Hem overwonnen .Met gouden kogels van vlammende zonnen En mitraillc van sterrediamanten.

Ja, zoover gaat de haat tegen den Christus, den objectieven, dat hij zegt:

O — kwam op aard' nog eens de Zoon van Uod, • Ik werd om jou Judas de Iskariot.

Maar, al kan de Christus-met-gezag niet de aidoratie .trekken van dezen vader der eigen zielsbeweging, dat kan het Christusbeeld wel; die verrader, Judas, had willen zijn bij een Christus, welke léven wil, die schreit graag Petrus-tranen om een Christus-beeld, als het maar dood beheft te zijn en niet de ontroering tegen te spreken in haar souvereinc religie:

En toen 'k naast diep geboorde bergbeek ging, Zag ik een houten Christusbeeld aan 't kruis, Naast de afgrond, en in de afgrond was gebruis Van water, en nev'lende huivering. Ik stond; en keek; en ging. En van de brug Zag 'k op de rotspunt 't beeld, en kwam terug. En stond en keek en ging met moeite heen; En, tromvloos en verrader, heb 'k geschreid. Terwijl ik verder liep, van zelfverwijt, Dat 'k Christus liet in nacht en kou alleen.

Met opzet hebben we uit de honderden ontboezemingen van poëten, die hun aesthetische ontroering tot religieuze proklameeren, juist die van Van Eeden èn van dezen Brahmaan-in-Nederland laten spreken. Want zij doen ons zien, hoe ernstig men het meent; en vooral, hoe daar een progressiei van roem (en rijm) is in deze bekeering tot de verwondering, tot de ontroering. Wie hier uit kunstzaal, of uit religieuzen tempel zuivere leerspreuken zou willen aanvoeren tegenover dezen mensch, wete, dat hij vergeefsche moeite doet. Want het gebouw voor kunsten en wetenschappen staat niet in Utrecht en nergens ter wereld buiten hem; zijn ziel is dat:

Zoo dreunt bewond'ring in mijn zielehuis — Gebouw voor kunsten en voor wetenschappen....

En alle drager van klare begrippen zwijge. Van Eeden was tijdgenoot van Christus, maar deze Brahmaan is tijdgenoo't van R, amses. Want Van Eeden wordt door het lijden aan Christus verbonden: hij raakt zijn hand aan en zegt: .„vandaag leden wij veel". Maar de ander heeft genoeg aan de verschijning van de kleine ster, die den grafsteen daar vlak bij hem overstraalt, de ster, die ook geschenen heeft, toen het graf van Ramses werd gesticht. Die ster en die steen maken hem Ramses' tijdgenoot.

Maar 'dat de ster ook eens s'tille stond boven het huis, waar het kindeke lag in Bethlehem, daar wordt niet aan gedacht, want van den Christus wil deze man tot geen prijs een tijdgenoot zijn.

Scheld hem nu niet den anti-christ, als ge de anderen, die ontroerd' willen zijn, als hij, goede meesters noemt in de propaedeuse van het christendom. Want hij zégt, wat de anderen voel en. Hij denkt dóór, wat de anderen willen, doch zichzelf nog niet belijden durven. Hij zegt open en bloot, dat de ontroering theopneusten maakt, en dat ze niet kan dulden al wie haar tegenspreekt.

En door de verwerping van den Christus, juist in dien man, die de vingertoppen van zijn dienstbode adoreert, schemert u tegen de onwillekeurige erkenning, dat om en b ij d e n C h r i s t u s, die lééft naar de Schriften, de ontroering niet ZOO' gemakkelijk „religie" he e ten kan. Het is hier eigenlijk zelfbehoud, die haat tegen Christus. Christus mag wel de idee worden, het Gretal:

Huiv'rcnd zag 'Is staan in de omzwaai van de nacht De Menschenzoon, priester van Gods geslacht, Ov'ral aanwezig, heerscher, het Getal, . Dat de omtocht van mijn sterrevolken leidt.. ..

maar hij kome niet tot dezen mensch met zijn geboden voor de ziel.

Want Christus, in zijn ontroering, heeft, gezegd:

„Nu is mijn ziel ontroerd... en wat zal ik zeggen? Vader, verheerlijk uw naam." Toen geschiedde er een donderslag.

Die was van den transcendenten God. Hoog boven elk sterfelijk hoofd.

Maar deze dichter heeft geen God BOVEN zich; Hij wil God zijn; en zijn ontroering is daarom het fundament van zijn troon. Maar in den Bijbel is immers de ontroering wat uitgaat van den troon?

Ja, deze man voelt intuïtief: Christus, oaitroerd in den hof, heeft gekropen, een worm, geen man. Dat was bestaanbaar met „ontroering". Maar hij wil niet kruipen. Wat hij wel wil? Hij wil FREE­ WHEELEN.

Ik freewheel over licht.... Voort vlieg 'k, in vreemd verlangen. ...8)


1) Kees Meyer, Naar de Toekomst. Pioegsma, Zeist, 1924,

2) Kees Meyer, a.w. 42—50.

3) Walt Whitman, aangehaald bij Kees Meyer, 50.

4) Walt Whitman, Grashalmen (Leaves of Grass), vert, door Maurits Wagenvoort, uitg. W.-B., 21.

5) Walt Whitman, Grashalmen, 23.

6) Fr. V. Eeden, Van de Passielooze Lelie, 1901, M. 135. — Johaii Adi-eas dèr Mouw (Adwaita) Brahman, I. Amsterdam. W. Versluys, 1919, hl. 120.

7) J. A. dèr Mouw, a.w. 178.

S) Zie J. A. dor Moiiw, 71, 72, 74, 75, 174, 136.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

RELIGIEUSE OF AESTHETISCHE ONTROERING.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's