GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK” IN DE ZIELSZORG.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK” IN DE ZIELSZORG.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer ik aan. het uit de praktijk opgekomen verzoek, om iets te schrijven over „ware en valsche „mystiek" in de zielszorg", ga trachten te voldoen, dan vril ik enkele voorafgaande opmerkingen doen.

Allereerst leg ik dèn nadruk erop, dat de volgende artikelen met opzet het vraagstuk stellen en naderen, niet van theoretische, doch van praktische zijde.

Wilde ik het onderwerp, gelijk het boven geformuleerd is — met of zonder aanhalingsteekens voor het woord „mystiek" — rustig behandelen in gewonen redeneerenden vorm, dan diende ik eerst eenige kolommen te wijden aan de beteekenis van hef woord „mystiek", daarna het begrip „mjsüek" te onderscheiden van. verwante begrippen; ik moest dan het verschil aanwijzen (en in elk geval mezelf streng voor oogen houden) tusschen „mystiek" en „mysticisme", en „piëtisme", ea „piëteit", en „bevinding", en „geloof"; en ik moest een. verhandeling geven, althans daarvan de hoofdlijnen voor eigen bewustzijn volgen, een verhandeling over recht en beteekenis van de christelijke mystiek, en de plaats, die deze inneemt in het werk van Gods genade in ons hart eenerzijds en in het gewone, algemeen-menschelijke, zielkundig bestaan van. de persoonlijkheid anderzijds. En nog zoo heel veel meer.

Maar van dit alles zal hier niets geschieden. Ik bedoel slechts enkele algemeene opmerkingen te geven, die de praktijk van iederen „zielzorger" raken. Alle poging tot wetenschappelijke ordening der stof en tot systematischen opzet der redeneering ontbreekt in de'volgende artikelen. Inzóóverte is hierin opzet, dat eenerzijds vele onzer lezers een dergelijke v/ijze van behandeling zoo af en toe gaarne zouden zien, en dat anderzijds slechts op deze manier door mij kan voldaan worden aan een tot mij gericht verzoek, om een, zuiver praktisch bedoelde, inleiding op een ouderlingenconferentie over „ware en valsche mystiek in de ouderlingenpraktijk", naar 'den zakelijken inhoud althans, weer te geven in geschrifte. Met eenige wijzigingen en weglatingen wil ik het toen gesprokene trachten uit te werken.

In verband hiermee vraag ik de aandacht voor een tweede opmerking: er staan aanhalingsteekens, niet zonder groote oorzaak, in den titel hierboven om het woord „mystiek"; en in alles, wat nog volgen' zal, mogen die aanhalingsteekens 6r geen oogenblik af. Het is immers mijn vaste overtuiging, dat veel van wat doorgaans „mystiek" "eet, volstrekt dien naam strikt genomen niet Waard is; dat voorts in ons praktisch kerkelijkgeestelijk leven termen als „mystiek", „bevinding", jjOnderwerpelijkheid", „ervaring", „geloof", „geroeenschap met God", enz., kris-kras dóór elkaar gebruikt worden; ' dat dit heel jammer is en dat het niet goed is, maar dat er bitter weinig tegen te doen is. Zelfs ben ik van meening, .'dat heel Qe tegenstelling, die in-mijn titel vastgelegd is, „ware of valsche mystiek", eigenlijk, en .strikt genomen, een onding is. Er is veel meer reden om te spreken van „christelijke" en , , niet-christelijke" mystiek, mystiek, die uit het geloof en die niet uit het geloof is, enz. De tegensteUing „ware en valsche mystiek" is, wetenschappelijk genomen, van alle kanten aanvechtbaar. Bovendien is ze uitermate zeer-atihelder. Want alleen reeds als men denkt aan de lijdensgeschiedenis, die het enkele woord „mystiek" heeft ondergaan, " en die ze, och arme, bij dichters en schriftgeleerden of hun dubbelgangers, nog dagelijks doorleven moet, ik herzeg: alleen reeds, als men aan 'de lijdensgeschiedenis van het woord „mystiek" denkt, is er reden, voor een nuchter-wetenschappelijk mensch, om mij, alleen reeds na enkele lezing van mijn titel, te interpelleeren met de gemoedelijke, maar niettemin vonnis-strijkende vraag: „mijnheer u spreekt een paar gróóte woorden „gelassen" uit, en reeds uw titel is een luxe, die slechts hij zich permitteeren kan, die onderscheiden filosofische en psychologische scholen vernietigd heeft, en daarbenevens zijn eigen denkbeelden tegenover die alle heeft ontvouwd; och, mijnh^; ^r. verklaar u nader? " En, wetenschappelijk gesjjlokèn, zou deze inlerpellant met zijn koele critiek het grootste gelijk van de wereld hebben. Het vriest vaak bij menschen, die gelijk hebben i).

Niettemin — en dat is nu het leuke bij een praktische bespreking der dingen - - niettemin weet ik, dat, ondanks het gróóte gelijk van dezen onderstelden, wetenschappelijken interpellant-met-demonocle, toch iedereen onder onze praktische werkers op kerkelijk erf mij dadelijk begrijpt in den overigens door mezelf theoretisch veroordeelden titel. Want, wij allen hebben zoo onze gangbare termen. En, zelfs het misbruik der woorden, en ook zelfs het 'door elkaar werpen ervan, vertoont nog een zekere wetmatigheid; en die is wel zóó sterk, dat iedereen onder onze predikanten, ouderlingen of meelevende christenen dadelijk begrijpt, waar het over loopen zal hier, niet alleen, maar de tegenstelling, die mijn titel aangaf, zelf ook in zijn. woorden uitspreekt en zóó doet gelden. De titel van het bovenbedoelde inleidend woord is mij trouwens zóó aangegeven in het ter bespreking overgegeven onderwerp.

En daarom laat ik alle zulke bezwaren in dezen praktischen opzet maar glippen, en ga met beide voeten op den bodem der praktijk staan, naast iederen praktischen werker in de zielszorg. Als. maar afgesproken is, bij voorbaat, dat de aanhalingsteekens mijn door den arm der praktijk opgeheven schild blijven tegen alle pijlen der theorie, ook van mijzelf.

Dit dan pro domo, want de tijden zijn boos, omdat ze in menig opzicht zoo goed zijn.

Er valt trouwens nóg wel het een en ander te zeggen vóór de bespreking van gezonde en ziekelijke openbaringen van het verborgen godsdienstige leven, juist gelijk deze in de zielszorg ons ontmoeten.

Want de engere, private zielszorg is onder ons voor het overgroote deel in handen van ongeletterden. Zonder de beteekenis van den dienst des Woords en van het overige predikan tswerk ook maar een oogenblik uit het oog te verliezen, constateert men toch, dat in onderscheiden Gereformeerde kerken, waar vele ouderlingen, dikwijls met groote opoffering, zich geven aan het geregelde huisbezoek, numeriek het contact met de uiteenloopende typen van geestelijk leven in de gemeente voor het grootste gedeelte berust bij het ouderlingschap. En onder hen, die dit ambt bekleeden, zijn dan weer de meesten menschen, die in hun taxatie van wat zich als „mystiek" of „mysticisme" aandient, geen andere mogelijkheden van „orienteering'" op dit terrein hebben, dan die, welke hun gereformeerd besef, hun dikwijls zidver functioneerende „voelhorens", en hun eigen Schriftonderzoek hun openstelden. AI zou men nu ook voor hen het Ouderlingenblad tot een dagblad met ochtend-en avondeditie maken, en wekelijks conferenties voor hen beleggen, het is nu eenmaal onbegonnen werk, van hen te vragen, dat zij wegwijs zullen worden in de kronkelgangen van het debat, dat de „wijzen en verstandigen", als Deissmann, Söderblom, Heiier, Von Hügel, Merx, von Dobschütz, Aalders, Bouwman, Vorster, - Otto, Brunner, ychmidi] Diithey, 'Ritschl, üeeberg, Schaeder, Wobbermin. Hoekstra, James, Geelkerken. Mehlis, Weber, Meinerlz, en zeer veel anderen, met elkander voeren over wezen en waarde der christelijke mystiek. Wij kennen wel geen leeken, en zelfs de doorgaans aan dezen term gehechte beteekenis lijkt ons voor den doorsnee-ouderling volstrekt niet passend. Maar wèl moet men ermee rekenen, dat er waarheid hgt in de opmerking van Adolf Deissmann, dat met name in „leekenkringen" het woord „mysticisme" een noodlottige (verhangnisvolle) rol speelt; dat er voor het minst waarheid in ligt, zoodra men maar dezen tragischen volzin in de gereformeerde taal heeft overgezet. En juist, omdat onze ouderlingen zonder eenige bepaalde studie, en dikwijls zonder eenige mogelijkheid van inzage van voorafgaande gegevens over de objecten hunner zielszorg, afgezonden worden naar menschen van allerlei slag, typen van echte dan wel vermeende vroomheid, die hun zielsgeheim, en hun gezelschapsgeheim, en hun dag-en nachtgeheim, zeer moeilijk laten raden, tenzij dan, wanneer men jaren lang door studie en vooral ervaring hen dadelijk kan herkennen en eenigermate rubriceeiren, — juist daarom hebben de ouderlingen het dikwijls zoo moeilijk. Op de predikanten (die meestal uit een andere streek afkomstig zijn, dan waarin zij hun ambtelijke entree doen) hebben zij v ó ó r, dat ze de eigenaardigheden van de „mystiek" of „mysticistische" vroomheid in hun eigen omgeving gemakkelijker van den aanvang kennen; althans, wanneer het ouderlingen betreft, die bleven wonen in hmi eigen omgeving. Maar bij de predikanten (die helaas zelf ook dikwijls den ambtelijken arbeid moeten ingaan, zonder iets te weten van wat er op dit terrein te beleven valt) staan zulke ouderlingen dan weer hierin ten achter, dat zij, juist als het geestelijk vroomheidstype van hun eigen omgeving hun uit jeugdervaring vertrouwd is, grootere moeite zullen hebben, om met koel hoofd en gereformeerd instinct, den toets der Schrift en der belijdenis daarbij aan te leggen. Want wat men van jongsaf kent, treedt niet zoo gemakkelijk binnen de wanden onzer eigen persoonlijkheid in het gericht. En als we dan .aan onze groote steden denken, aan welker rand zich

geestelijk gevogelte van allerlei vleugel pleegt • neer te zetten, dan voelen we dadelijk, w^elk een zware last op onze ouderlingen drukt; zij krijgen onophoudelijk nieuwe „adressen" — o, die groote kerken met „adressen" — en moeten maar afwachten, wat er voor den dag komt op hun bezoek. Het ware te wenschen, dat de tegenwoordige hekelaar van ouderlingen in een deel der liberale pers eens meer afwist van de moeilijkheden, die deze klasse van geestelijke werkers dan toch maar aanpakken; en als een jong predikanl, die na een slechts paar jaren ambtelijk ründgeke'ken te hebben, constateerde, dat het ambt en zijn dragers onder ons objecten van , , afgoderij" zijn geworden, eens werkelijk deze groep van amJotsdragers in de steden had leeren kennen, dan zon hij geweten hebben, dat de praktijk zelf hen dikwijls zóó benauwt, — en pas op, als ge 'tniet meer moeilijk hebt! — dat zij het wel laten zullen op een voetbankje te gaan staan, dat bestemd is voor candidaat-afgodjes. Ze tobben vaak eerlijk onder het werk.

Want — eai hier raak ik weer een ajidere praktische moeilijkheid aan — want juist op dit terrein behoort de ouderling, , en evenmin de dominee, tot dat eigenaardige slag van menschen, die „gewoon zijn, dat ieder naar hen luistert", en hun oordeel met eenige onderworpenheid afwacht. De „ware mystiek" spreekt niet gemakkelijk, want zij kan dikwijls niet. En tie „valsche mystiek" spreekt, tenzij dan onder de „vrindjes", óók niet gemakkelijk, want zij wil doorgaans niet. Wat zou zoo'n letterknecht van de domineesfabriek, wat zou zoo'n ouderling, die het waagt met de bchrift en de belijdenis te komen? Altemaal verstandswerk immers! Maar wie „van God geleerd is" is een ander, dan die , , god geleerd" is. Een bekende tegenstelling, en die weer opgeld "doet onder nieuwere reformatoren....

Ja, dat is wel een heel groot bezwaar; men kaïr de diagnose niet gemakkelijk stellen, want de patiënten, die er zijn, beschouwen hun geestelijke dokters als alleen maar patiënten („dooien" is eigenlijk de term). En die in de mystiek nog zuiver willen leven, en dan hongeren en dorsten naar het Woord van God, die zullen zoo heel moeilijk toch ook nog spreken. Er zijn kerken, waar van alle huisbezoeken schriftelijk rapport ingeleverd wordt, op deze manier, dat vaste vragen worden beantwoord. Niet alleen de vragen, door ouderlingen op een formulier, die nog wel ruimte overlaten voor notities omtrent het criterium van „ware of valsche mystiek", maar vooral de antwoorden zeggen doorgaans weinig of niets juist over dat „mystieke" leven. En het is geen wonder! Zeg nu maar eens in 'n paar regels het typeerende van iemands mystieke levensgangen. Dat doen onze psychologische laboratoria eerst na zorgvuldig onderzoek, waarbij het object niet veel te vertellen heeft, en. waarbij den onderzoeker allerlei vaktermen ten dienste staan. Maar in ~de praktijk der zielszorg hebben de objecten van het onderzoek een onverkort recht van zwijgen, of van er omheen praten of van actieve inquisitie. En wie kent de vaktermen? Ze zijn er niet, tenzij dan aan de overzijde, waar de' probleemstelling niet deugt en de vaktermen ieder voor zich haasl een kort begrip zijn van ongercformeerde conclusies.

Dus is de stand van zaken zoo: een ongeroepen dokter bij een óf verlegen óf verachtenden patiënt; en bij den dokter, als hij goed is, een die-p besef van eigen, onwetendheid. Daarbij een voorzichtig voelen en tarten eenerzijds, een schuchter of hooghartig zwijgen (een vorm van zelfpantsering dikwijls ook weer) anderzijds.

Vooral dat zwijgen bij de typen der „v^alsche mystiek" maak! het werk dikwijls zoo uiterst moeilijk. Trouwens, de , .litteratuur" is er vol van, en levert illustraties bij de vleet, om te bewijzen, dat niet alleen de als persiflage bedoelde „visioenen" van den nuchteren criticus der mystieke vromen, maar vooral ook de als goddelijk geschenk aangekondigde echte visioenen der lieden van de ware mystiek soms „zich oplossen in stank" - ). En deze is in de dierenwereld, en in navolging daarvan ook op groote schaal in de chemischenoorlog-voerende menschenwereld, een afweerwapen tegen den vijand. De • getrouwe, eerlijke, critische, waarheidsprekende zielzorger nu wordt door de menschen van de valsche mystiek zéker tot zijn vijanden gerekend. En in dien meeningsstrijd wordt het debat dan dadelijk vertroebeld, omdat juist de man der meest individualistische belevenissen rare sprongen doet, als hij in de benauwdheid komt. Is hij in het gemalckelijk gezelschap van gelijkgezinden, of althans van sympathieken (, , zin" is ook in zijn samenstellingen als „ge-zin-d", een woord om zuinig op te zijn) — dan heeft hij de neiging om te zeggen: wat ik voel en beleef, dat is het gairsch aparte; ik ben van God gesteld als een eenzame, een baken in zee, een naclithutje in den komkommerhof, wat ik heb, dat is het gansch bizondere; vaders noch kinderen hebben dat gekend, ge kunt het ook in boeken van t ij d-p erken, van bepaalde, periodes, niet lezen, want hel is hemelsch geheimschrift, te lezen slecl: its voor ingewijden op de tafelen van mijn ziel, binnenste kamer, wel te weten. Ik ben zonder vader en zonder moeder; ik ben de allerindividueelste bij de gratie Gods. Maar kom met uw critiek, kom met tfchrift en belijdenis naar dézen mystieken' broeder toe, en, tien tegen 'één, ge zult dadelijk beleven, dat hij zich verschanst achter de „vaderen". Niet vragen welke vaderen, en nog minder die , , vaderen" rubricecren naar hun tijd en zijn geestelijke stroomingen of stroom verleggingen! Neen: wees tevreden, met dat aller-algemeenste: de vaderen! Vandaag, als de zon schijnt, zijn ze zuiver individueele exceptie op alle' regelen van vaderen en zonen; morgen schuilen ze in (niet „achter", want dat zou nog op hulpbehoevendheid lijken, maar: , , in") de phalanx der vaderen; men kan van de dooden trouwens gemakkelijker een leger in de lucht zetten, dan van de levenden een op aarde. Het is overal de oude historie: als de dames Wolff en. Deken critiseeren het mysticisme van enkele broertjes en zusjes van hun tijd, dan komt er een. van. hun vertrouwden, en zaagt van dik vaderenhout apologetische planken: , , .De Vaderen des Vaderlands (I!) verdedigt tegen de Lasteryke Zanthorstsche Geloofsbelijdenis" '•). Nu willen we iBetje Wolff en Aagje Deken niet gelijk geven, allerminst. Maar we zeggen toch ook tot de door haar gekapit*«vlde lieden: dat ge die v a-dcren des vaderl; .an ds aan uw zijde stelt, dat is ook maar een onwezenlijk gebaar. Het bewijst alleen maar, dat men met u niet praten kan, dat gij eerst zoekt naar een vorm van inlijving in de „wolk der getuigen", als u dat te pas komt, en niet voorzoover het van Godswege uw roeping js. Om niet meer te noemen: wie de geschrifteii

leest van Van Koetsveld (baas Perkers in De Pastorie van Mastland), of wie in D. de Wit, Kudde en Herder, de interessante en biografisch beteekenisvolle schets treft van de „Jannemannen" op het terrein van Ds Houtzagers: Kootwijk, de Jannemannen, die natuurlijk dadelijk weten, dat hun tegenspreken behoort tot de „stomme honden", die „niet kunnen bassen"; of wie Guido Filius' (ds J. C. iSikfcel) „Gelouterd" kent, of ds Hogenbirks „Neveldijk" of het (ongereformeerde) boek van J. C. V. Wijck, „Uit 's Levens Laagten", van Rotterdams geestelijken zelfkant , — die weet en ervaart telkens weer, dat een rustige diagnose stellen niet mogelijk is, als men het hebben moet van het normaal uitwisselen van gedachten tusschen zielzorger en „mystieken" broeder.

Onze ouderlingen, en iedere zielzorger met hen behooren dan ook de valsche mystiek niet pas te beoordeelen uit haar eigen openbaringswijzen, doch ze moeten tot de verschijnselen, die zich op dit terrein voordoen, komen met een voorafgaand oordeel, dat uit de Schrift en het gereformeerde dogma ontleend is, en zoo moeten ze het ziektebeeld kunnen aanwijzen, en herkennen uit de vooraf verworven kennis van de gezondheid. M.a.w. de valsche mystiek is geen zielkundig te „benaderen" verschijnsel; men moet de ware mystiek uit de Schrift keimen, om de valsche te onderscheiden. Dat is trouwens de gereformeerde lijn: geen zielkunde, die van beneden naar boven werkt, doch de openbaring, die van boven naar beneden komt, leert ons het recht verstand van de dingen om ons heen.

K. .S.


1) Dit is iets anders, dan Gods gelyk-hebben, of het gelükbebben van Zijn Kerk, te willen aantoonen. Ik zej dit oven, omdat sommige broeders dat verschil over het hoofd zien; waarin zi' stelhg geen gelijk hébben, noch geven. .

2) DK Iprm i.? v; in 0. Kalff, t!e.sch. der Ned. Jj8-ttjrkunde. V. 1.910, blz. 541-).

3) Kalff, Gesch. d. Ned. Lett., VI, 290. In Dr A; A. r. Sclieh'^eii „De Biewerking van ean piëtistisch getinte gemeente", 1.914, Oosterljaan en Le Cointre, Goes, moet blz. 13, noot in de verwifzing naar dit boek inplaats van deel V gelezen worden VI. Hetzelfde, geldt, van.da aoot _og, - bl. ^2/43, _^_._'., :

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK” IN DE ZIELSZORG.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1929

De Reformatie | 8 Pagina's