GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jobann Albrecht Bengel. (1687—1752.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jobann Albrecht Bengel. (1687—1752.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Zijn leven is niet rijk geweest aan afwisselende gebeurtenissen.

Hij werd in 1687 gebo-ren te Winnenden, eea Idein stadje in Wurlemberg, vijf uar van Stuttgart verwijderd. Hij was zóó zwak, dat de nooddoop hem werd toi& gediend. Zijn vader ontviel hem, toen hij zes jaar oud was.

Van jongsaf aan had hij ©en vroom gemoed. „Ik heh in • mijn jeugd" — zegt hijzelf in zijn dagboek — „zuivere, reine, zachte, goddelijke aandoeningen gehad. Toen ik cingeveer zes, zeven jaar was heb ik mij zeer verheugd over de in de kerk aangehechte teksten uit den brief aan de Romeinen over dood, zonde, gerechtigheid, wonden des Heeren Jezus enz."

Beugeil had een vlug verstand en leerde gemakkelijk. Op dertienjarigen leeftijd is hij verrukt over de schoonheid der klassieken en zegt van Cicero's redevoeringen; dat hij nooit in éénmaal te veel daarin kon lezen, omdat 't hem. te zeer zou hebben aangegrepen. Zijn lieveling'sschrijvers werden Joh. Amdt, Joh. Gerhard en A. H. Francke.

Zestien jaar oud wordt hij toegelaten tot de studie der theologie aan de Universiteit te Tubingen. Er heerschte een goede geest onder de studenten. Hij vertelt zelf, dat God in dien tijd onder de oudere studenten een buitengewonen 'ijver om godvruchtig te leven had verwekt, een ijver, die voor velen blijvende, gezegende vrucht 'di'oeg.

In 1713 — we zullen niet te uitvoerig wotrden — •werd hij benoemd tot docent aan de school voor voorbereidend hüoger onderwijs te Denkandorf. Vóórdat hij dezö functie aanvaardde, heeft hij een langdurige reis gemaakt. Deze reis is van groiote beteefcenis voor zijn vorming geworden, omdat hij gelagenbeid had de voortreffelijkste geleerden uit dien tijd persoonlijk te leeren kennen. Zoo verzamelde hij een rijken schat van kennis.

Het be, zoek aan Halle was voor hem het glanspunit van de reis. Halle noiemdehij: het middelpunt der vroomheid van dien tijd. Vooral de geheiligde persoonlijkheid van Francke maalde een onuitwisclibiaren indruk op hem.

Begin December hield hij zijn latijnsche intreerede. Het onderwerp is veelzeggend: „Over den zekersten weg 'om door het staan naar de godzaiigiheid tot de ware vorming 1e komen". Uit den inhoud blijkt, dat hij 't mei de Piëtisten niet geheel eens is. Geleerdheid staat bij hem hoog aangeschreven: „Alle dingen moeten den goidvruchtige ten goede medeweirfcen — ook de geleerdheid". Godzaligheid moiet echter het eerste en het laatste doel zijn.

A'Cht en twintig jaai-lang heeft Bengel dit ambt vervuld. Hij was een uitstekend docent en werd door zijn leerlingen zeer geliefd — we toonden dat uit onderscheiden getuigenissott van oud-leerlingen opmaken. Eén raad gaf hij z'n leerlingen zander ophouden: hebt den Bijbel liefl Schat geen boek zóó hoog als uw Bijbel; slechts in den Bijbel waait de reine, goddelij'fca Geest. Meermalen werd hem een professoraat aangeboden — hij weigerde echter steeds en voelde zich als docent volkamen op zijn plaats.

Mensicheaieer heeft hij nooit gezocht, 't Heeft hem •difc'', vijls bedroefd, dat ook in de wereld der godgeleierdea zoovelen zich naar voren drongen en zicJizelf zochten.

Hij schreef eens ietwat ondeugend: „Hoe verder ili mij van 't rumoer der wereld verwijder des te aangenamer is 't, in mijn geweten God alleen te genieten, die grooter is dan de geheele wereld, ook de geleerde".

De deugden van bescheidenheid, nederigheid en ootmoed schitteren op buitengewone wijze in zijn le'Ven. Neen, hier is geen hoogmoed, die 't kleed der nederigheid zich omhangt. Bustig kan hij zijn "weg gaan want „'t zegt voor mij zeer weinig anderen aan de Universiteit en in 't algemeen in de wereld te zien schitteren — mijn •verlangen gaat uit naa: r het hemelsche". Toen ©en landbouwer zijn vreugde er over uits, prak, _ dat hij hem eindelijk persoonlijk eens gezien had, antwoordde hij: „Ach mijn lieve man! Je hebt nu een armen zondaar meer gezien, die leve'u moet van Gods gen& jde".

Gedurende den arbeid te Denkendori verschijnen zijn moeste werken.

Na na.uwkeurig de beschikbare handschriften vergeleken te hebben en de juiste lezing te hebben vastge steld — waarbij hij zeer - voorzidhtig is te werk gegaan — gaf hij het Nieuwe Testament in de O'orspronkelijke taal uit. •

De geleerden roenïden de nieuwe uitgave zeer. Ook latere exegeten als E. Nestle verklaren, dat Bengel met zeldzame solierpzinnigheid steeds een voortreffelijkea tekst heeft gegeven en grondig werk heeft geleverd.

't Deed hem leed, dat Piëtisten zijn maeizamen arbeid niet waardeerden.

Franofce's zoon vond 't groote tijdverspilling — de bestaande uitgaven van 't N. T. in het oorspronkelijke waren' immers goed! Beugel schreef aan een vriend: „Deze maraien — de Piëtisten — mogen de leivensbeekjes hier heenleiden en daar heen en ze voorspoedig verder voeren — ik zie echter naar de bi^on en dit is oen arbeid, waarO'Ver menigeen nieit nadenkt, terwijl bij er toch wel van geniet".

iZijn eigenlijke levensarbeid is, de door mij reeds genoemde Kommentaar op het Nieuwe Testament. Aan de uitgave van dit werk is een ontzaglijke studie voorafgegaan.

Hij noemde zijn boek Gnomon, omdat 't alleen be-< "]rtelde een aanwijzing, een vingerwijzing, te zijn. Hij wilde er slechts in aantoonen het eigenaardige en inhoU'drijke "van den tekst, naar zijn stelregel: „draag niets in de Schrift in, maar schep alles uit haar en laat niets achter, wat in haar ligit".

Bengel was diep' overtuigd van den onuitputtelijk rijken inhoud der Sclmft. "We mogen in de Sclirift niet onze eigen gedachten leggen maar met biddend liart uit de Schrift de goddelijke gedachten naar voren brengen. Bengel zon een groot vijand van de tegenwoordige mottopreeton, - zijn geweest, en getoornd hebben op den mam, dio het Schriftwoord: „"Wandelt voorzichtig als

wijzen" (Ef. 5:15) tot aanloop nam om te spreken Oiver Cbristelijk'e voorzichtigheid, ten eerste in het omgaan met breekbare, ten tweede mat kostbare en ten derde met gevaarlijke voorwerpen, waarbij dan gewaarschuwd werd tegen liet onvoorzichtig hanteei^n van glaswerk en porceleiu enz.

Hoe gansch anders Bengel's metbode, die zagt: alles leert u de tekst zelf, wanneer ge verstandig zijt.

Hij sluit zijn boek met de ootmoedige woorden: , , 0 Grod, door uw oordeel staat of valt, wat ooit staat of valt; behoed dat, waaraan Gij door mij hebt willen laten ai-beiden; wees den lezer en mij genadig. Uw is de heerlijkheid en zal de heerlijkheid zijn in eeujwigheid". ,

De kommentaar maakte een geweldigen opgang. In 1890 verscheen reeds de 8s.te druk. Ook werd een uitgave in de Duitsche taal bezorgd, die door meerdetee drukken gevolgd werd. Wesley zorgde voor een vertaling van de kommentaar in het Engelsch.

t'erlijkshaJv© moeten we erkennen, dat Bengal niet in al zijn publicaties zóó gelukkig is geweest. _

De Openbaring van Johannes trok liem steeds sterk aan. Na langdurige studie meende hij den sleutel gevonden te hebben om de getallen uit dit boek te verldaren. 'fc Zal u met zijn vernuftige becijferingen niet vermoeien.

Op grand van allerlei hem onweerlegbaar toescihijnenide berekeningen — bij meende ook nu sloohts Schriftverklaarder te wezen — kwam hij tot de overtuiging, da.t Jezus Christus in 't jaar 1836 zou wederkomen. Do satan zou dan 1000 jaar gebonden zijn tot 2836, dan een kleinen tijd ontbonden worden, de heiligen zouden gedurende dien tijd van ontbinding en ook nog daarna, lOOO jaar lang, in den hemel regeeren. Het wereldeinde en het gericht. zon dus intreden in .'t jaar 3836. Het duizendjarig Oif liever het tweeduizendjarig rijk was derhalve niet meer zoo ver af. De engel uit Op. 14:6 met het eeuwig Evangelie is hem Joh. Arndt (ge, sLorvon 1621) of zijn school; de engel, die den val van njfcomdigt, is Spener (gest. 1705) of zijn school.

Jammer, dat vele vereerders van Bengel nog verder dan hun meester gingen en de leer van het duizendjarig rijk tot een hoofdartikel van hun Christelijk geloof maakten. In 1836 ve^rwaohtten velen de wederkomst van Christus.

Natuurlijk tevergeefs want „van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan mijn Vader alleen", zegt Jezus zelf (Matth. 24:36).

Bengel werd door zijn vrienden gewaarschuwd zijn kostbaren tijd niet aan zulke ijdele bespiegelingen te besteden.

Helaas heeft bij naar hen niet geluisterd.

Met een enkel woord wil 'k nog herinneren aan Bengel's geschriften, waarin hij kritiek oefent op Zinzendorf en de hem volgende Broedergemeente.

Bengel en Zinzendorf hadden veel punten van aanraking, zij geloofden in elkanders goede trouw en hielden geregeld briefwisseling.

Maar ernstige bezwaren bad Bengel tegen zijn eenzijdigheden en wonderlijke uitdrukkingswijze. Ongetwijfeld stond Bengel als theoloog veel, veed hooger.

Zelfs leden van de Broedergemeente erkennen tegenwoordig, dat Bengel in menig opzicht gelijk had. In 't boek van den predikant der Evangelische Broedergemeente te Zeist, Ds Th. Muller, dat een blik in de geschiedenis der gemeente geeft, las 'k deze eerlijke bekentenis: „Niet het feit, dat Zinzendorf vele tegenstanders gehad heeft, geeft blijk daarvan, dat de oiude mensch nog vaak in hem heerschappij voerde — hoe grooter een mensch, hoe talrijker zijn vijanden — wet echter de matclooze heftigheid, waarmede, hij met de pen soms tegen ben uitgevaren is, ook tegen dagenen, die, als de bekende 'Wurtembargsche theoloog Bengel gegronde aanmerkingen op enkele zijner leeirstellingen maakten" (bl. 202 van het in 1925 verschenen boeld).

Zijn laatste levensjaren bracht Bengel te Stuttglart door. Hier benauwde hem de sociale nood van het volk en de onverschilligheid in de hoogere kringeni die in overdaad en uitspattingen leefden. „Er moet een zondvloed komen", zuchtte bij.

Toch was hij geen pessimist en was ovetf 't algemeen vroolijk van aaxd.

Veel leed heeft hij moeten dragen maar — getuigt hij zelf — 't was mij steeds een krachtige prikkel om mijn leven te richten op de eeuwigheid.

Vanaf 1714 tot zijn dood toe was hij in een geluttig huwelijk verbonden met Johanna Regina Seeger. Zij nam aan zijn. work levendig deel, en begon in baar huwelijk nog Grickseh te leeren.

Twaalf kinderen werden hem geboren. Van één zoon, die schulden maakte en slecht gezelschap zocht, haeift hij veel verdriet gehad. „Onder mijn vele moeilijkheden en teleurstellingen zijn diè de bitterste', die gij mij aandoet", schroef hij hem in een brief.

Met heimwee zag hij den laatsten tijd van zijn leven naar het einde uit.

Do dood had geen verschrikking voor hèm, die eens van zijn geloofsverwachting de schoone omschrijving had gegeven: „Mijn gansche Christendom bestaat daarin, dat ik het eigendom van mijn Heere Jezus Cliristus ben, «n dat ik dit feit alleen mijn eenige roem en mijn gansche zaligheid acht".

Het sterven bracht hem in geaneenschap met zijn Heiland, Dien hij in ©en van zijn verzen — want Bengel is ook dichter van mooie geestelijk© liederen geweest — zoo innig had toegesproken:

Du bist, mein Jesu, mir zugut Vom Vater ausgegangen Und, wie man sanst dan Mördern tut, Für mich am Holz gehangen. Nun denn, soi überwind' in mir Des Satans "Werk, der Welt Begier Und meines Fleisches Pochen. VcUführe deine Wunderschlacht In mir durch deines Geistes Macht, ' Du bast mir 's ja versprochen.


Voor den derden engel hielden vsle vrO'.aen ... Bengel!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 september 1929

De Reformatie | 4 Pagina's

Jobann Albrecht Bengel. (1687—1752.)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 september 1929

De Reformatie | 4 Pagina's