GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET DAGBOEK VAN PIERRE LOTI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DAGBOEK VAN PIERRE LOTI

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

dooi' Dr J. W. Marme 1 stein.

V Slot.

Loti reist langs den diepen dalketel van den Jordaan en komt aan in de vlakke velden Moabs.

„Deze lage landstreek heeft óók een woestijnachtigen aanblik met haar grijze strepen, spiegelend als velden waarop lava ligt, of waar het steenzout aan de oppervlakte komt; in haar midden een vlak van bijna" onwezenlijk groen — de oase van Jerichoi — en, tegen het zuiden, een onbeweeglijke uitgestrektheid, glad gepolijst als een spiegel, van kleur somber als leisteen; ze begint hier, maar men ziet haar niet eindigen; het is de Doode Zee, vandaag verdonkerd door al de wolken, die er in de verten zij'n, door al het loodzware en ondoorzichtige, dat er op het land van Moab rust.

De enkele witte huisjes van JerichO' teekenen zich gaandeweg af in het groen der oase, naarmate wij van onze steenachtige, met zonneschijn overgoten toppen afdalen. Ternauwernood een dorp, zou men zeggen. Klaarblijkelijk is er geen spoor meer van die drie groofe en beroemde steden, die elkander op deze plaats zijn opgevolgd en die, in onderscheiden eeuwgetijden, JerichO' werden genoemd. Deze zoo volstrekte verwoesting, dat absolute Ie niet gaan der steden van Kanaiin en Idumaeii verwarren en beschamen het menschelijk denken. Wezenlijk, over dit alles moet wel een zeer machtige adem van vervloeking en van dood zijn gevaren.''

VooTal in Jeruzalem laat de gedachte aan Christus hem niet los, zelfs niet in den nacht. Hoort hoe hij een droom beschrijft, die hem vervult van de lieflijke zekerheid, welke hem zijn gewone denken niet geven kan.

„De reveille, die de Turksche soldaten uit de buurt doen schallen, wekt mij uit een onrostigen slaap. En een droom dien ik had, ontvliedt mij. T-lij was begonnen met een gevoel van buitengewone, maar onbestemde angst; iets, dat wellicht niet anders was dan een duidelijker besef van het onherstelbaar heenvlieten mijner dagen, vandevreeselijke en aanstaande uiteehrafeling van aardsche banden, van den afgrond, waarin alles verzinkt. En toen, geleidelijk, was de angst van mijn hart weggesmolten in een gebed: Christus was weergevonden, de Christus van het Evangelie, en met heel mijn schamele ziel zonk ik weg in Hem, evenals die pelgrims, die hun uitgeput licha, am laten neervallen op de vloersteenen van het Heilige Graf — en het deerde mij niet meer, dat al wat van de aarde is, op de aarde een deerniswaardig einde vindt, — vernietiging was er niet meer, noch stof, noch dood; — ik had bereikt de haven van de eenige en onuitsprekelijke kalmte, de absoluut veilige schuilplaats, in de volstrekte gewisheid van het eeuwig wederzien, " het leven en het licht.

De Turksche hoornblazers deden buiten hun eigenaardige muziek schallen. Mijn gebed vluchtte van mij, verdween in de sfeer van het on-wezenlijke, van het onmogelijke, mij aehterlatend in die helderziendheid, die men heeft eiken dag als het leven weer begint, maar die nu scherper en onverbiddelijker was dan ooit."

Het laatste hoofdstuk van Jerusalem heeft als moftoi de latijnsche woorden, waarin de Christelijke kerk van alle eeuwen haar laatste, opperste en eenige hoop uitdrukt: O crux, ave spies unica.

Loti had de laatste week van zijn verblijf in Jeruzalem doorgebracht in groote vé'rkilling. In den lo'Op der bezoeken, die hij gebracht had aan de verschillende heiligdommen, had hij zijn hart voelen verstijven. Hij had gewacht op. iets oarbestemds, iets dat hij zelfs niet meer hoopte. En niets was gekomen.

Jaren terug, in Frankrijk zijnde, had hij zich vooTgenomen, een nacht door te brengen in den hof op den Olijfberg, op de eigen plaats, die getuige was geweest van de onuitsprekelijke zielsbenauwdheid van onzen Heilai^d.

Op die geheel. eenige plaats had hij zijn. hoop gevestigd, zijn totaal onberedeneerde hoopi. Hij had gedacht, dat hij' in Gethsemané minder ver van den Christus af zou zijn, dat daar, misschien, zijn nood zou worden gekend én verstaan, en, dat hij van Hem een glimp zijner openbaring zou hebben.

Dat bezoek nu stelt hij uit, van dag to^t dag; eindelijk gaat hij er heen met een hart van ijs en van metaal, hij gaat er heen, meer omdat hijmeent, het aan zichzelf verplicht te zijn, uitsluitend om iets te doen, waarover hij lang heeft gemijmerd.

En, als ook deze bedevaart onvruchtbaar blijft, raakt zijn hart vol van "bitterheid, bijna van wrok jegens dien Christus, dien hij verwachtte zonder te gelooven in Hem, zonder zelfs te hopen op Hem.

Maar, den laatsten middag van zijn verblijf in Jeruzalem, bestijgt hij, schier onwillekeurig, de trap naar de kerk die verrijst opi 'Golgotha. In plaats van daar een prikkel, een sensatie te zoeken, geeft hij zich over aan het schouwspel van de kinderlijke vroomheid der arme lieden, die gekomen zijn uit alle hoeken der aarde, om Jezus te aanbidden op de plaats zelve, waar hij den losprijs heeft betaald van hunne zondige zielen.

„In de kapel, waarin de atmosfeer als doortrokken is met de zachte weekheid der tranen, die hier eeuwenlang vergofen zijn en der gebeden, die hier eeuwenlang gestameld zijli, breng ik mij voor den geest, die dingen welke ik reeds 'honderdmaal overdacht heb ;

Maar, om te aanbidden zonder te begrijpen, zooals deze eenvo'udigen die hier komen — en die de wijzen en de verstandigen dezer wereld zijn — is ongetwijeld een kracht tot aanschouwen en een drift des harten noodig, die zij nog hebben en die ik niet meer heb

Achter mij hoor ik een eigenaardig bonzeii op de marmeren vloertegels: een oude man met zilverwit haar ligt daar geknield en hij beukt met zijn voo'rhootd tegen den grond.

En opeens staat hij weer opi, de handen ineen geknepen, met tranen op zijn holle wangen, met oogen wijd starend in een uitdrukking van bovenaardsch, vreugdevol vertrouwen. Het is een grijsaard, wiens krachten vergaan zijn, wiens aschgrauw gezicht reeds de aanraking vertoiont van den dood, maar op dit oogenblik is hij verheerlijkt en, ten spijt van zijn leelijkheid en zijn aftakeling, is hij geworden een figuur van triomfeerende schoonheid. Op het uur van de onafwendbare verwoesting, bouwval die hij is, heeft hij zich met de handen kunnen vastklemmen aan iets, dat straalt in eeuwigen gloed; hij, de oudvader, wiens lichaam wegzinkt in vernietiging, voelt, dat hij z'e hierboven weer zal vinden, zijn zonen of zijp kleinzoontjes — een of ander lokkig kinderkopje O! hoeveel zegen en - hoeveel heerlijkheid liggen er in het geloof! Zij, die zeggen: , de illusie is zoet; ja, maar het blijft een illusie, dus moet men haar verbannen uit de harten der menschen', doen even onzinnig als zij, die pijnstillende of 'kalmeerende geneesmiddelen willen weg doen, onder voorwendsel, dat hun uitwerking op' zal honden bij de intrede van den dood.

In Gethsemané, den vofigen nacht, was er ongetwijfeld noig te veel hoogmoed in mijn zoeken van de eenzaamheid, en hier is het mij beter, op mijn plaats van den ootmoed, te midden dezer nederigen, die heel hun ziel leggen in hun roepen; trouwens, het z ij n mijns gelijken en ik heb niets meer dan zij; nog een nachtwake en mijn aardsche vreugden zullen vergruisd zïijn, en nog enkele jaren die als een schaduw zullen voorbij strijken, ze zullen mij gelijk maken aan dien oude daar achter mij. O! te kunnen bidden als hij bij het naderend einde, bidden als zij allen! Mij ook te kunnen neerwerpen O'p; die steenen van Golgotha ; en weg te zinken 3n aanbidding.

Maar de •.Christus der vergulde ikonen, die zij hier aanroepen, staat te ver af van den Christus mijner kinderjaren, en die uiterlijke vormen, de vervoering, die hen op de knieën werpt, zijn niet meer mogelijk bij menschen van mijn tijd. Zelfs in deze kapel der kruisiging, waar zoovele geslachten hun smart hebben uitgesnikt, hondt een gevoel van bij uitstek moderne essentie mij verstijfd op mijn plaats en verhindert mij, een beweging temaken.

Toch is er iets, dat mijn .oogen doet schemeren, onverwacht en onwederstandelijk.

Bezijden den pilaar, waarachter ik wegschuil, geef ik mij over aan mijn droefheid, eindelijk stort ik al mijn tranen, opgehoopit en teruggedrongen bij alle benauwdheid en angsten, die ik vroeger dO'Orstaan heb, bij al het ijdel en steeds wisselend comediespel, waarvan mijn leven vervuld is geweest. Men bidt zoo goed men k'an, en ik kan niet beter. Hoewel staande daar, in bet halfduister, . heb ik mijn ziel in het stof nedergeworpen, evengoed als die onde van dagen bij mij, wiens geestverrukking nog aanhoudt, evenzeer ook als de soldaat, die zooeven over den grond kroop om de steenen te kussen. Christus! o, ja! wat de menschen ook zeggen en doen. Hij blijft de onverklaarbare, de eenige. Zoodra zijn kruis verschijnt, zoo haast zijn naam •woirdt uitgesproken, wordt alles stil, wordt alles veranderd; de nacht van wrok en'haat verdwijnt, en maakt plaats voor het licht der louterende zelfverloochening. Bij het eenvoudigste houten crucifix worden hardvochtige en hoogmoedige harten • zichzelve indachtig, veroofmoedigen zich en ontfermen zich. Zijn machtwoord doet weergalooze idealen oprijzen uit het niet, en zijn lieflijk beeld geeft ons de zekerheid van het eeuwig wederzien. Hij is de Heer der ongehoopte en ongedachte vertroostingen, de vorst en gebieder der absolute vergiffenis."

Ten slotte zegt Loti nog deze woorden. Zij typeeren zijn geestesgesteldheid voilk'omen. Zij zijn vol van scepticisme, maar door de nevelen daarvan heen blinkt desondanks een glimp van eenige hoop, die een belofte inhoudt, zooal niet voor hem, dan toch voor anderen:

j, En nu, terwijl ik dit schrijf, zegt Loti, hoe wonderlijk het ook bij mij Qioge klinken, wilde ik, dat ik durfde zeggen tot al degenen uit mijn onbekende broeders en zusters, die mij in gedachten zijn gevolgd naar het Heilige graf: zOekt ook gij Hem; probeert het..

Buiten Hem is er immers niets, niets! Om Hem te ontmoeten is het niet noodig om met praai en plechtigheid naar Jeruzalem te reizen, want: indien Hij is, is Hij overal.

Misschien zal het u beter gelukken Hem te vinden, dan het mij gelukt is."

Epiloog.

Zondagmorgen. Het kleine fcjaint-Pierre d'Oleron met zijn hei-witte, platgedak'te, bijna Arabisch uitziende huizen, met zijn hagen van mimosa en bloeiende granaatboomen, ligt overgoten van zonneweelde onder den wijden hemelkoepel.

Achter een van die hooge witte muren is een plaats, die zeker honderden touristen tot zich zou trekken, als ze voor hen toegankelijk was; een plaats, die de koster van de Roomsche kerk van baint-Pierre niet moede wordt aan te wijzen in de verte, als hij met de enkele vacantie-gangers die het eiland bezoeken, op den bovensten trans van den slanken witten toren is aangekomen, een plaats, die met een kraisje aangegeven staat op de prentbriefkaarten, welke het stedeke in vogelvlucht laten zien.

Een ruk aan de schelstang, die naast de groengeverfde deur hangt. M. P. de tegenwoordige bewoner van „la maison des Aïeules" verschijnt.

„Ah! vous êtes Ie monsienr et la dame venus de HoUande pour visiter la tombe de Pierre Loti!" De introductie van M. «, amuel Loti-Viaud heeft van te voren alle bezwaren weggenomen, en M. P., tegen wiens onverzettelijken wil reeds zöO' menig vereerder van den beroemden doode is aangebotst, wordt een vriendehjk geleider, die ons voorgaat en hoffelijk' de struiken en takken wegbuigt in dezen volmaakt vervsrildeTden tuin.

Het is een lange weg tusschen amandel-en granaatboomen, olijven, sycomoren en eucalypten, cactussen en dadelpalmen door. Eindelijk, aohter een boschje myrten, in een hoiekje bij een ouden muur, daar is het eensklaps, aandoenlijk nietig, een blokje rood graniet, waarvan de .afmetingen niet grooter zijn dan die van een iioofdkussen, en daarin uitgehakt de tien letters van z ij n naam.

Nu wordt er niet gesproken.

Terwijl de oceaanwind ruischt door de toppen der myrten en der oleanders en de zonneplelqes doet spelen opi het reeds verweerende zerkje, spreiden onze gedachten zich ter mijmering.

In de aarde van dezen eenzamen tuin ligt het gebeente van het obscure maar vrome voorgeslacht waaraan de tijden der vervolging en der onverdraagzaamheid een rustplaats op, .het kerkhol hadden ontzegd.

Hier ligt nu ook hetgeen drie jaren van. ontbinding hebben overgelaten van den met roem overdekten, maar van onrust vervolgden nazaat, wien het leven alles heeft gebracht wat de stoffelijke mensch ervan verwachten kan, en op' wien, nochtans, beter dan op iemand anders slaat het vers van LafOTgue:

Aux f êtes d'ici-bas j'ai toujo-urs sangloté. Die den beker aller wellusten heeft leeggedronk'en en nochtans geen dag is geweest zonder den schrik van de ontbinding, het verderf, de vernietiging; die, „venu trop tard dans un monde trop vieux", zich nooit op deze wereld heeft thuis ge^ voeld; bij wien de opium, die anderer smart verdooft, tot dubbele helderziendheid bracht en de pijn deed snerpen.

0^ Loti, gij hebt altijd moeten spreken over uw twijfel en uw 'angsten; geen woord der overwinning is ooit over uw lip.gen gekomen. Christus is u een wederpartijder geweest. Maar in de worsteling met Hem hebt gij u slechts menschelijkl en niet vorstelijk gedragen. Gij hebt hem niet bij de polsen gegrepen en gezegd in den duistereiil nacht, aan den rand der steilte: „ik laat IJ niet lo.s, tenzij Gij mij zegent". Daarom is uw werk voor veler zielen gevaarlijk', behoort het bijna geheel tot „Ie règne de la chaiir", en zal het de loutering van het vuur niet doorstaan. O, dat uw ziel, kostbaarder nog dan de werken, die uw naam beroemd hebben gemaakt, gered mag geweest zijn en dat onze eenige hoop, die gij nimmer ten volle hebt durven uitspreken, in het diep^st van uw haxt ook de uwe', geheel de uwe mag geweest zijn: Ave crux, spes unica.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

HET DAGBOEK VAN PIERRE LOTI

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's