GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weer „Weer mis!”?

Geen woord verspillen we hier meer aan den versregel, die in de „Overt. Kb." stond en ook in dit blad besproken werd. Maar wel wijzen we op wat te lezen staat in „Kerk en Volk" (vrijzinnig):

De Grond van ons Geloof? In de Gereformeerde Overtoomsche Kerkbode kwam onlangs o.a. dit gedichtj'e voor:

„O, dat S^p Ons heil h aiigi. ni et af r an

Il i s t o r i e - f e i t e n !

Aan 't kil verstand is letterdienst te wijten: Alleen de Geest des Heeren maalit ons rrij 1"

Let wel, lezer: ook deze door ons ruim gedrukte regel komt voor in een gereformeerd blad! De Franschman zegt „les idees re ar client" oftewel: men kan den gang der gedachten met geen synodale tolbooniien tegenhouden.

Zal Dr G. nu óók zeggen: weer mis? Zijn hier óók al de inquisiteurs en de arme kwaaddenkers?

Schrift en Woord Gods.

In zijn geciteerde bevestigingspreek had Dr Geelkerken het bok over het „gelieven" van hen, die over de omschrijving van de begrippen'„Schrift" en „Woord Gods" zijn gedachten niet aanvaarde; i. Te dezer zake heeft hij een polemiek met Dr Bouma. Wat deze thans antwoordt is te veel om hier over te nemen. Wij knippen uit zijn artikel (in het „Ger. Kbl. v. Dr. & Ov.") dit:

Nu heeft Dr G. vreer een ander citaat uit Bavinck's Dogm., IV 490: „ïusschen woord Gods en Schrift (is) wel veel te onderscheiden. Niet in dien zin, alsof het woord God.s slechts i n de Schrift te vinden en niet de Schrift zelve ware (kennehjk keert OOK Bavinck zich hier tegen bovenbedoelde ethische opvatting, G.), maar in dezen anderen zin, dat het Woord Gods lang niet altijd en zelfs niet in de meeste gevallen als Schrift, in den vorm der Schrift tot ons komt." En op blz. 501: „In de Schrift is dan ook de uitdruicking Woord Gods nooit met de Schrift identisch, al mag de Schrift door ons zonder twijfel Gods Woord worden genoemd. Een enkele plaats moge zich laten aanwijzen, waar de uitdrukking Woord Gods op een gedeelte der II. Schrift, b.v. op de geschreven wet wordt toegepast. Maar overigens is Woord Gods in de Schrift nooit hetzelfde als de 'Schrift, wat ook daarom reeds onmogehjk is, v.djl de Schrift toen nog niet compleet was". (Spatiëering van mij, G.) „, Mij dunkt, vervolgt Dr G., mijn beroep op Bavinck, dat Schrift en Woord Gods niet'— zooals Dr B. wil

— identiek zijn, was nog zoo gek niet, alle dikke woorden van Dr B. ten spijt."

Waar Dr G. weet, dat zijn tusschenzinnetje — zooals Dr B. wil — met de waaxheid in strijd is, behoef ik daarop niet nader in te gaan.

En in de tweede plaats belioef ik hier niet weer ' breed te herhalen, wat ik reeds eerder betoogde, dat Bavinck met zijn onderscheiding heel iets anders bedoelt dan Dr Geelkerken er van maakt. De onderscheiding is bij. Bavinck kwantitatief, bij Geelkerken kwalitatief. \^

Bet derde, wat Dr Geelkerken tegen mij inbrengt, is mijn kritiek op het door hem gebruikte beeld van. de vensterruit. Ook hier zijn er weer dingen, waarvan Dr G. schrijft, dat hij ze mij niet nazegt. Dat ware ook te veel eer!

En daarna herhaalt hij nog eens, zonder zich \]-an mijn kritiek iets aan te trekken, vroolijk zijn onjuistheden: „dat, zooals wij door het intermediair van een vens+er eien landschap zien, wij zoo ook door het intermediair van de Schrift als boek de geestelijke realiteiten kunnen zien, wanneer Gods Geest, die zich paart aan het Schriftwoord, zijn licht over dit Schriftwoord èn in ons zielsoog werpt."

Neen, Dr G., de Schrift dient ons niet als vensterruit, maar als lamp. De ruit heeft geen eigen-licht, de lamp wèl. Uw beeld is wel een. logisch uitvloeisel van uw beschouwing der Schrift als een boek, donker en dood op zichzelf — maar desondanks is het onjuist, on-Schriftuurlijk, on-Gereformeerd.

Pro ihotierecht Theo 1. School.

Af en toe gaven we, zonder in beoordeeling te treden, enkele uitspraken van de kerkelijke pers over de verleening van het promotierecht aan de Theol. School. Deze week schrijft Ds H. J. Kouwenhoven in de „Leidsche Kb." o.m.:

Laten de Kerken, in Generaio Synode in het volgend jaar vergaderd, uitspreken, dat voor dè ïheol. School nu de tijd is gekomen, om gebruik te maken van het recht, dat niemand haar op goede gronden ontzeggen kan om haar discipelen op te voeren tot den hoogsten titel op wetenschappelijk terrein, den Doctorstitel.

Zij behoeft daarvoor geen Universiteit te wezen, waaraan behalve de Theologie ook ander© - wetenschappen worden gedoceerd. Want dat zijn de Hoogcscholen van den Staat ook niet. De Technische Hoog^aschool te Delft is geen Universiteit, alleen de technische wetenschappen worden er onderwezen; toch heeft zij recht de Doctorsbul te verleenen. De Handelshoogeschool te Rotterdam eveneens. Hoewel geen Universiteit en alleen de handelswetenschappen doceerende, verleent zij den doctorstitel. De Landbouwhoogeschool te Wageningen is evenmin een Universiteit en .kan haar leerlingen promoveeren tot Doctor in de landbouwwetenschappen.

Kr ankencommunie.

Ds Datema heeft, gelijk men weet, tegenover Dr Kaajan een voorbeeld genoemd van een stervende, die het avondmaal thuis van Ds Datema ontving en vroeg toen Dr Kaajan, wat hij van de toepassing van den regel in zulke gevallen dacht. Hier volgt het antwoord van Dr K.:

Een onpartijdig onderzoek wijst uit, dat de Krankencommunie in de Nederlandsche Gereformeerde Kerken nooit is ingevoerd. In het jaar 1580 werd dit nog nadrukkelijk verklaard. En onze Vaderen. zullen het zelf wel het best wéten. • f

Ja, op de Nationale Synode van iMiddelburg (158i) is ze zelfs' nadrukkelijk verboden. En aan dit besluit hebben al de Gereformeerde Kerken in Nederland zich stipt gehouden.

De vraag is nu deze: „Zal men dan thans in onze Nederlandsche Gereformeerde Kerken de Kranken-communie invoeren ? "

Deze. vraag moet opnieuw door een Générale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland worden beantwoord.

Wat Ds Datema met twee ouderlingen (zestien jaren geleden) gedaan heeft (dus als predikant van de Gereformeerde Kerk van Delfshaven) is louter independentisme geweest of wilt ge 't minder geleerd: vr ij b ui t er ij. Dit is een staaltje uit den Richteren-tijd, toen ieder deed wat goed was in zijn oogen. Dat heeft de Kerkeraad van Leiden ook niet gedaan.

Hij wendde zich in deze zaak (op advies van eenige Hoogleeraren) lot de Generale Synode van Utrecht (1923). Zoo behoort het. De Generale Synode stippele ook in dozen voor alle kerken de lijnen uit.

Tot zoolang houde elke kerk zich aan wat de Geldersche Particuhere Synode (1603) besloot: „Dat men den zieke, zooveel mogelijk is, 't zelve ontr ad e."

We hopen niet, dat er nu een breed debat over independentisme komen zal.-Het is ons te doen om de stemmen eens te lateu spreken over deze straks aan de orde komende aangelegenheid. Een latere bespreking kan dan 'gemakkelijker worden gevolgd.

We volstaan daarom met deze coupure uit het antwoord-artikel van ds Datema:

Als er nu een broeder of zuster gevonden wordt, langer of korter tijd van de samenkomst der gemeente verstoken, en er komt hier een sterk verlangen, een heilige begeerte, , om eens met de gemeente Avondmaal te vieren. En als de kerk dan in haar ambtsdragers en met enkele anderen of niet (dit in het midden gelaten) vergadert ten huize van den kranke — is het dan geen kerkelijke samenkomst? Is het dan en Is het daar ook niet: Waar twee of drie in Mijnen Naam vergaderd zijn, daar ben Ik in het midden? Zou onder zulke omstandigheden, op deze manier, waarlijk niet aan kranken en lijdenden de troost van het zichtbare evangelie worden geboden en niet de troostbeker des H. Avondmaals worden uitgereikt?

Moet ook hierbij gelden: Dat is independentisme? Moet op zooiets het brandmerk worden gedrukt: kerkelijke vrijbuiter ij? Moet hierop worden toegepast, waarmee men nog al eens gauw komt aandragen: In die dagen was er geen koning; een ieder deed w-, a t recht was in zijne oogen? 'ISSI

'Eu tenslotte volge liier een passage uit een bezwaren tegen' de krankencommunie opperend artikel van ds Miedema in „Gron. Kbl.":

Elk geval moet op zich zelf beoordeeld. Naar welke gegevens moet dan uitgemaakt of het geschieden zal? Hoe zal met zekerheid worden geconstateerd dat geen bijgeloovige oogmerken in het spel zijn? Alleen door de betuiging dat het daarom niet gaat? Maar zal niet schier elk, die 't vraag-t, dat zeggen? En hoe zal het gaan zoodra het meer algemeen in gebruik is? In het begin zal het wel zeer spaarzamelijk nog gevraagd worden, maar - weldra misschien regel, en is dan het' - bijgeloof niet lichtelijk ingeslopen? Alsof het een zekere wijding voor déh dood geeft, een zeker hulpmiddel in den stevensnood!

Bovendien moet het gegeven aan alle kranken, ook die slechts kort krank waren, alleen bij stervensgevaar, of alleen bij chronische zieken, die langen tijd aaneen ziek liggen of van de samenkomsten der geiheente verstoken blijven? Maar hoe lang moet dan die termijn' gesteld worden? En is niet soms bij acute krankheid in eens doodsgevaar nabij, kan daar de begeerte voor het avondmaal niet oprecht zijn?

Bovendien zal de practijk niet van zelf meebrengen dat bij vele kranken de bediening van het avondmaal practisch onmogelijk is, als daar behalve dienaar des Woords en ouderlingen, en belijdende huisgenooten en enkelen van de gemeente zullen aanwezig zijn? Er moet toch eenige vorm der kerk zijn.

toch eenige vorm der kerk zijn. Wij meenen dat er in al deze practisöhe bezwaren, die met het beginsel toch nauw samenhangen, genoegzame reden is, om te verstaan dat de Gereformeerde kerken steeds de krankencommunie hebben tegengestaan. ... ..., ..; ., , „, , .., , .»„, - .... .

'V oorloopig r; k«^-€w«l6z%Ti«wel constateeren, ïjiia^Bf', : meerderheid er iiiet vóór voelt. Eigen ervaring uit' zieketibezoek leerde mij, dat er zeer „ernstig zieken" zijn, die men ook onder de zeer „ernstige zieken" kan rangschikken, die altijd trouw en met vol bewustzijn kwamen aan het avondmaal en die toch, ook bij lang-

durigei#i& M& söïn%||#B, =-n end antwoordden op de vraag, gedaan naar' aanleiding van de bespreking in. de kerkelijke pers, of zij een gevoel van leedwezen hadden omdat onzo kericen de kranfcencommunie niet invoerden.

S y n o d a 1 i a.

lOver de jongste vergadering der Asser synode spreken enkele bladen zich uit. Een bescheiden bouquetje volge hier. Eerst prol. Grosheide in „N.-H. Kbl.":

De Synode heeft zioli niet van de dingen afgemaakt. Ze heeft de opstellers van gewichtige stukken uitgenoodigd om naar Assen te komen, teneinde nadere toelichting te geven en met hen te spreken.

Ook bleek reeds, dat er leden van onze Kerken zijn, die het karakter, dat een bezwaarschrift moet dragen, niet in het oog hebben gehouden.

In de antwoorden van de Synode lezen we van vage, niet welomschreven klachten, van bezwaren niet gesteund door de Schrift, Belijdenis of Kerkenorde.

Het spreekt vanzelf, dat zulke klachten niet voor materieele behandeling in aanmerking komen.

Daarna ds Boama ia „Friesch Kbl.":

De zaken, die de Synode tot nu heeft afgedaan, kunnen gerekend worden tot het „kleine goed". Onder al de-verwonderlijke dingen, die we tegenwoordig beleven, is er weer een nieuwe wonderlijkheid te boeken. We vernamen-immers dat een drietal stukken niet in behandeling konden genomen worden, omdat de afzenders ervan niet bekend waren als leden van een der Gereformeerde kerken. Als we dergelijke dingen vernemen, dan vragen we toch: in wat voor verwarring leven we toch? Meent men nu waarlijk, dat ondergeschoven telegrammen, valsöhe handteekeningen en bezwaren van menschen buiten onze kerken de zaak - van de „Geelkerken-groep" vooruit zullen brengen? Het is toch eigenlijk te gek, dat het eerste werk van de Synode zoo langzamerhand moet worden bij elk ingekomen stuk, om te onderzoeken, of de afzender wel waarlijk bestaat en of hij recht heeft tot zijn doen.

Laat men, wanneer men zooveel heeft te zeggen over de buitengewone beslissingen der Buitengewone Synode, toch ook niet verzuimen, te memoreeren de buitengewone bewijzen van een^ biiitengewoon gebrek aan beleefdheid.

!ïen slotte ds Kunst in }3oia.''-Kbl.'

Het zwaartepunt van deze periode in de zittingen der Synode ligt in de samenspreking met de broeders, die uitgenoodigd zijn om hun gevoelens nader uiteen te zetten.

Deze broeders zijn niet geciteerd maar uitgenoodigd.

De bedoeling ervan is helderheid te verkrijgen en nauwkeurig te kunnen vaststellen, wat de bedoeling en opvatting der broeders is.

Deze besprekingen verloopen uitnemend. De toon is goed en de kwesties waar het om gaat worden wel helder.

Ter sprake is gebracht het wereldbeeld zooals de bijbelschrijvers het zagen en zooals wij het nu zien.

Opmerkelijk is daarbij, dat deze \westie naar voren wordt gebracht niet alleen, maar ook met veel kracht en stelligheid wordt voorgesteld en in een bepaalden zin opgelost door mannen van wetenschap, die niet theologisch zijn geschoold.

Aan de wetenschappelijke eere en beteekenis van deze mannen wensöhen we alle hulde te brengen.

Maar is de kwestie waar het hier om gaat niet allereerst een theologische? Grijpt de behandeling ervan niet in in onze Schriftbeschouwing, ja, wordt ze daar-door niet beheerscht? En is dat ook weer niet een theologisch onderwerp? Ligt er niet achter de meer algemeene vraag van de verhouding tusschen geloof en wetenschap en is dat ook niet een onderwerp van theologisch-wetenschappelijken aard?

Dan, het wereldbeeld dat de mannen van wetenschap nu hebben, wordt toch wel wat heel stellig voorgedragen.

Het is ten slotte een wereldbeeld dat berust op hypothese, op veronderstelling.

Er zijn tot nog toe geen gegevens, geen feiten bekend geworden, die dezen grond voor het wereldbeeld wegnemen. Zoolang dat niet gebeurt zal dit wereldbeeld dan ook wel worden behouden. Maar zoodra dit wel geschiedt is het - weg.

jMen kan ds Kunst niet beschuldigen van hardliandig; heid. De pinlc van het in de dagbladpers gepubliceerde rapport is dikker dan de lendenen van het artikel van ds Kunst. Me duntt, dat dit beide persproductsn eert, want ze, hadden ieder eigen, taak, enifj^^'^ wijze en plaats, .en , adres. "•^^v, "': ; ; '; :

D'f''"'Kr om s i gt over de V rij e üni v.

•Dr Kronisigt is in „De Geref. Kerk" teruggekomen op wat ik zei naar aanleiding van zijn exegese van de openingsrede van den heer H. Colijn op den jongsten .Vrije-Universiteitsdag. Hij zegt:

Dat een vrome juffrouw in mijn preek haar zieleleven vertolkt vindt, zal mij hartelijk verheugen, al is deze juffrouw dan niet zoo universeel. Iets anders wordt het echter, als die juffrouw mij zeide: „Gij zijt stoffelijk en geestelijk van mij a f h a n k e 1 ij k. Gij moet bij uw prediking met die afhankelijkheid rekenen, voor alles u ten taak stellen m tj n zieleleven te vertolken, en 't miJ hierin naar den zin maken, wilt gij mijn vertrouwen niet verbeuren."

Dan zou ik meeneii te moeten antwoorden: „Waarde juffrouw, ik ben voor aUes afhankelijk van mijn ' Zender en van Zijn Woor^" en Geest. Mijn eerste zorg moet zijn 't Hem naar den zin te maken in de vertolking van Zijn Woord. Daarna komt pas uw zin."

De heer Colijn had bet er m. i. niet slechts over „wat het volk in zijn universiteit ziet", maar hij betoogde, wat het volk in zijn universiteit behoort te kun^ n e n zien, omdat deze stoffelijk en geestelijk van dat volk a f h a n k e 1 ij k is.

Wij wenschen niet met Ds Sch. „het Gereformeerde volk" te vergelijken met een niet heel universeele juffrouw. Toch, ondanks de waardeering, die we voor dit volk hebben, blijven we van meening, dat, als een Hooge School, gelijk Min. Colijn deed, zoo stoffelijk èn geestelijk afhankelijk wordt gesteld van een Gereformeerd volks deel en niet vóói; alles van Gods universeele Woord, dit haar karakter van Universiteit te na komt. „, .-.., < .i^, .

(Dr Kromsigt zou die juffrouw heel ferm - aiiCvvoOrden dus. Als hij nu ook eens zichzelf bepaalt bij het nuchtere feit, dat zijn heele' boom dra zou gekapt zijn, als z ij 11 „volksdeel" het verder had gebracht dan tot een aanhangsel bij een bouwsel van den staat; en dat voorts de juffrouw, die hem hoort, zelfs als ze haar zieleleven in - zijn woord vertolkt w i 1 vinden, daarmee nog niet zeggen wil, dat hij niet meer mag weten, dan hij haar vertolkt en zij daarvan verstaat; en dat voorts ei meer te zeggen valt over het beginsel van een V. U., dan beloopen we de kans, dat er nog eens minder in de lacht gepraat wordt.

Misschien zal dan de onzuivere tegenstelling van een

„V o 1 k s deel" en het „universeele Woo rd" niet langier een zoethoudertje voor het confossioneele „volksdeel"' moeten zijn. Feitelijk ontkent dr K., als hij tenminste deze dingen consequent zou willen doordenken, dat tusschen belijdenis en wetenschap ooit anders dan een imaginair verband kan bestaan.

E.n dat .„volks-deel", — laat ons er maar over zwij, gen. De Roonischen hebben natuurlijk geen „universiteit" volgens dr K., want die zijn ook maar een volksdeel. Dat dl' K. zelf weer aan het „deelen" gaat, zonder noodzaalt (hij heeft het over een deel van het volk, en de V. U. wil niet instelling van een natie of een deel ervan zijn, doch een geestes-strooming vertegenwoordigen) blijve verder rusten. Ik zou wel eens willen weten, waar de universiteit is, die „geestelijk" van een „volks"-g e h e e 1 mitsgaders van het universeele Woord afhankelijk is. Dr Kromgigt zal er wel op wachten' moeten tot hij niet meer is; en de zijnen; want het „universeele Woord", „universeel", gelezen, leert hem, dat de zonde alnieer „universeel" zal worden. En tegen die „universeele" zonde-en ongeloofsontplooiing, ook in de wetenschap, zal hij dan niets anders te stellen hebben dan een bijbouwseltje aan een staatsinstelling. Zoolang het christendom de „secte" zal heeten, „die overal tegengesproken wordt", zal het dus niet universeel wetenschappelijk kunnen denken. Feitelijk beslist hier het ongeloof voor het geloof; zoolang er nog ongeloovigen in een volk believen te blijven, zal het cluistendom zich tot een volks deel moeten beperken en is een aan zijn belijdenis gebonden wetenschap ondenkbaar volgens dr Kromsigt. En inmiddels zullen de Roomschen en de Gereformeerden aan het werk mogen blijven. Maar zoolang de confessioneelen ook maar een volksdeel mogen zijn, is het, als ik het goed begrijp, geoorloofd, dat een confessioneel hoogleeraar er maar op los doceert; zoodra hij benoemd is, kan hij allen band met die hem aanstelden, afzweren; in naam van dr Kromsigt. Als deze tenminste z ij n volks deel net zoo bekijkt als het onze!

(Maar voor dat laatste vrees ik.

Dr Kromsigt over Assen.

In hetzelfde nr. van hetzelfde blad spreekt dr Kromsigt ook nog iets over de synode van Assen, waarin hij mij van antwoord dienen wil. Hij zegt:

Het historisch geloof blijft aan de letter hangen, ^ als een kind dat spellen kan, maar niet de woorden lezen en doordringen tot den-zin ervan. Het zaligmakend geloof blijft niet aan de letter hangen, maar omvat het Woord en dringt door tot den zin, zooals een die lezen kan. Dat lezen gaat echter niet buiten de letters om!

'k Had juist het zaligmakend geloof onderscheiden van de mystiek, daarin dat het zich niet richt op een inwendig Woord onafhankelijk van de Schrift, maar op het uitwendige Woord, op wat prof. Bavinck noemt het Schriftgeworden Woord. Er is geen Schriftwording zonder letters.

Maar daar blijft het bij: We willen woorden, ja; of juister h e t Woord, 'het goddelijk Woord, waarin onze ziel het leven vindt. En we willen niet blijven hangen aan letters, letters, niets dan letters, die zoo op zichzeK genomen ons niets zeggen noch van Gods eere en heerlijkheid, noch van. onze zaligheid.

Deze ontboezeming, atgedacht van enkele uitdrukkin-

gen, is ongetwijfeld nuttig. Als dr Kromsigt evenwei gelooft, dat zij iets met Assen te maien heeft, dan kan ik alleen maar mij verwonderen en verder zwijgen. Zal behalve contessioneele wetenschap ook ai confessioneele confessiebouw tot de onmogelijkheden gaan behooren tot aan het eind der wereld? Want af gedacht van de vraag, of men met den inhoud van Assens uitspraken het eens is, niemand zal ooit confessioneele geschillen kunnen beslechten of nieuwe uitspraken doen, zonder den arbeid van Assen te verrichten. Tenzij men een synode mocht oplossen in een conventikel. Maar dan komt er zéker geen resultaat.

„We willen woorden."

Ja zeker, woorden, woorden, woorden.

(Maai-weet men niet, hoe een confessie ontstaan is, al de eeuwen door?

Over de letter h.

In „De Saambinder" lezen we van de hand van Ds den Hengst:

De vraag wordt gedaan „welk onderscheid er is in den Bijbel tusschen de uitdrukkingen „V e r e e r 1 igi - ken" en „Verheerlgken"?

We gaan die vraag, die onder ons volk somvT^len opgeworpen wordt, beknoptelijk beantwoorden.

In de Statenvertaling, zegt Ds den Hengst,

wordt het woord „vereerlijken" eenige malen aangetroffen, (in het O.-Testameut), terwijl in dezelve texten in andere vertalingen het woord „vereerlgken" niet voorkomt, maar het woord „verheerligken" er voor ia te lezen staat. Onze tegenwoordige bgbelvertalers zijn dus blijkbaar van oordeel, dat die twee woorden van dezelfde beteekenis zijn. Velen echter — we laten voor 't oogenblik in 't midden of zij bevoegde beoordeelaars zijn — gaan met die vertaling heel niet accoord. Een HoUandschen Bijbel waar dat „vereerlijken" niet in voorkomt, houden ze verdacht; •ja sommigen wijzen zoo'n Bijbelvertaling, waarin „vereerlgken" door „verheerlijken" vervangen is, als vervalscht terug en waarschuwen anderen er tegen.

Aan welke zij ligt nu het recht? Aan de zgde van ben, die meenen, dat „vereerlijken" en „verheerligken" twee verschillende begrippen zijn óf aaa den kant dergenen die staande houden, dat er hetzelfde meê uitgedrukt wordt?

Een voorstander van bet eerste gevoelen zal misschien zeggen (zooals ik wel beluisterd heb): e zaak is eenvoudig genoeg. God verbeerlgkt zichzelven maar verheerlijkt geen zondaar, en daarentegen wordt een zondaar vereerlijkt maar het Goddelijk Wezen niet. Derhalve moet er verschillend begrip tusschen die twee woorden bestaan. Deze redevoering schijnt wel eenvoudig, maar is ze ook juist? Een tweetal opmerkingen hieromtrent. Dat God de Heere Zichzelven verheerlijkt is buiten kijf, maar evenzeer, dat Hq ook zondaren verheerlijkt, die Hij verkoren, geroepen en gerechtvaardigd heeft. Voorts: e lezen in onze Staten-Vertaling van menschen, die „vereerlijkt" worden, maar wordt in Jes. 26:15 niet tot het Goddelijke Wezen gezegd: Ghij-, o Heere, hadt dit volck vermeerdert, ghij hadt dit volck vermeerdert, ghg waerd vereerlickt geworden..." en in Ezech. 28:22 „Ende seght: oo seyt de Heere Heere: iet lek wil aan u, o Zidon, ende sal in 't midden van u vereerlickt worden ? " En hier raken sommigen, die bizonder op behoud van 't woord „vereerlijken" staan, in de war. Dat zondaren vereerlijkt worden, nu, dat vatten ze wel! De gevallen mensch, zeggen.ze, is niet eerlijk maar een eeirroover van God, een genade-en beloftendief, niet eerlqk ook tegenover de naaste, niet betrouwbaar, en onoprecht. Maar Gods gunstgenooten worden in een weg van overtuiging en ontdekking eerlijk gemaakt, kinderen die niet liegen zullen, die zichzelven schuldig keuren en Gode niets ongerijmds toeschrijven, erkennend hun verdoeming gansch rechtvaardig maar hun vrijspraak loutere genade te zijn. Zóó maakt de Heere een mensch eerlijk, oprecht, vlak! 't Is echter een misvat ting, wanneer men meent, dat dit ergens in de Schrift door „vereerlijken" wordt aangeduid. Indien dat woord zooveel als „eerlijk of oprecht maken" beteekende, hoe zou dan van God (in bovengenoemde texten) gezegd kunnen worden, dat Hij, de Heilige en Waarachtige, ver eer Iqkt is geworden.

Natuurlijk geven we deze verhandeling niet door, om Ds den Hengst te becritiseeren, doch om te doen zien, welke vraagstukken nu waarlijk nog leven onder ons volk, tengevolge van de verbrokkeling, die zoo velen plaatst buiten den stroom der ontwikkeling, en die oorzaak Is, dat men nog vragen stelt, waar anderen reeds heel lang over heen zijn. Voorloopig zullen deze vragers geen nieuwe bijbelvertaling begeeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1926

De Reformatie | 8 Pagina's