GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gisbertus Voetius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gisbertus Voetius

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV. De hoogten der wereld.

Uit den treure is en woidt tegen de {^ereforr meerden het verwijt ingebracht, dat door hen de leer wordt ge: steld boven het leven. Deze beschuldiging is Voetius steeds een reden tot ergeriiis geweest, en hij heeft, ook als hoogleeraar, zich met al wat in hem was beijverd om haar door de praktijk te weerleggen. Hij had uit de Dordtsche Synode een diepen indruk iDehouden van het advies der Zeeuwen over de opleiding tot den Dienst des Woords, dat in de 18e zitting was uitgebracht, en wel niet als synodale resolutie was aanvaard, doch zeer zeker de-instemming der vergadering had: „De mensche Godts (d.w.z. de theoloog) behoort volmaecktelyok tot alle goede weroken onderwezen, ende niet alleenlijck tot leeringhe ende hestraffinghe, maar OiOC tot verbeteringe ende onderwysinge, die in de gherechticheyt is, bereyt te zijn. Tot wekker eynde te wenschen ware, dat in de coUegiën ende academiën de jongelingen de Theologia practica gheleert wierde ende jzy] van verscheydene ghelegentheden der oonscientiën [wierden] onderricht". In dezen geest wenschte Voetius onderwijs te geven. Hij hield zijnen studenten steeds de spreuk van den Kerkvader Gregorius van Nazianzer voor: „Leert niet, indien gij ook niet door uwen wandel leert".

Voor hem was feitelijk de geheele theologie pracüsch: elk barer onderdeelen behoorde zoo te worden behandeld, dat het werd toegepast op, de praktijk van berouw, geloof, hoop en liefde, of gericht werd tol. vertroosting en vermaning. De eigenlijke practische theologie onderscheidde hij in moraal en casuïstiek, in asoetiek en in de leer der kerkinrichting. Had hij de beide laatste deelen in de vroeger genoemde werken behandeld, voor de uiteenzetting van wat hij leerde over het zedelijk leven en de gevallen der conscientie is veel te vinden in zijne D i s p u t a t i on e s.. De aanstaande Dienaren des Woords moesten leeren het zwaard des Woords te richten tegen het misbruik' van Gods Naam, de ontheiliging van den Sabbath, dansen en balletten, het tooneel, den woeker, de afzetterij der bank van leeninghouders, de pronkzucht in haartooi en kleederdracht, het duel en andere wijzen van eigen richting, drinkgelagen met wat daarbij behoort, dobbelspel, patronaatrecht, minachting der kerkelijke tucht door de overheid, misbruik van de kerkelijke goederen, handhaving van Roómsche instellingen en gewoonten. Tegen al deze zonden richtte de hoogleeraar zich bij zijn onderwijs, en het hinderde hem 'zeer, dat sommigen daarin iets nieuws zagen. Beroemd zijn de disputen, die hij in het .wintersemester van 1643/1644 liet houden, naar aanleiding van het zevende gebod, onder den eenigszins vreemd klinkenden titel: D-e excels is mundi, d.w.z. 'Over de hoogten der wereld. Met de benaming „hoogten", doelde hij op' de hoogten, die in het land! van Israël werden gevonden, als overblijfselen van het Ifieidendom, waardoor het volk tot afgodendienst en zonde werd verlokt: zoo waren ook de hoogten der wereld, de aanlokselen tot zonde, die door de reformatie niet of niet voldoende waren uitgeroeid. Bij den inhoud dezer disputen moge ik eenige oogenblikken stilstaan.

De eerste handelde over het dansen, en werd door een der studenten in het Hollandsch overgebracht en, hier en daar door den meester nog wat uitgebreid, in het licht gegeven, als Een kort tr.aktaetjen van de danssen. De auteur wilde meer in het bijzonder handelen over .„de gefatsoeneerde danssen, die van mans ende vrouwen 't samen ghepleecht werden". Dansen van mannen of vrouwen onderling, en van een man met zjjne eigene vrouw, keurde hij niet onbepaald af, mits zij niet in het openbaar-'plaats .vonden. Doch in de gemengde dansen zag hij. slechts , , vruchtbare ghelegentheden ende aenpoirringen van vleeschelijcke Lchtveerd'cheydt, ydelheydt, hovaerdye, stoockebranden ende koesteringhen van de oncuysheydt". De daarbij gebezigde bewegingen en gebaren achtte hij in strijd met den ernst, die een

Christen paste. Hij wilde de kerkelijke tucht zien toegepast op lidmaten, die zich aan deze dingen schuldig maakten, en meende — wel wat al te optimistisdi, dat op deze wijze het „dans-quaet" uit ons volksleven op den duur • zou verdwijnen.

De tweede disputatie handelde over de tooneelspelen. Tooneelstukfcen met bijbelschen inhoud, ook zelts die van Beza, keurde hij af: immers de goddelijke dingen boden wel in ruime mate geestelijk genoegen, doch waren niet bestemd om de zinnen te streelen. Dergelijke onderwerpen behoorden op den preekstoel tehuis. Passiespelen en mysteriën behoorden eveneens te worden geweerd. Ook satirieke blijspelen keurde Voetius af, als in strijd met .de Christelijke liefde. Tegen stakken met histoTischen inhoud had hij minder hezwaar. Enkele zeer goede verwierp hij niet als middel tot oefening in-de welsprekendheid voor studeerenden; en ove^ rigens stelde hij aan dergelijke stukken hooge eischen uit een oogpunt van zedelijkheid. Feitelijk verwierp hij het tooneel geheel.

In de derde disputatie kwamen aan de orde de misbruiken bij het genot van spijs en drank. Ook hierbij komt hij op tegen alle onmatigheid. Gastmalen moeten niet te dikwijls worden gegeven en niet te weelderig, te kostbaar of van 'bijzonder langen, duur zijn. Men voere geen zoutelooze. tafelgesprekken en stelle niet te veel heildronken in. Over dit laatste punt had Voetius reeds vroeger gehandeld in een disputatie „over de dronkenschap", waarbij hij het „gezondheid"-drinken ernstig afkeurde. Op dit punt kwam inderdaad bij onze vaderen veel voor, dat niet door den beugel kon. Bijvoorbeeld het drinken van een neildronk, waarbij drie glazen achter elkaar moesten worden geledigd, of het , „sommen", waarbij, de beker telkens met een kus door den mannelijken gast aan zijne buurvrouw werd doorgegeven, bij het eerste glas één, bij, het volgende twee kussen, enzoovoort. Dat ook 'bij doop--en begrafenismaaltijden soberheid door Voetius werd gewenscht, ligt voor de hand. Het toen pas opkomend rooken, „toeback-suygen" acht hij op zichzelf niet geheel ongeoorloofd, maar hij vindt het eigenlijk .alleen goed bij wijze van geneesmiddel. De vierde „wereldsche hoogte" was de weelde en pronkzucht in kleeding, woning en huisraad. Voetius wijst er op, dat de kleeding ds ingesteld om der zonde wil, en tevens dient om het lichaam te vrijwaren tegen koude, om de geslachten te onderscheiden en om iemands waardigheid aan te duiden. Men heeft meer te letten op de eischen der gezondheid dan op-die van den uitwendigen tooi. Ontblooting van het vrouwelijk lichaam acht hij ongeoorloold; niet echter het dragen van : juweelen ol parelen. Een ambtsgewaad voor de dienaren des Woords vindt hij ongewenscht. Overigens herinnerde hij aan Huygehs' „Costelijck Mal". Wat woning en huisraad betreft, pleit hij' voor de eenvoudige, doch gezellige inrichting van het oudhoUandsche huis, waar men ook muziekinstrumenten en schilderstukken vond. Bij de laatste moesten echter alle obscene voorstellingen worden geweerd.

In de laatste disputatie komt de tooi van hioofd en gelaat ter sprake, waarbij de toenmalige quaes tie van het lange haar der mannen aan de orde kwam. Het behoeft niet te worden gezegd, dat Voetius zoowel dit lange haar als het dragen van pruiken aflteu.rde, en dat hij moesjes, blanketsel en dergelijke dingen verwierp. Slechts wat noodig was voor de gezondheid achtte hij toelaatbaar.

Nauw aan deze vijf disputen sloiot zich eene andere aan, uit den winter van 1636, over het misbruik, dat er van Gods Naam Wordt gemaakt door het lot te werpien, waarin alle kaart-en dohbelspel als in strijd met de heiligheid van het lot werd afgekeurd. Daartegen verhief een Engelsch predikant van naam, Thomas Gataker, zijn stem, doch diens in 1638 versohenen boekje werd buiten Engeland weinig gelezen. Toen echter in 1659 te Leiden een tweede druk ervan werd ter perse gelegd, achtte Voetius zich genoopt onder den titel Disceptatio de lusu allae zijne meening te handhaven.

Zoo predikte de hoogleeraar wat men de Voetiaansche „precysheyt" noemde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Gisbertus Voetius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's