GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

BIJ HET PAASCHFEEST.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIJ HET PAASCHFEEST.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

De klachiea van een ander over zijn eigen onm a c h t, zijn voor onszelf dikwijls de bitterste verwijten en veróordeelingen van onzen onwil.

Daaraan zon ik ook willen denken, als ik anderen en mijzelf opwekken moet tot een gereformeerde paaschfeestviering. Dezen laatsten term ga ik nu niet verdedigen tegen het heirleger van wenkbrauwfroiisers, dat zich dadelijk geprikkeld voelt, als loinand meent, dat men nu ook al in het paaschfeest-vieren gereformeerd móet, ja zelfs ook maar kan. zijn. Tk zou willen vragen: wat doen wij anders met onze gereformeerdheid, wanneer deze ons niets te zeggen heeft vóór en óver en in onze paaschfeestviering ?

Ik herhaal dus, óók op Paschen zijn de klachten van een ander, dat hij onmachtig is, even zoo vele veroordeelingen van onszelf als o nwilligen.

Wal, ik daarmee bedoel, vinde hier eeu korte toeli(!hting.

* Men heeft ook onder ons gehoord over de „Zwitsersche theologie", en men weet, dat niet alleen de naam Karl Barth, doch ook die van Emil Brunner aan die school verbonden zijn. Beide theologen verschillen van elkaar, gaan zelfs in sommige opzichten uiteen, doch willen niettemin verwanten zijn.

Laatstgenoemde van deze twee heeft een boek gegeven over „Den Middelaar" (Der Mittler).

Het kan ons doel niet zijn over dit boek thans volledig te spreken, of het te typeeren. Genoeg zij, dal hetgeen in ons blad als critiek op de Zwitsersche theologie geschreven is, in de feiten achteraf bevestigd wordt. Hier is opgemerkt, d'at deze school ons tenslotte afleidt in ethische richting. Tegenover degenen, die om de Asser synode van ons gingen, en die onze critiek op deze theologie der Zwitsers durfden verklaren uit het puurste tarizeïsme, hielden wij vol, dat hun sympathie daarvoor mede een symptoom was van hun „ethische tendonzen". En nu blijkt achteraf Brunners boek bewijs te leveren van de afwijking der Zwitsersche theologen, juist dezen kant uit. Te Arnhem — Vrije Universiteitsdag — leek so^mmigen mijn bewering, dat deze school begonnen is te protesteeren tegen de ethischen, maar thans reeds ertoe gekomen was, ons veel meer dan zij ooit deden, af te nemen, — ik herzeg, die bewering leek somraiigen ietwat te forsch, gelijk mij achteraf bleek. Maar in het „Algemeen Weekblad", orgaan der ethische richting, heeft (16 Nov. 1928) prof. dr Ph. Kohnstamm later deze uitspraak zijdelings bevestigd. Hij merkt op, dat het bovenvermelde werk van Emil Brunöer „een zuivere uiting is van wat wij in Nederland gewoon zijn „ethische theologie" te noemen. „Er ging indertijd", zoo zeide de schrijver nog, „bijna geen college van Gunning voorbij, of de kern van wat B.(arth) leert kwam in geheel denzelfden geest ter sprake", gelijk prof. dë Sopper constateert.

Dan, juist deze karakteristiek, wel verre van op déze plaats , , misplaatst" te zijn, doet ons te meer luisteren naar wat Emit Brunner schrijft over de opstanding van Hem, dien Hij mot ons „den Middelaar" noemt. Immers, zijn opvatting is niet zoo ver meer van ons als Zurich en Zwitserland voor de meeste van onze lezers.

Onder het opschrift , , Der offenbare K^önig" bespreekt hij Christus' verrijzenis. De gekruisigde was de koning in verberging, loch de Opgestane is de Koning in Zijn openbaans'ording. De gekruisigde k w a m van boven, - -di: geeft aa.n zijn kruis eerst beteekenis; anders 'is het slechts een „merkwaardige anecdote". Maar d4 gekruisigde keert naar boven terug; eerst daardoor'wordt het te gelooven, dat hij van boven kwam. De ontmoeting — aldus nog steeds Brunner, — do ontmoeting met den Opgestane en Verrezene, de Paaschboodschap eerst, maakt den „zin", het „woord" volkomen en beteekenisvol, waarin de gansche Christus-openbaring bestaat: uit God tot God. Zonder Paaschfeest — aldus vervolgt hij - blijft alles donker. Denk het Paaschfeest weg, ? n. de Joden, die .Tezus kruisten en bespotten, hebber gelijk. Eerst Paaschfeest stelt'in het licht, da'rVaarlijk in de dienst-' knechtgestalte van den Gekruiste de Koning verborgen was.

Dit alles — al is het reeds een afbuiging van de gereformeerde lijn, en een aantasting van de kern der gereformeerde opvatting van de geschiedenis der bizondere Godsopenbaring in de menschwording van Christus - dit alles klinkt een gereformeerde blijmoedig genoeg in de ooren.

Anders wordt het evenwel, wanneer nu verder gevraagd wordt, hoe wij ons het Paasch-feit moeten voorstellen, of, op welke manier de Paaschboodschap ons een historische w e r k e 1 ij k-heid verkondigen kan en mag, die in den tijd optrad en waarin God zich bizonder openbaarde en Zijn genade meedeelde en uitwerkte.

Reeds dadelijk pakt Brunner de zaak van den vei'keerden kant aan, als hij in het middelpunt der paaschverkondiging plaatst: de boodschap van het ophouden van den dood; want wij zien in het wijken van den dood een ding van de tweede orde; voorop gaat voor ons het rechtsherstel in de verhouding tusschen God' en niet-God', en eerst als gevolg daarvan een wijken van den dood'. Maar nog verder verwijdert Brunner zich van ons, als hij zegt, dat „g e s c h i e d e n i s" thans vóór alle andere dingen nog beteekent: rle achtereenvolging van de in geboorte en dood elkander opvolgende geslachten. „Zonder dood kunnen wij de geschiedenis niet denken", zoo meent hij. „De dood is, evengoed als dè. wet, één van haar fundamenteele machten."

En juist daarom kan er geen verlossing zijn binnen den cirkel der geschiedenis, zoo gaat het betoog verder. Waarachtige opstanding, de opstanding der dooden, is een ding van de andere wereld, de wereld der eeuwigheid. Die andere', eeuwige wereld, moge wel op elk moment van den tijd dichtbij ons zijn, alleen maar door een dunnen wand van ons gescheiden, — dit neemt niet weg, dat het toch inderdaad een andere wereld is, die wereld der eeuwigheid, waarin de opstanding der dooden zich voltrekt. Hoe dit is, kunnen we ons niet voorstellen. En daarom — hier is weer zulk een typische gedachtenfout, zulk een rationalistisch redeneeren van den verkeerden kant uit — ' en daarom kunnen wij ons ook niet voorstellen, wal do opstanding van .Tezus Christus is!

Hier zal misschien meer dan iemand opmerken, dat een uitroepteeken hier volstrekt overbodig is, omdat wij het daarin natuurlijk allen eens zijn met Brunner.

Maar hoe groot is niettemin het verschil! .^Is ook onzerzijds gezegd wordt, dat de opstanding van Christus niet in woorden voor te stellen is, dan wordt daarmee wèl beweerd, dat de schat van genade, die daarin meekomt, ons begrip zeer ver to boven gaat, en ook, dat 'de verborgen kracht, die Christus' ziel met Zijn lichaam verbindt, ons een mysterie blijft, maar dan wordt daarmee tocli niet ontkend, dat Christus' verrijzenis ook tegelijk die van den historischen .T e z u s was, dat Hij opstond uit een bepaald graf, dat Zijn opstanding feit is geweest op een bepaald moment van den tijd, dat dit feit viel in de tijd-rtiimtelijke verhoudingen van ons aardsche leven.

En op dit punt gaat juist Brunner weer vaa ons. „Paschen, de opstanding van den Heere, isniet een „gesschiedkundige gebeurtenis", die men. berichten'ican"', zégt hij. Wij antwoorden: depaaschboodschap als een bericht te gelooven, is niet genoeg, wij moeten er immer uit leven.

Maar toch — het is ook een bericht, en wel allereerst een bericht: ziet, ik verkondig u heden groote blijdschap, aanschouwt de plaats waar de Heere gelegen heeft.

Brunner zegt: Paschen is geen occult gebeuren, en daarom behoeven wij niet wanhopig te zoeken naar een zoo groot mogelijke groep van „ooggetuigen", alsof die moesten „waar maken" wat acliter de schermen zich voltrok. Maar wij stellen de kwestie anders: juist omdat het Paaschwonder volstrekt niet „occult" wil zijn, doch het daghcht zoekt en voor de wereld van den beganen grond' een kracht Gods wil zijn, daarom roept het zijn ooggetuigen op, en beveelt hen, zulke getuigen te zijn, die de historische werkelijkheid bevestigen en onophoudelijk betuigen. De bewering, dat ware Paaschgetuigen geen „ooggetuigen", doch enkele en alleen „geloofsgetuigen" zijn, poneert een valsche tegenstelling, zoowel wanneer men denkt aan de eerste apostelen, als wanneer men eschatologisch bezig is: alle oog zal hem zien!

Ook zonder verder deze dingen uit te pluizen, mag ik gelooven, dat men nu voelt, waar de schoen wringt. Het conflict loopt hier ook al weer over de geschiedkundige beteekenis van het heilsfeit, over het verband tusschen openbarings-en geschiedkundige realiteit. Wij meenen zoo stellig mogelijk te moeten vasthouden, dat de openbaringswerkelijkheid ingaat in den tijd', daarop inwerkt door de kracht van God, en zonder deze aanraking „in de lucht hangt". Herschepping is zonder schepping niet , te verklaren, zeggen wij, en wie van deze twee een tegenstelling maakt, snijdt het Evangelie uit het evangelie weg.

Daarom moet het. conflict tusschen Brunner en ons tenslotte uitloopen op een strijd om het alof-niet-leege graf.

Brunner zegt: het ledige graf beteekent in het Nieuwe Testament niets. Dat te gaan bezien, zou in elk geval maar een aangelegenheid van een profanen oog-getuige zijn. Wij zeggen: God zelf, die eeden zweert, roept de menschen erbij, sleept ze, om zoo te zeggen, tot de plek, waar ze zien

kunnen. Neen — het is geen grond van bet opstandingsgeloof; dat geven we Brunner dadelijk toe. Het is veel meer: het behoort tot zijn waaracbtigen inhoud!

En juist omdat Brunner, uitgaande van zijn noodlottig gedacbtenschema, dat laatste met alle geweld voorbij wil zien, juist daarom gaat hij met zooveel vertoon van waardigheid aan alle controversen over het ledige graf voorbij. Wat hindert hem de vraag, of de historische berichten al of niet juist zijn? Wat deert hem de exegese, de harmonie of disharmonie der bijbelsche gegevens ter zake? Het komt slechts op dit ééne, groote, ding aan, dat 'de opstanding der dooden zich in 'de andere wereld voltrekt. Paulus leert — volgens Brunner — wel de opstanding van het lichaam, maar niet die van de materische lichaamsstof — weer zoo'n valsche tegenstelling, en anti-paulinisch — en evenzoo, zegl hij, is met de overigens rechtmatige uitspraak van Christus' lichamelijke verrijzenis nog niet noodwendig verbonden, een uitspraak over Christus' stoffelijke lichaam. Wij hebben, zegt hij, geen geloofsgrond voor de uitspraak, dat het getuigenis van de lichamelijke opstanding des Heeren gebonden is aan de geloofwaardige bevestiging van de ledigheid van het graf. Paschen behoort tot een andere wereld. Paschen is als gebeurtenis een kategorie op zichzelf, het is iets, dat wij in geen denk-en ervaringsschema, en daarom ook in geen voorstelling kunnen vatten.

Sprak ik in den aanvang van dit artikel van een klacht, dan zullen er velen zijn, die mij niet toegeven, dat hier inderdaad geklaagd wordt. Als Brunner zegt: w ij k u n n e n n i e t, wij kunnen •ons het paaschfeit niet voorstellen als een ding, •een gebeurtenis in den tijd, in onze geografische wereld, — dan wil hij volstrekt niet het medelijden wekken als iemand, die onder een last gebukt gaat, want het is juist andersom: hij wil de man zijn, die ons verlost van een profanatie, welke het paaschwonder naar beneden zou halen, door het te binden aan een historisch gebeuren in de wereld van u en van mij, de wereld' van vandaag, van „hier" en „nu".

Wij zullen daarover niet lang twisten. Al wil de school der Zwitsers ons verzekeren, en dan te goeder trouw, dat zij ons geneest van profanaties, die den naam van theologische woorden en stelsels durven dragen, wij zien in dit alles ook een tragisch onverstand. Een niet diep genoeg afdalen tot den rijken schat der waarachtig gereformeerde theologie, met haar breed en ruim verband leggen tusschen tijd en eeuwigheid, tusschen deze en de andere wereld. Wie boeken als van Brunner leest, stuit ook telkens weer op een verholen poging, om toch geen nederlaag te lijden van den kant der critische school. Brunner snijdt, precies als wij, de m o g e 1 ij kh e i d van zulk een nederlaag van te .voren af, door positie te kiezen op een heel ander terrein, dan waarop zich het steekspel der critische theologen laat zien, maar als wij, calvinisten, het debat met hen ontloopen, althans onze oplossingen niet van hen laten afhangen, dan is dat toch uit kracht van een vooroordeel, dat óók óp hun eigen terrein tot hen komt met een. eisch voor hun wetenschap: het groote vooroordeel, dat de Schrift een eenlieid MOET zijn, en dat daarom de critiek, mits ze geduldig is, niet zal kunnen wegsnijden of uit elkaar snijden het historisch bijbelsch bericht, ook omtrent paaschfeest. Maar de school van de Zwitsers betreedt het terrein der critische school niet eens; en soms maakt dat den indruk van een vlucht uit de moeilijkheden. In zooverre is er een klagen. Wij kunnen ons niet het feit verwerkelijken. Waar is het feit? Wat is het feit? Het feit van Paschen?

Dii. alles nu voorts daar gelaten: wat is tenslotte tegenover dergelijke Paaschboodschappen de houding, die ons, calvinisten, voegt?

Me dunkt, dat de groote toepassing, die ons op het Paaschfeest wacht, deze is: laat ons niet alle e ir in w e t e H s c h a p p e 1 ij 'k en c on f e s s i o-neel opzicht de werkelijkheid en de feitelijkheid en de historische realiteit van. het paaschwonder verdedigen, , doch meer en meer, ook voor ons zelf, trachten, , de zware kunst van het mystisch doorleven van hetgeen wij gelooven en belijden in positieven zin beoefenen. Het is moeilijk; maar wat is nu christelijk èn gemakkelijk?

JMen krijgt soms den indruk, dat heel het debat over de feitelijkheid van de heilsfeiten, ook van het paaschfeit, buiten ons g e e s t e 1 ij k leven omgaat.

En dat is heusch niet alleen het geval bij hen, die het eigenlijk dwaas getheologiseer en ijdel gekrakeel achten, als er over die dingen nog gestreden wordt. Wanneer het alleen om d i e menschen te doen was, dan zouden wij wel over die kwesties hier kunnen zwijgen. Want wel b'eteekenen zij een gevaar voor de ontwikkeling van het gereformeerde denken en gelooven; en daarom is het met name noemen van stroomingen als de 'hier aangeduide ook geen overbodigheid, en is het nóódig, elkaar te waarschuwen, niet alleen voor de ethische theologie, maar eveneens voor die van hen, die zich achter dr Geelkerken hebben geschaard, omdat daar — gansch niet toevallig — aan de school van Barth op allerlei wijze sympathie betuigd is, zelfs op een manier, die waarschuwende medechristenen griefde door een verwijzing naar het farizeeërdom, — maar nog eens: als het alleen daartegen gaan moest, dan zouden wij op paaschfeest aan dit onderwerp geen hoofdartikel wijden, ook al herinneren wij ons nóg zoo goed het verschil tusschen hoofdartikel en meditatie.

Neen, het gaat ook om ons zelf. Ik ga er nu van uit, dat wij allen geen oogenblik de feitelijkheid van het paaschwonder omwikkelen met een kluwen van redeneeringen, die tenslotte neerkomen op een miskenning van het begrip historie, zoo vaak er sprake is van Gods Zoon, Idie in het vleesch komt, of van den Zoon des menschen, die in het vleesch opstaat en tot God gaat.

Maar, als wij die feitelijkheid en die historiciteit en die zintuigelijk-waameembaarheid hebben vastgesteld, wat doen wij dan daarmee?

Is het niet waar — en daarin zie ik wel een alge meen e zwakheid, ook van onze tegenstanders, maar dat verontschuldigt óns niet — is het niet waar, dat wij zoo heel weinig met het Paasch-feit rekenen in ons geestelijk, gemoedelijk, willend, denkend leven? Denk maar eens even aan de zeven lijdensweken, , ^ie 'de gemeente doorgaans - met spanning tegemoe*r"iiet — al is de instelling zelf niet eens karakteristiek gereformeerd, eerder in ongereformeerde richting wijzende. Die zeven lijdensweken zijn altijd de lust van velen. Niet zoo heel lang geleden, is het, dat per week drie keer (tweemaal Zondags, en ook in de weekbeurt) over het lijden gepreekt werd. Twee en twintig maal het feit van den man van, smarten zien, niet uit dogmatische, maar uit „historische stoffen". Maar met een enkele paaschpreek is men al klaar. Niemand verwondert zich, als, één week na paschen, de „stof" van de preek dogmatisch is, of het verband met paaschfeest al loslaat. En door de ongeoorloofde vergeestelijking van het wonder vaa de vischvangst — de visschen 'de heidenen — maakte menige kansel, niet erg dankbaar, al zeer kort na Paschen, haastiglijk • een zwaai naar het pinksterfeest en een enkele is er slechts, die —' gehoorzaam — het verband zoekt tusschen die visch vangst en den. op ges tan en Christus (niet slechts Jezus). Wij haasten oirs weg van de historie van Paschten. En een vergelijking tusschen onze christelijke kerst-drukte en onze beschamende paaschkalmte maakt ons nog meer verlegen met ons zelf. Wij zouden eigenlijk de l^roef met ons zelf moeten nemen, door eens Kerstfeest te plaatsen in vacanfietijd, en Paaschfeest in den winter. Zoolang die proef niet aangetoond heeft, dat de accentueering van Kerstfeiten BO'VEN Paaschhistorie alsdan in haar tegendeel veranderen zou, meen ik te mogen aannemen, dat hier méér factoren in het spel zijn dan algemeen-menschelijke, als: sneeuw óf lentelucht, huiselijkheid óf uitgaanslust, rust öl drukte, enzoovoort. Ik geloof, dat wij hier a a n e e n z ó n d e t o e g e v e n. Deze zonde, dat wij op paaschfeest den AFSTAND niet „beleven" willen, die in Christus' eigen woord: „raak mij niet aan" niettemin gepredikt en ons ter eerbiediging en dankbare erkenning opgelegd is. Wij vinden het kerstkind toch eigenlijk nog wèl zoo lief, als de Zoon der voor óns nog onbereikbare vreugde. En. wij vinden den man van smarten, omdat hij met ons iets gemeenschappelijks heeft, toch nog wèl zoo stichtelijk, als den koning der hernelsche zaligheden. En.dat. is onze ong, e h o o r z a a mhji^s_., Het bewijst, ., . dat . wij - d e geschiedenis der heilsopenbaring niet b ij h o u d e n met een bevend en geloovig hart, dat wij ze gaarne aan theologische professoren overlaten ter bestudeering, en wij zullen dan intusscheii nog wel eens een kerstlied bestudeeren, of naar de Mattheus-passioh gaan luisteren, als wij het heel ver gebracht hebben; anders grijpen we no» eens naar enkele „lijdens-stoffen".

Neen, ik wil niet het oog sluiten voor de heel gewoon-menschelijke, natuurlijke factoren, die in het spel zijn. Maar ik wil evenmin vergeten, dat daarin onze nederlaag ligt. Wie Karl HoU leest (Ges. Aufs. z. Kirchengesch., II, 1 u. 2. Halbband) over den oorsprong der christelijke feesten, over het ontstaan van de vier vastentijden in de grieksche kerk, over de viering van Paschen op Zondag in Jeruzalem of in Rome, en over zoo heel veel andere dingen meer, 'die zal moeten erkennen, dat de traagheid van de kerk in het uitwerken vaa haar eigen geestelijke denk-en geloofsmotieven niet van vandaag of gister is; en dat het voortbouwen aan het c h r i s t e 1 ij k huis, zonder getrouwe en consequente verloochening van den heidenschen of „vleeschelijken" stijl, ook een zonde van het eerste — toch nog pas charismatische — christendom geweest is.

Maar, — dit verontschuldigt - ONS niet.

Indien wij tegen de stroomingen, die in onzen tijd den naam dragen van Zwitserland en van Utrecht en van het anti-Assen-front, waarlijk willen bestrijden om des g e 1 o o f s wille, dan moeien wij ook op Paaschfeest ons afvragen wat WIJ nu hebben aan de streng gehandhaafde f e i t e 1 ij k-h e i d van Paaschwonder.

Dan beginnen wij te erkennen, dat ook wij zoo vaak meer romantiek hebben dan geloof, meer poëzie van beneden, dan een coirfessie, die gelooft, en weet, te zijn gegeven van boven; en dat wij meer van „Jezus" houden dan van Christus. En Jezus, losgemaakt van Christus, is toch maar een idool.

En dan zullen we onszelf en anderen vermanen, meer te leven bij de groote lijnen van de geschiedenis van het heil Gods, geopenbaard en verwerkelijkt in Christus Jezus. Dan zullen we den Paaschvorst zien treden uit het ledige graf, en wij willen dat ledige graf evenzeer met 'de O' o g e n zien, met de handen tasten, en — zeg het maar gerust — notarieel constateeren, desnoods kadastraal gaan duiden, als de Israëlieten 'deden mét de kist van Jozef, waarin zijn gebeente lag.

Maar, dan moeten we toch ook méér hebben. Dan moeten we ook op reis zijn. Dat waren de Joden ook, die Jozef meedroegen naar Kanaan. Dat waren de apostelen ook, die met deze hunne oogen het graf werkelijk ledig zagen, en die hun oogen daarmee weidden, want 'de profane wereld ging nu glanzen in hemelsch licht. Dan zullen we meer leven uit de aanvaarding van het bevel „raak mij niet aan"; en dat niet doen, door in gedachten — of eigenlijk', in gedachteloosheid — heel den. tijd van paasch-tot pinksterfeest over te slaan, om alleen maar „aangedaan" te worden bij een preek over den Christus-hier-beneden, en den Christus van het laatste oordeel, want dat is enkel negatief. Neen; dan gaan we, positief, „visschen" uit dankbaarheid voor 'de verlossing, die het ledige graf predikt; en wat zal de visclivangst dan wonderlijk zijn. Dan gaan we eeii apostelconvent groeten, niet als een onvermijdelijke profanatie van het in een „andere" wereld verwerkelijkte, maar door theologiseerden tutoyeerders vair God naar beneden gehaalde, en vervlakte, wonder van de opstanding der dooden maar dan vechten we, om die opstanding der dooden HIER BENEDEN haar uitwerking te geven in onzen arbeid, onze maatschappij, onze kerk, onze synode, onze confessie, ons dagelijksch „gedoe", want het is dan een dagelijksch „doen", een „wérken" vaii Gods werk, een uitwerken van de kracht, die het groote graf heeft leeggezogen. En de wereld volgezongen.

Wij moeten meer leven uit den verhoogden Christus en het paaschhoofdstuk niet zoo brutaal overslaan, als wij gewoon zijn. Wij moeten niet langer dulden, dat een kerk-campagne, praktisch genomen, samenvallen móet met de „winter-campagne". De meeste reformatiedatums vallen in den winter; dat is een veeg teeken. Wij moeten ons niet met roomsche aesthetici en protestantsche piëtisten en erotici laten verleiden tot een terugblik op-die, „heerlijke" wonden: God heeft ze al lang

genezen. En" wij moeten óók niet met een zenuwachtig christendom, of met een latere „krisls-tlieologie" laten aanleunen, dat men e s c h a t o 1 o-aisch werkzaam kan zijn, door de opstanding van de doeden te zien, enkel en alleen in de „andere" wereld. Neen, Idie opstanding moet een ding van vandaag zijn, en van déze wereld.

En wie vandaag zijn roeping vervult, uit de kracht van den levenden Christus, die zal mogen opponeeren tegen Brunner en zich bezinnen over het inderdaad groote theologisch belang van de synode van Assen, en bewijzen, dat een streng calvinist geen mystiek heeft zonder dogma, maar ook geen dogma zonder mystiek. „Ons politeuma (burgerschap) in den hemel", ja; maar onze voeten staan nog in onze sloppen en stegen, en d a a r móet „het" nu gebeuren. Gebeurt het daar niet, dan gebeurt het ook in de „andere" wereld niet. Als het in de sloppen niet gebeurt, vandaag, dan zal het ook op de wolken en vóór den troon niet kimnen gebeuren tot in der eeuwigheid. Want die van boven is, heeft ons vleesch nu eenmaal a ang en o men; en ook onze woning. Hij is wel bezig die te verheerlijken; maar verheerlijken is nooit verlaten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

BIJ HET PAASCHFEEST.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's