GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over den „angst" bij Ghristus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over den „angst" bij Ghristus.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vele essayisten over den Christus spreken bij voorkeur over het „verschijnsel" van zijn zieleangst, met name in j Gethsemané. Ze gaan dien angst „vergelijken" met liet | kenmerkende optreden van „andere" lijders in de wereld, en „oonoludeeren" dan ieder op eigen manier.

Het is goed, dat wij er ons rekenschap van geven, op welke gronden elke „vergelijkende" wijsheid over Christus in Gethsemané voor ons 'begrip uit den booze is.

a. Christus heeft een andere taak dan wie ook in de wereld. Zijn taak is te ondergaan, wat de zonde als straf verdiend heeft. Daarom behoort het tot Zijn r o e-p i n g, jn angsten weg te krimpen voor onzen God. Wat zal men, als men deze Zijne zelf-aankondiging gelooft, dan nog verder „vergelijken"? Men moet eigenlijk in de hel geweest zijn, om iets te kunnen verstaan van de helsche pijn, die Jezus' ziel verscheurt. En, omdat niemand, noch object, noch subject van eenige heldenvereering, ooit iets gezien heeft van de reahteit van helsche verzoeking en smart, daarom is het probleem van 't lijden voor die anderen nooit geweest wat het voor Christus was, en kan het ook nooit op gelijke wijze worden aan de orde gesteld.

b. Christus is heel anders ménsch dan ieder ander in de wereld. Hij is de zondelooze. Wie zal zeggen, welke prikkels van afschuw en vertering de nadering van zonde, vloek, lijden, Satan, dood, voor hem beteekenden? Men zou de werking van het licht op een fotografische plaat toch moeilijk kunnen gaan vergelijken met de werking van het licht op, laat ons zeggen, een kachelplaat. Krankzinnig zou men noemen ieder, die volernstig redeneert als volgt: „een kachelplaat verandert niet onder de werking van licht; een fotografische plaat doet het wel; derhalve besluit ik, dat een kachelplaat een nuttig artikel is, want ze behoudt haar zelfstandigheid, en handhaaft zich zelfs tegenover deze zon; maar een fotografische plaat is overbodige luxe, of een dwaasheid, zij kan niet tegen licht." Even waanzinnig is het nu voor ieder, die Christus als den Zondelooze erkent, een vergelijking te wagen tusschen de „kachelplaatzielen" die op de invloeden van buiten, op de speling van licht en donker, niet, of slechts zeer gebrekkig, reageeren, èn de fijne ziel van Jezus, 'die, als een goed geprepareerde fotografische plaat, d a d e 1 iJ k en vol-waardig reageert op alle wisseling van licht en schaduw, en op wien God zelf heden projecteert de wèl gerichte beelden van gerechtigheid, waarheid en oordeel. Een menschenkind, dat zelf in zonde verstikt is, moest zich de weelde niet permitteeren, om te redeneeren over de wetten van reactie van licht en donker op de zondelooze ziel van Jezus. Want, indien we het beeld van daareven, zonder triviaal te willen worden, nog even mogen volhouden —: met déz« fotografische plaat heeft nog niemand in de wereld ooit „gewerkt". Het is voor de eerste maal, het is ook de eenige keer, dat in de wereld z o o' n licht 0 ó 6 valt door z ü 1 k een lens

op z ü 1 k een plaat. Zélfs de „gevoelige plaat" van Adams ziel in den zuiveren staat der zondeloosheid, had een andere reactie-wet dan de „plaat" van Jezus' ziel. De tijd was anders, en vooral — de opname was anders. Er was nog geen zonde en geen vloek, geen lijden en geen dood. Wat zullen wij trouwens zeggen van de ziel van Christus, die nimmer iets „verdrong", God noch duivel? Wij allen „verdringen" zoo veel en kunnen dus over Hem niet oordeelen. Hier moet men óf gelooven, óf zwijgen.

c. De w eg, dien de dood in het leven van Christus n e e m t, en de doodsbedreiging dus ook, is heel a n ld e r s bij Hém, dan bü de andere menschen. De anderen, die sterven moeten, en dat dan dapper dragen — maar zonder geloof — werken zich over den dood met hun gedachten heen (het „verdringen" van zoo even komt ook hier weer te pas). Maar Christus mag zich niet over den dood heen werken. Hij moet, integendeel, den dood onder de oogen zien en tot op zekere hoogte de verwikkelingen zóó 'beheerschen, en zóó uitlokken, dat Hij zelf, wanneer 'het uur ervoor gekomen is, zich, om zoo te zeggen, naar d e n-d o o d toe werkt en i n den dood i n werkt; zoodra maar de doods-n o o d z a a k gebleken is de weg van God voor Hem te zijn.

d. Hier raken wij weer een andere onderscheiding. Andere menschen, die sterven moeten, ziJn zóó lang bezig met zich zelf, dat ó f de doodsgedachte bij hen het wint van de hoop op een ander leven, ö f de hoop op een leven na den dood het wint van de verschrikking van den dood. Zü spelen het leven uit tegen den dood, en dan lachen zij; óf ze klagen, dat het lot, of God, den dood uitspeelt tegen hun leven, en dan weer galmen de luchten van hun gerucht. Christus evenwel mag nooit den dood uitspelen tegen het| leven. Hij moet zich niet met een tour de force heen wringen, en heen springen, over de rivier van den dood. Wil Hij een manmoedig lofgedicht in hart en hoofd zich reciteeren, een lofgedicht, op de breede Elyseesche velden van een leven na den dood, het zij zoo; maar hfj mag den motor der hoop, die in Hem is, nooit zóó hard aanslaan, dat zijn geraas de zuchten, het gekerm van Zijn ziel gaat overstemmen. Want Hem is eene wet gesteld: hij kan het leven slechts verwerven, als Hij het geheel en al verliest, en prijsgeeft, en dit verlies met voUe bewustheid ondergaat. Het leven, dat komt, mag voor anderen een quietief zijn (een rustgrond) tegen den presenten dood, maar omdat Christus borg is voor de zijnen, is het komende leven enkel maar een motief te m e e r tot den dood, en dus in geenen deele eenig quietief, zoolang de dood Hem zelf besluipt.

e. Daarmee hangt samen nog weer een ander verschil. De andere helden-van-den-dood, die wij daar straks bedoelden, zij overwinnen den dood van het lichaam, mèt hun ziel, of, nog beter, met hun geest. Het lichaam sterft, maar hun geest sterft niet, zooals het hchaam sterft. Die geest toont jnist, zich te versterken tegen den dood van het verstervend lichaam. Die geest „smaakt" niet den dood. M. a. w. die geest overwint, wat hij niet zelf gesmaakt heeft. Wanneer men de „terreinen" van lichaam, ziel en geest nu eens zou willen aanduiden als terrein A, terrein B , en terrein C 1)

dan staat het er zóó voor, dat ze den dood slechts te ondergaan hebben in terrein A (het lichaam); dat reeds op terrein B (de ziel) niet meer dan de walm van de gevechtslinie van terrein A overslaat, en dat op terrein C (den geest) hun eigen geest de kanonnen van stevige argumenten plaatste, om den vijand van terrein A tot zwijgen te brengen, althans om hem te verhinderen, terrein C te overmeesteren. Het terrein, waarop zij helden blijken (terrein C, het strijdperk van den geest) is in wezen iete anders dan dat andere terrein (A), waarop de vijand elag levert. De geest triumfeert niet voor zichzelf over den dood, die immers den geest niet raken kan, maar hij troost zich over de pijn van zijn vleesch en ziel. Hij troost zich op terrein C over een vijand, die op terrein A den bodem openscheurt, terwijl terrein B alleen maar de schokken trillend opvangt. Eigenlijk overwint men hier den dood NIET en is er alleen een soort overvrinning van de persoonlijkheid op zichzelf: die ontdekt heeft dat zij niet behoeft te sterven. Daar is niet gestreden ten bloede toe in den geest. Het was geen strijd van man tegen man. Geen overwinning van den eeuwigen, volwaardigen dood, doch een wegredeneeren daarvan.

AUe troostredenen buiten Christus, komen eigenlijk hierop neer: non omnis moriar: „niet heel en zal ik sterven."

Maar Christus is geheel en al anders. Als Hij den dood op Zich af ziet komen, dan komt die dood over eik „terrein" van Zijn leven. Zijn lichaam moet in den dood (terrein A), Zijn ziel moet in den dood (terrein B) en ook Zijn geest O moet in den dood (terrein C). Hij heeft den dood onder de oo'gen te zien, en ook te ondergaan, aJs' tijdelijken dood (scheiding van ziel en lichaam), geestelijken dood (de smartelijke, beweeglijke, in tijdvorm doorleden verlating van God), en eeuvfigen dood (de volkomen door-trekking van de gevolgen der Godverlatenheid, tot in de oneindigheidsverhoudingen toe, naar den gee6t)v Wie zal het nu wagen durven nog langer te vergelijken? Christus kón geen „kanonnen opstellen" op terrein C om het snelvuur van den dood op terrein A tot zwijgen te brengen, voor Zoover Hij op terrein B of C van het gekletter en gekraak van den strijd nog last mocht hebben. Want over elk wezen van Zijn menschelijk bestaan strijkt de adem van den dood. God neemt Hem daarbij alle wapenen af, omdat God z e 1 f in dien dood tot Christus iakeert, hetgeen deze dan ook wéét. Dus is de dood voor Christus niet een vijand, dien Zijn geest als heel of half buitenstaander, van zich af kan slaan, want de dood komt naar Hem toe, en, wat nog meer zegt, de dood dringt tot Hem in. Dringt geheel tot Hem in. Dringt tot Z ij n geheel-beid in.

f. Een ander verschil tusschen de menschen en Christus ligt in het volgende. De menschen, die sterven moeten, kunnen zich wel met bewustheid actief te weer stellen tegen de vrees van den dood, en tegen zijn overweldiging, maar die activiteit is dan toch maar ten deele.

De mensch kan wel dapper doen, en met zijn wapeaea kletteren, om zijn activiteit tegen den groeten tyran Dood, te.... suggereeren aan anderen en zichzelf, maar, heel onbewust werkt toch altijd de groote zekerheid in ban door: dat er toch niets aan te doen ie: sterren zal fij

(gedeeltelijk, zie boven) tóch. Het zou pas meenens worden, als de mensch 'kon zeggen: k heb macht (bevoegdheid) het leven af te leggen, en heb macht (bevoegdheid) hotzelve wederom te nemen (Joh. 10:18). Maar hij kan dat niet zeggen; het komt niet in hem op. En daarom is de strijd nooit volkomen: iemand, laat hem vrij: ij kan dapper doen, maar heeft geen kansen meer als een leeuw in het woud; zijn kansen zijn die van den leeuw in Artis Hij heeft zich met een dood ver-.zoend, dien hij toch als een lot moest aanvaarden. Activiteit? Nu ja — binnen de perken van.... de passiviteit. De activiteit heeft zóó makkelijk spel. Zij, heeft slechts heen en weer te loopen en haar passen te nemen in de kamer, 'die door een hoogere macht voor haar is op slot gedaan. Zoolang de menschen nog in het voUe leven staan met al hun begeerten, is de spaiming tusschen passiviteit en activiteit zoo groot als het leven zelf. Maar heeft men eenmaal bevonden, dat 'de deur, die tot de vrijheid en tot de zelfbeschikkingsmogelijkheid toegang geeft, op slot g e d a a n is, en dat de cel toch nietmeer opengaat, dan komt binnen de perken van die enge ruimte, die onze activiteit tóch niet openbreken kan, een gebonden activiteit haar laatste krachten meten in een arena, die dagelijks inkrimpt; in een wedstrijd, die bij den dag de opdracht vergemakkelijkt. De wedloop, dien de ziel dan onderneemt met zichzelf, is gebonden aan de kleinste maat, die het leven nog zoo vriendelij'k was te laten.

Doch niet alzoo is Jezus Christus. Zijn deur is niet op slot gedaan achter Hem'. Het vraeselijke ran Zijn smarten is pas te zien tegen dézen achtergrond: Ik heb bevoegdheid Mijn leven af t« leggen en het wederom te nemen! De arena krimpt niet in, de arena, waarin Hij den loop moet loopen. Z ij n mandaat wordt niet beperkt. De spaiming blijft! ïot het laatste oogenbUfc toe heeiK bij Ham' de activiteit mèt de passiviteit precies: dezelfde, en even zware taak. De druk wordt niet verminderd. Hij mag niet „berusten" in het feit, dat Hij „toch" eenmaal sterven mo'Ct, om dan te besluiten: nu de deur der vrijheid buiten Mij om op slot gedaan is, nu zal Ik, binnen de perken van Mijn gebondenheid, mij nog eens vrij bewegen; want da spanning tusschen 1, 5 d e 1 ij k e en d a d e 1 ij k e gehoorzaamheid blijft tot het einde toe. Indien (Jhristus eerst het 1 ij d e n had moeten zien komen tot een bepaald punt, en dan daarna, binnen het enge perk, dat Heim dèn noig zou gelaten zijn, de daad had moeten doen, de daad van de gehoorzaamheid, dan zou de spanning tegen het eind minder hebben kumi'Sn worden. Maar zoo is het niet; want lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid .moeten beide hun inspanning verhoogen tegelijkertijd naar dezelfde krachten.

g. Andere menschen dan Jezus Christus hebben hun strijd slechts individueel. Daar is een menscli die sterven moet, en die ééne mensch leeft eerst zichzelven .en sterft daarna zichzelven. Hij heeft ook slechts daarin zijn eigen oordeel. Christus evenwel is öiet een naensch, want Hij is „de mensch". Hij sterft bewust als tweede Adam', als Hoofd van d« nieuwe menschheid, die in het gemade-verband be grepen is. In Zijn dood wordt niet een enkel steentje afgebrokkeld van een uitstekend rotspuntje, ergens aan het logge lichaam van den berg der menschheid, maar heden vaart de schok des doods door Hetai, die de grondslag, is, het fundament, het draagvlak van alle menschen samen, voor wie Hij thans den 'dOiOd ingaat. Niet als individu, maar als tweede Adam, staat Hij thans eenzaam tegenover God. De dood is tusschen die beiden: ; en God zegt: noem en eet. Er is naar mensohenmaatstaf maar één schred-e tusschen Jezus en den doodj want dat is do zin, de tragische volzin van David en van Jonathan, van iedereen, van u en mij, van elk, die niets tégen! dendood te oommandeeren heeft, die geen „bevoegdheid" tegenover hem 'heeft; het is de pijnlijke klacht van ieder, die den dood als lot móet ondergaan. Maar Christus heeft den' doo'd niet als ©en lot te ondergaan, doch als rechtvaardig oordeel heraii te n e m-© n, omdat hij Borg is voor de zijnen'; en omdat dit borgschap, al verplicht hot Hem tot volkomen passiviteit, toch van oogenblik tot oogenblik door Hem' actief begeerd moet blijven worden. Daarom is er niet maar één schrede tusschen Hem en den dood. Hij moet Zijn schreden tellen; maar ze hebben geen getal, want elke schrede is een daad van eindelo'oze Icracht. Er is een oneindigheid tusschen Hem en den ood, al is het ook maar ééne schrede. De weg tuschen Hem - en den dood is precies even lang en zwaar, ls de weg van Zijn verlaten ziel tot den strakken, wijgenden, veroordeelenden God. Er is oen g a n s c h © euwigheid tusschen Hèm nu en den dood. Hij moet en 'dood gaan nemen met de bewustlieid van te zijn e tTveede Adam, die, met al Zijn krachten, en als eeld Gods, zelf den dood aanvaardt voor den ersten Adam en voor allen, welke die ©erste Adam' en tweeden overdraagt ter behoud-oni's. Borgtoc'he 1 ij k e angsten - wie durft daanmee de smarten an den trouweloozen schuldenaar gaan vergeijken?

grepen is. In Zijn dood wordt niet een enkel steentje afgebrokkeld van een uitstekend rotspuntje, ergens aan het logge lichaam van den berg der menschheid, maar heden vaart de schok des doods door Hetai, die de grondslag, is, het fundament, het draagvlak van alle menschen samen, voor wie Hij thans den 'dOiOd ingaat. Niet als individu, maar als tweede Adam, staat Hij thans eenzaam tegenover God. De dood is tusschen die beiden: ; en God zegt: noem en eet. Er is naar mensohenmaatstaf maar één schred-e tusschen Jezus en den doodj want dat is do zin, de tragische volzin van David en van Jonathan, van iedereen, van u en mij, van elk, die niets tégen! dendood te oommandeeren heeft, die geen „bevoegdheid" tegenover hem 'heeft; het is de pijnlijke klacht van ieder, die den dood als lot móet ondergaan. Maar Christus heeft den' doo'd niet als ©en lot te ondergaan, doch als rechtvaardig oordeel heraii te n e m-© n, omdat hij Borg is voor de zijnen'; en omdat dit borgschap, al verplicht hot Hem tot volkomen passiviteit, toch van oogenblik tot oogenblik door Hem' actief begeerd moet blijven worden. Daarom is er niet maar één schrede tusschen Hem en den dood. Hij moet Zijn schreden tellen; maar ze hebben geen getal, want elke schrede is een daad van eindelo'oze Icracht. Er is een oneindigheid tusschen Hem en den ood, al is het ook maar ééne schrede. De weg tuschen Hem - en den dood is precies even lang en zwaar, ls de weg van Zijn verlaten ziel tot den strakken, wijgenden, veroordeelenden God. Er is oen g a n s c h © euwigheid tusschen Hèm nu en den dood. Hij moet en 'dood gaan nemen met de bewustlieid van te zijn e tTveede Adam, die, met al Zijn krachten, en als eeld Gods, zelf den dood aanvaardt voor den ersten Adam en voor allen, welke die ©erste Adam' en tweeden overdraagt ter behoud-oni's. Borgtoc'he 1 ij k e angsten — wie durft daanmee de smarten an den trouweloozen schuldenaar gaan vergeijken?

h. Hiermee hangt nog iets anders samen. All© andere menschen voorzoover zij een troost tegen den dood hebben, of wanen te hebben, zij werken in het vraagstuk van den dood immer met de maat van t ij d eni van ruimte. Zij kunnen b.v. zich troosten met déze contrasten: hier een weinig tijds lijden, — ginds een eindeloosheid van leven. Of: hi©r een lichte verdrukking, — ginds ©en „gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht van heerlijkheid". Of: aan dézen kant van het graf d i t, aan den anderen kant van het graf het andere. Zoo troost de tijd zicli over den tij'd. En voor zoover hij zich troost met de eeuwigheid, wordt dio eeuwigheid — het kan niet anders — bezien uit het standpnnt van den tijd, - en dan te gereeder nog gesteld tegenover den tijd en zijn vo'orbijgaande verdrukking. Hier is dus altijd het g e w i p h t van hetgeen don troost biedt uit zich zelf veel zwaarder dan het lichte gewicht van wat de smart veroorzaakt. Neemt men do weegschaal, dan slaat de weegschaal aanstonds door.

Maar bij Christus is het anders. Bij Hem-vervalt elke beperking van tijd en ruimt©; want wel lijdt Hij i n den tijd en i n de ruimite naajr Zijp menschelijke ziel, die eindig en geschapen is, doch Zijn Persoon is oneindig. Ook de lasten, die Hij draagt, de gewichten, die Hij ziet liggen in de twiee schalen van zijn weeg-schaal, ze zijn beide oneindige waarden. Hier staat niet een weinig tijds tegen een eindeloos leven, m-aar hier staat een oneindige dood tegen ©en o-neindig loven. Hier wordt niet geplaatst een lichte verdrukking tegen ©en „gansch zeer uitnemend gewicht van heerlijkheid", maar hier staat een „gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht" van ©Uende tégen een „gansoh zeer uitnemend eenwig gewicht" van heerlijkheid. De weegschaal slaat niet door; er is geen verwri-kken aan. Niet door een spel van kracht tegen kracht, dat buiten Christus om zon gaan, wordt Zijn strijd beheerscht. Hg moet deze twee oneindig© gewichten in Zijn eig-ea handen torsen, en Zijn ziel met het gewicht van beid© vol gaan laden. Wie zal het minste daarvan zeggem? Wie durft hier nog een „vergelijking" aan?

i. Dat andere menschen rust konden hebben, was öf de vrucht van Christus' lijden, óf het was de onrijpe vrucht van een slechts in waan gegrepen verlossingsgedachte. Maar Christus Jezus kan geen vruchten plukken van een boom, dien een ander plantte. Hij moet Zijn eigen vruchten nu gaan werven. Voor Helm de pijnen van den zaaier, zal Hij eens de blijdschap smaken van den maaier. Daar is maar één, die aljsoluut zaaier is: dat is Christus, Daarom' is er ook maar één, die absoluut „in tranen zaait".

j. Dus m'Ogen au'deren, als hun schip gehavend is geworden, zijn touwen vastmaken aan den havenkant; de havenfcade wijkt niet achteruit, voor wie waarachtig zoekt. Zij moigen het anker werpen in den bodem; de bodem wijkt nooit terug, voor wie waarlijk ankeren wil in God. Maar Christus wil Zijn anker werpen in God en Zijn levensschip alleen maar maren aan de vaste steunpilaren jjran de trouw en het recM des Vaders. Maar het vreeselijke is nu dit: dat de Vader van Hem wijkt. God gaat Hem verlaten nu. De bodem wijkt van het anker terug en de havenkad© van liiet schip. Eerst als Hij geheel verlaten zal zijn, en Zijn schip niet meer houden kan naar d© wereld, en desondanks geweigerd zal hebben, ergens and'ers te ankeren, dan in God alleen, dan eerst, als Hij het geloof, met loslating van elke aanschouwing, heeft erdiept tot in het oneindige toe, eerst dan zal ij worden aangenomen en opstaan uit de banden an den dood.

Hierom — en om nog veel andera dingen — is het waasheid, en voor het geloof blasphemie, den bengsten Christus te vergelijken met mensch'eilijke lijders uiten Hem.


Het zal, hoop ik, overbodig zijn, ta verzekeren, dat ier qjle psychologie en filosofie buitea beschouwing blijft. .B bedoelen slechts beeldspraak, die rooral met de groote westie ziel en geest zich in. geen enfcel opzicht inlaat, doch ich aansluit bij-de taal van het N. T. Alle gevaren raa eeldspraak: zijn hier overigens aanwezig. ^) Iets anders hier dan de persoon; trouwens, ooü de ersoon van den Zoon Gods moat den dood vrilleoi, in de olfcomien menschelijke natuur.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over den „angst

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's