GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEREFORMEERD FARIZEISME ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEREFORMEERD FARIZEISME ?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Wanneer ik hier enkele dingen in het midden brengen wil over „gereformeerd farizeïsme? ", dan moge ik begimien met de aandacht te vragen voor de betiteling, gelijk ik ze gaf.

Ik schreef boven wat ik zeggen wil, niet: Gereformeerd Farizeïsme, met een uitroepteeken, doch een vraag tee ken plaatste ik er achter. Diat vraagleeken moge door sommige drukkers weggelaten zijn'), het stond er toch bijl Nu wil het geval, dat sommigen de aankondiging lazen, zonder dat vraiagteekein, en tegen de veronderstelde bewering van het werkelijk bestaa.n van gereformeerd farizeïsme bij voorbaat reeds hebden gedebatteerd. Zoo behelst „De Wachter" van 12 Juni de volgende opmerking:

„'k Betwijfel, of er waarlijk Gereformeerd farizeïsme is. Ja, farizeeuwsch Gereformoerdisme ongetwijfeld wel; maar het is mij niet duidelijk, hoe het farizeïsme Gereformeerd kan zijn, wel, dat er onder de gereformeerden farizeeërs worden gevonden. Maar ©en adjectief, niet waar Ds Schilder, kan nooit het substantief veranderen."

Soortgelijke opmerking wordt door denzelfden auteur tegelijkertijd in een drietal kerkbodes gemaakt.

Naar ik meen, is het vraag teek en hier over het hoofd gezien.

Men zal misschien tegenwerpen, dat een vraagleeken meer of minder er niet op; aankomt. Ik antwoord daarop — en wil 'daarin graag alle farizeeërs in nauwkeurigheidsjacht bijhouden — «iat een vraagteeken zoo-ongeveer alles kan beteekenen. Misschien worden ze wel eens te veel door de uiti'oepteekens verdrongen.

En wat het onderhavige geval betreft: ik meen, dat het vraagteeken vooralsnog good gereformeerd is, juist omdat het zoo weinig farizeeuwsch is.

Want als ge het vraagstuk aan de orde stelt van het gereformeerde farizeïsme, dan zijn er direct twee uitersten op te merken.

Aan den eenen kant staan zij, die er alles van weten en die óók op hun manier bij hun eigen traditie zweren; een echt farizeeuwsche houding is dat. Zij wéten bij voorbaaf, dat gereformeerden natuurlijk farizeeërs zijn; da, t ligt zoo in hun aard; het is hun noodlot; want het gereformeerde dogmatisme en hun letterknechterij kaff niet anders kweeken dan echte farizeeërs-kinderen. Aan de farizeeuwsche zelfvoldaainheid en valsche verzekerdheid, die ook dit oordeel zonder eenig nader onderzoek zoo maar onderschrijft, lijden b.v. wel eens bepaalde vertegenwoordigers van de libera.le pers. Zij weten precies, dat de gereformeerden de menschen zijn, die altijd gelijk willen hebben. Zij, de gereformeerden, hebben hun behaaglijke rust, en daarmee is voor hun verzekerdheid alles uit. Ze zoeken niet meer, die gerefoTmeerden. Spencer heeft gezegd, dat er geen ontwikkeling mogelijk is, zonder dat er iets scheurt. En in de taai van Bolland ^) W'l dat zeggen: dat er geen ontwikkeling is, waar Diets en niemendal „kapot" gaat. Welnu, de conclusie is spoedig genomen. D© gereformeerden vertoonen de minste scheuren; zij hebben niet de kracht, die er noodig is, om „kfa}p|ot fe gaan", om 'e scheuren en te schokken en zoo te baren wat nieuw is. Zouden zij geen farizeeën zijn? Wat hebben wij' nog voor getuigenis van noode?

Doch daar komen dan uit den precies tegenovergestelden hoek de stemmen, die het eenvoudig voor een uitgemaakte zaak houden, dat het Gereformeerde en het farizeeuwsche type eenvoudig niets anders kunnen dan tegenover elkaar staan. Voor hun besef zijn de farizeeën altijd de menschen, die Christus hebben tegengestaan en die bij het kruis naar hem gespuwd hebben. En hun liefde tot den Christus is zoo groot, dat ze niet eens zich plaatsen willen voor de vra-ag, of misschien in hun ziel wel iets van denfarizeeuwschen zuurdeesem zit. Er is eens gevraagd, of Plaulus wel wedergeboren èn godslasteraiar'koai zijn. Voor meer da, n één kan de kwestie, zonder dat het vraagstuk ook maar een haar gewijzigd wordt, ook aldus linden: kan Paiulus een wedergeborene èn een farizeeër zijn? Die Paulus w, as immers farizeeër? En een heel goed farizeeër ook? Ook al zouden zulke menschen toegankelijk zijto. voor 'de gedachte, dat Plaulus nog tijdens zijn farizeeërschap was wedergeboren, zij zullen toch met nadruk er op wijzen, dat er met dien Paulus heel wat gebeuren moest, voordat hij zijii brieven kon schrijven aan de gemeenten, zijn dogmatische brieven; en dat hij het fa.rizeïsme toen duchtig bestrafte.

Nu meenen wij in gemoede, dat zooiwel het eene als het andere standpunt veï-^eerd is. Tegenover de eerste groep verklaren wij, dat de dagen voorbij' zijn, waarin men de critiek op do-rdtsche vasthondendheid en consistoriaal conservafisme kon laten volstaan met een paar schimpscheuten van Betje Wolff—Bekker. Toen gezeide Betje in haar Santhorstsche geloofsbelijdenis uitsprak, dat het verlichte geloof de vrijheid aan de "jeugd leerde, toen voegde zij er aan toe, dat er een burger van Geneve was, die dat wel goedvinden zou.

Maar een beetje grimmig merkte zij op, dat die burger van Geneve niet „Kalvyn" was; en ze had gelijk, want zij' bedoelde Jean Jacques Ronsseau^). En later bedankt zij de „Eenzaamheid, " omdat die haar den tijd geeft, om „bedaardlijfe na te gaan, wat Geneves burger zegt":

Zijn vonnis wordt dan door partijzucht niet gestreeken. Daar drift, noch kerkgezag, niet 't allerminst beslegt.

Gelukkig, dat er tegenwoordig veel menschen zijn, ook aan de overzijde, die beweren, dat die andere burger van Geneve, Calvijn, precies even scheef aangekeken is door de menschen ajs Betje vindt, dat aan haar zoeten lieveling Bonsseau overkomen is. Betje vond de vijanden van Ronssea.u, de handhavers van het kerkgezag, „Farizeeërs, steilooren, huiche]a, ars", enzoovoort. En niet zonder zelfbehagen coquetteert zij' met haia, r „Geest":

Mijn 'Geest'! zo "hebt gy iny gewaagd aan liufchelaaren, Aan booze Dweepers; en hoe krijgt gy ze aan 't bedaaren ? Zie, zo gevaarlyk is 'then op den nek te treên; Die Phariseeuwen zijn de afgoden van 't gemeen. ^)

Maai-gelukkig wordt deze Xante Betje verloochend en kenteren ook in haar familie de geesten. Als de farizeeuwsche ziekte is: de zelfvoldaaTiheid, die op den a.nder neerziet, en zijn vonnis van te voren in den zak heeft, dan hebben de discipelen van Betje, al scheldende op het farizeeërdom, zich onvervalschte typen er van getoond, en zich mèt hen geblameerd ook tegenover den anderen burger van Geneve: CaJvijn. Natuurlijfe zijn wij dankbaar voor dien omkeer.

Maax de erkentelijkheid voor de zelfherziening aan de overzijde, moet nu bij! óns ook uitwerken dit gevoelen, dat het niet goed is, als wij blijven staan bij de tweede groep, die ik in het begin aanduidde: d.w.z., dat wij niet zonder meer met enkele uitroepteekens en een paar zuchten ons van de tegenpartij afmaken en zeggen, dat het bijl voorbaat een onmogelijkheid is, dat het .gereformeerde kan overslaan in het farizeeuwsche type. W, ant werkelijk, het vraagstuk is een eerlijk vraagteeken waard; en eerst, wie het vraagteeken heeft gesteld, kan a, chter zijn antwoord straks een uitroepteeken zetten.

Farizeeën nemen geen aanklachten aan. „Zijn wij dan ook blind? ".

Maar juist als wij tusschen farizeeuwschen en gereformeerden geest den afstand willen zien en toonen, moeten wij den tegenstander niet een te gemakkelijke overwimiing geven door hem zelf het wapen in de hand te drukken, als hij met recht zou kininen zeggen, dat ook wij „geen aia.nklachten" aannemen.

Wa.nt immers: de aanklacht i s er. En om Gods wille zijn wij verplicht, ons rekenschap' te geven van haar zuiverheid of haar lichtvaardigheid.

De aanklacht is er, zoo zeiden we. We zullar ze aanhooren, niet in eiken vorm dien ze aanneemt. Want waiar zouden we uitkomen, als we het koor wilden overstemmen van de velen, die de kerk eerst helpen leegbloeden, en die dan komen klagen, dat de kerk versteend is als weleer het faxizeïsme, en dat zij voor het ideaal van het jonge christendom verloren is omdat haar recht-zinnigheid zoo nog eens recht „uitziimigheid" is geworden?

Neen, wij gillen naar h è n luistereai, van wie wij mogen verwachten, dat ze het eerlijfc en e r n-stig bedoelen, als ze tusschen den gereformeerde en den farizeeër niet veel meer dan een stap zien.

Aan hèn willen wij de aandacht geven, die meer van nabij met argumen ten'trachten aan te toonen, dat er zoO'jets als „gereformeerd farize'isme" bestaat of dreigt te ontstaan.

Onwillekeurig denkt men zonder eenige polemische bedoeling terug aan de artikelen van Dr H. W. V. d. Vaart Smit, over „Vorm en Geest". Hij heeft toen herimrerd aan de figuur vaïi Ezra, den hervormer, „een machtig man in 't rijk des Geestes, heerlijk Jbeginselvast", die „op een wa, a, rlijk recht gereformeerde wijze" Israël terugleidde tot wet en profeten. Maar, zoo-werd daaraan toegevoegd: „maar waf hebben de navolgers van Ezra ervan gemaakt? Zijn uit Ezra's school niet de Farizeeën ön Schriftgeleerden voortgekomen ? En hebben dezen niet een carricatuur gemaakt van^Ezra's reforma, tie? Ts 't niet jammerlijk, wat doodenveld ze gemaakt hebben van Ezra's levend volk? Heeft niet de Heere Jezus Ezra's navolgers met geeselen gekastijd, terwijl toch van Ezra's wet en profeten geen tittel of jota voorbij zou gaan? De geschiedenis van Ezra's reformatie en daarna van de verwording dier reformatie bij de epigonen, bij' de navolgers, het geeft boekdeelen te lezen aan wie 'lezen wil en lezen kan"6).

En in den laatsten tijd heeft onder ons de a, : andacht getrokken het boek van Dr M. van 'Rhijn: „Een blik in het onderwijs van Jezus"'). In dit geschrift komen enkele passages voor, die onze pers het vermoeden heeft doen opvatten en strains als zekerheid heeft doen uitspreken, dat de „gereformeerden" werden bedoeld.

Wat die uitspraken dan wel behelzen?

Och, het is de klacht, dat er rechtzinnigen zijn, die sterk opkomen voor de „leer" en die intusschen een „elementair gemis aan liefde" vertoonen. Er is onder hen een getronw opkomen voor de „leer der vaderen", waarin men zijn rijkdom vindt, terwijl dan op al de anderen met medelijlden wordt neergezien, als op de menschen, die er toch niets van begrijpen, en die staan buiten „de waarheid". Deze menschen vertoonen nu, volgens Dr v. Rhijn, sprekend het beeld van de oude fairizeeën uit Jezus' dagen. Ook zij hebben gezworen bij; „Mozes en de profeten", ook zij hadden geen liefde voor de schare, die de „wet" niet wist, ook hun ziel had' genoeg aan het geschreven machtwoord, dat van boven kwam; „men wist zich in eigen groep farizeeërs, d.w.z. afgescheidenen"8).

298 Van meer dan één zijde 5) is beweerd, da; t de schrijver, Dr v. Rhijn, hier het oog heeft op „gereformeerden van allerlei sla, g". En a, l no^emt hij hun naam niet, en , al hebben wij geen enkele reden, om te veronderstellen, dat de anteur speciaal aan 6ns heeft gedacht — hij kan immers even goed aan den zelfkant van het gereformeerde leven zijn aandacht hebben gewijd — toch hebben onze persorganen den schoen naar zich toe getrokken, om te concludeeren, dat hij niet past. Tenmiaste, dat hij óns niet méér p; aist, dan een ander.

Zoo heeft ons eigen leven de Vraag van het „gereformeerde l'arizeïsme" gesteld en het vraagstuk reeds min of meer opgelost ook. Verschillende kerkelijke organen hebben zich tegenover Dr v. Rhijn in veroordeelenden zin uitgelaten; ook „De Reformatie"'") deed het; en Ds Laman heeft herinnerd aan een preek uit 1860 van Ds Zaalberg over den tekst: „Ziet toe, wacht u vaiï den zuurdeesem der Farizeeën", in welke preek de volgende passage voorkwam:

„Ze noemden zich Phariseeëii, d.i. afgescheidenen... Kan ik het helpen, dat onze afgescheiden broeders geen Hebreeuwscli verstaan, on daardoor dien ongelukkigen naam gekozen hebben? "

En dan, zoo voegt Ds Laman er aan toe,

„en dan gaat hij' in die preek allerlei vragen stellen, met het doel om te doen uitkomen of de uiterst© vroomheid, die zich naar vaste regelen gedraagt; de eigenwaan, die zichzelven ondor de uitverkorenen des hemels telt; de schijnrede der godzaligheid, die dille en komijn vertient; de liefdeloosheid, die zich afscheidt, andersdenkenden vervloekt en hen uit de synagoge weipt; de huichelariji, enz. enz., of dat alles niet duidelijk onder hen gevonden wordt."

Men ziet, dat algemeen de indruk leeft, dat Dr v. Rhijn wèl op de gereformeerden het oog had. Volkslogica zou tegenover deze opinie aanstonds kunnen werken met de oppervlakkige spreekwoorden-wijsheid over den man, die zich excuseert en dus zich accuseert, alsmede over den schoen, die wordt aangeti'okken, door v/i'^. hem passend vindt. M, aar dit geeft geen oplossing; men zou wé1 doof moeten zijn, als men niet wist, dat, algedacht nu van Dr v. Rhijn, ons door de tegenstanders ingevulde zondenregister telkens weer met deze punten van aanklacht „prijkt".

Voor ons doel is het nu verder van geen belang te weten, wat nu precies de nevengedachten van Dr V. Rhijn geweest zijn. Het is best mogelijk, dat de schuchtere stem^^) gelijk heeft, die verklaren kwam, dat het wapen niet tegen de waarachtig gereformeerden, maar tegen karikatuur-gereformeerden gekeerd werd door hem. Want óók als Dr V. Rhijn aan anderen gedacht heeft, dan zijln er toch genoeg, die het gereformeerde op^ zichzelf altijd krachtens innerhjike noodzakelijkheid farizeeuwsch vinden. En wie zichzelf onderzoekt voor God, zal ook deze „brieven" voor Hem neerleggen, opdat zijn overtuiging .alleen op' goede gronden ruste, dat hij een „brief" van Christus is, den oofe door Farizeeën gekruiste. Een brief, bezorgd door den dienst van Pjaulus, den voormaligen farizeeër.


1) De inhoud van de hier volgende artikelen komt zakelijk overeen met dien van mijn referaat op den Theologisohen *Mooldag, dat denzelfden titel voerde als deze artikelenreeks.

2) Zie G. W. Wolthuis. Wijsbegeerte v. d. Godsdienst, bew. "aaj-dictaten van Prof. Bolland, . Leiden, 1923, 283, 285.

3) Zie „Het Leven" en de uitgelezen verzen va.n Elisabeth Wolff—Bekker, verz. door Dr J. v. Vloten, Schiedam, 1866, bl. 70.

4) a. w. bl. 133.

5) a.w. bl. 196.

6) „De Reformatie", 2e jaargang, no. 16.

7) J. B. Wolters, Groningen—Den Haag, 1924.

8) V. Rhijn, a.w. bl. 110, 111; vgl. bl. 145/6.

9) B.v. „Geref. Kerkbode v. Leiden" (Ds Bouwman), „Gerei Kerkbl. v. Drente en Overijsel" (Ds Laman), „Geref. Kerkb, V. Amsterdam (redacteur niet vermeld). Andere bladen in gelijken zin.

10) 1 Mei 1925.

11) Van B. in „Fraternitas", Groot-Geref. Studentenblad, Rtd. J. H. Donner, 10 Juni 1925, bl. 123—125.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

GEREFORMEERD FARIZEISME ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's