GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belijdenis.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Belijdt elkander de misdaden. Jacobus 5:16.

Wij zijn gewoon, van de Roomsche kerk veel af te keuren; en onder de dingen, die wij' in Rome verkeerd achten en tensterkste verwerpen, behoort ook de Roomsche biecht. Wij willen er niet aan. Wij houden niet van den biechtstoel. Zelfs kan af en toe de opmerking onder ons gehoord worden, dat „een ander", ook als hij komt in zijn kerkelijk „ambt", met ons persoonlijk leven zich niet heeft te bemoeien.

Nu moet men dit verschijnsel niet zwaarSer opnemen, dan het is. Het valt niet te loochenen, dat veel koelheid in de houding tot wie tegenover ons spreken wil over onze verborgen zielservaringen, tenslotte samenhangt met de meerdere of mindere ongeschiktheid en de weinig zielkundige manier, waarop geestelijke onderwerpen, als ze een intiem karakter dragen, onder ons worden behandeld soms.

Maar wie in dezen zonder zonde is, die werp© den eersten steen. Het „klimaat" is bij' ons vaak zoo ongeschikt, voor intieme bespreking van geestehjke ervaring en bevinding. En dat is geen kwestie yan ouderling of dominee. Dat is ook geen gevolg van de afwezigheid van de ouderwetsche „gezelschappen". Want zoo iets is een zaak, die van ons allen afhankelijk is; hot geloof, dat er een gemeenschap der heiligen is, vindt zijn bewijsvoering ook in de kwade vruchten van haair afwezigheid; de geestelijke inzinking van den een is er nooit zonder die van den ander. De klacht over den ander is allereerst een aanklacht tegen onszelf. En bovendien: geestelijke intimiteit kan op den duur niet tegen den vergaderingsstiji. Het „gezelschap", hoezeer zijn bedoeling vaak uitnemend moge geweest zijn, heeft maar heel weinig gedaan voor het intiem spreken over het geestelijk leven. Het leek gemoedelijk, maar het was vaak „voorwerpelijker" dan de grootste „letterknecht", op wien men hooghartig afgaf. De dominee kon een voorwerp elijke beschouwing geven over het werk van Christus, maar het gezelschap heelt zich vele malen verzadigd aan een bloot „V o o r w e r p e 1 ij k e" (en dan nog vaak onjuiste) beschouwing over het werk Gods i n den C h r i s-ten. Of ik nu een theorie geeft oiver het werk van God vóór de ziel, dan wel een „theorie" over het werk Gods in de ziel, het komt eigenlijk op hetzelfde neer. De vraag, oï iemand „voorwerpelijk" dan wel „onderwerpelijk" spreekt, hangt tenslotte niet af van het besproken onderwerpi, doch van de wijze van behandeling. En aangezien aan de zielkunde onder ons nog heel weinig gedaaji is, daar ^ de stelling te verdedigen, d'at de waarachtige „onderwerpelijkheid" het meest o-p, de gezelschappen heeft gekwijnd. Meri gaf er slechts een voorwerpelijke, zeer algemeene, nooit zuiver persoonlijke bespreking van dat deel der (voorwerpelijke) geloofsleer, dat handelt over de orde des heils. De spraak maa, kt hier openbaar. Het ging niet over een „ik" of een j, gij'", maar altijd over een „hij". Dait is de zuiverste voorwerpelijkheid. Men zou wat de gezelschapipen behandelden, ook op een examen kunnen zeggen; en vele gezelschapsmenschen hebben vaak gewenscht, dat de letterknechtjes van him tijd maa, T eens examen zouden moeten afleggen in de bij h è n door­ gegeven wijsheid. Wie weet niet, hoe juist die gezelschapsmenschen altijd de houding van den man, die examen afneemt, plegen aan te nemen? Men kan van examens een warm'voorstander zijtn, en toch meenen, dat het daar niet deplaiats is voor intimiteiten.

En nu keer ik naar Rome terug. Als het waar is, dat de ouderen en de jongeren, de leiders eu de geleiden, de „Schriftuurlijke" en de „gemoedelijke" christenen, de „zwaren" en de „blijmoedigen", de „preciesen" en de „rekkelijken" onder (en ook rondom) ons, als het er op aanlcomt, heel weinig hebben van waaralchtige intimiteit in het geestelijke, hebben wij dan het recht, Rome uit de hoogte te veroordeelen, zoolang wij' zelf niets beters er voor in de plaats te stellen? O neen, wij' denken geen oogenblik aan een pleit voor den Roomschen biechtstoel. Maar wjj! willen ni-et voorbijzien, dat het groote argument, 'dat wij tegen de Roomsche biecht hebben in te brengen, bi| ons vaak alleen in theorie leeft. In de praktijk komt er weinig van terecht, om het ook te beleven.

Want tegen Rome brengen wij in, dat niet de leek aan den priester moet belijden zijn zonde, omdat de Jiiërarcliiscbe lijn in de gemeente van Christus aan het recht der geloovigen te kort doet. Maar. als wij: -^an daartegenover stellen, dat de kerkledai onderling tegenover elkaar het recht hebben van de mondigheid, wat komt daar dan ten aanzien van deze dingen in ons leven van terecht? Niet de leek aan den priester, doch de geloovige aan den geloovige belijde het kv/aaid, zoo zeggen wij. Maar waair is onze werkelijkheid? Hoe vaak laten we elkander lezen in onze zielediepten? Hoe vaak zijn wij zelf de schuld er van, dat men ons verkeerd beoo^rdeelt, omdat we nog nooit een ander lieten blikken in onze ziel met haar verborgen strijd en moeite?

Ach, wij moeten niet maar protesteeren tegen Rome, doch onze prak tij'k er tegenover stellen. Niemand zal hier een pleit voeren voor de wellustigheid, waarmee sommige menschen hun zondeverhalen opdisschen, die niemand „stichten", bonwen, kunnen. Maar is er geen binnenkamer achter onze salons? Bestaat er geen mogelijkheid van een sfeer van rust en vertrouwen? Zou er geen rijfedom van geestelijk verkeer, vlan waarachtige gemeenschap voor ons opengaan, als wij meer elkaiar lieten zien, hoe moeilijk het is, christen te zijn, hoe zwaar het is, iets van Christus' ontzaglijke eischen na te komen ?

Och, als wij spreken over de „gemeenschap der heiligen", dan rekenen we eerst uit, hoeveel klanten onze deur voorbij'loopen, die ook van de kerk zijn. Maar wie vraagt er zich al, wat hij gedaiaHi heeft, om de kwijnend^ zielen van haar zelfrantsoeneering te genezen?

Als vrij intiem gaan doen, dan hebben we gewoonlijk maar één woord bij de hand: de gebedskamer. Laat er plaats komen voor nog een andera kamer: de kamer van het onderling verkeer der kinderen van God, die, zonder pralenden, op vastei tijden en op vaste plaatsen met «.utoriteit wachtenden biechtstoel, maar in blanke eenvoudigheid elkander willen dienen met het verhaal van den strijd der eenvuldige zielen, die hun Vader hebben gezocht, en die elkander zeggen, hoe zwaar het is, dien Vader te verstaan en te groeten met de liefde, waarmee Hij' ons heeft liefgehad. Hun eerlijk uitwisselen van de schuldgedachte zal hen straks in gemeenschappehjkheid uitdrijven naar dien Vader, die in de oogenblikken van waarachtige gemeenschappelijkheid ons ook den zegen schenkt van den meest persoonlijken omgang. Zóó is trouwens aan den hemel alleen te gelooiven. En zoolang wij daar nog niet zijn, mogen we ons ook in dezen oefenen tot godzaligheid. Want met zware woorden, of dreunende preekstoelen, met protestantsche argumentaties maken we ons nog niet aif Van dit woord van Jacobus, den dienstkiiecht des Heeren: Belijdt elkander de misdaden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's