GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Sterrenkunde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sterrenkunde.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI,

Een vorig maal hebben we enkele bijzonderheden van de Cepheïden, een buitengewoon merkwaardige groep van veranderlijke sterren behandeld, waarbij aan 't licht kwam, dat er weliswaar .zeer vernuftige hypothesen ter verklaring van sommige verschijnselen zijn opgesteld, maar dat nog steeds het werkelijke mechanisme dier verschijnselen verborgen is.

Behalve deze veranderlijkheid der Cepheïden is er nog iets merkwaardigs gevonden in 1912. Toen ontdekte Miss Leavitt, dat er een nauw verband bestaat tusschen den duur van de periode en de absolute helderheid van de ster.

Onder de absolute helderheid verstaat men die helderheid, die een ster voor ons oog zou hebben, als haar afstand gebracht werd op 10 parsecs, of ruim 32 lichtjaren. Omdat d© sterren op zeer verschillende afstanden van ons staan is de grootteklasse, waar reeds over gesproken is, in het geheel geen maat voor haar werkelijke helderheid I Wil men deze laatste voor verschillende sterren onderling vergelijken, dan dienen alle sterren evenver weggeplaatst gedacht te worden. Als gemeenschappelijke afstand is hierbij aangenoanen 10 parsecs, of plm. 32 lichtjaren. De helderheid, die een ster op dien afstand zou hebben, heet absolute grootte, .absolute helderheid of ook wel 1 i c h t k r a c h t. Is deze laatste bekend, dan kan men door vergelijking met de schijnbare grootte gemakkelijk den afstand vinden; kent men den afstand, dan vindt men omgekeerd de lichtkracht. Langs dezen weg is Miss Leavitt tot het verband gekomen, tusschen lichtkracht en periode der Cepheïden. Nadere onderzoekingen hebben dit volkomen bevestigd, zoodat men in het vinden van een Cepheïde een direct afstandbepalingsmiddel heeft gevonden.

Bij het bespreken van nevelvlekken kom ik hier f nog op terug. Eerst zal ik het nog even moeten 317 hebben over ejikele andere objecten, aan den sterrenhemel te zien.

Vóór alles komt dan aan de beurt de bespreking van den Melkweg, dien broeden lichtenden band, die zich op heldere winteravonden aan ons ongewapende oog in al zijn majestueuze pracht vertoont. Als een melkwitte strook loopt hij onregelmatig en hier en daar grillig tusschen de sterren door. Voor het grootste deel bestaat hij uit één band, maar hij splitst zich in 't sterrenbeeld de Zwaan in twee takken, die zich een eind verder weer vereenigen. Sommige gedeelten van den Melkweg zijn lichter, andere donkerder, zelfs komen er gebieden in voor, nagenoeg of geheel duister, bijv. de z.g. kolenzak.

Richt men een telescoop op een gedeelte van den Melkweg, dan wordt de lichtende band opgelost in een ontzaggelijk aantal sterren, die te zamen voor het ongewapende oog, dat ze niet scheiden kan, deze strook vormen.

Reeds geruimen tijd geleden heeft men pogingen aangewend om eenigszins op de hoogte te komen van den bouw en afmetingen van dit Melkwegstelsel, om daartoe een beter inzicht te krijgen in den bouw van het heelal. Herschel is begonnen met hel verrichten van peilingen, d.w.z. hij stelde zijn kijker in verschillende standen op, in en buitea den Melkweg, en telde het aantal sterren, dat ia het veld van zijn kijker zichtbaar was. In het algemeen bleek de stelling te gelden, dat het aantal sterren per volume-eenheid minder werd, naarmate men zich verder van den Melkweg verwijderde. Voor een goed inzicht is het natuurlijk noodzakelijk gegevens te krijgen van een groot aantal gebieden van den hemel, terwijl bovendien een eerste eisch is het kennen van zeer vele sterreafstanden. Na Herschel is dit werk door verschillende astronomen, waaronder Struve, en Kapteyn, hoogleeraar te Groningen, voortgezet. Het resultaat van deze waarnemingen is, dat het Melkwegstelsel opgevat moet worden als een lensvormige ruimte met sterren gevuld, waarbij ons zonnestelsel in de buurt van het centrum te vinden is. j, ln de buurt" wil natuurlijk niet zeggen, enkele K.M. buiten het middelpunt, maar bijv. 1000 lichtjaren of iets dergelijks. Als deze opvatting juist is, is het verklaarbaar, dat men vanuit het centrum naar de randen der lens de sterren dichter opeengehoopt ziet, dan in een richting hier loodrecht op. Toch moet niet vergeten worden, dat aan deze op statistische onderzoekingen gegronde resultaten verschillende hypothesen ten grondslag liggen, o.a. deze, dat ondersteld wordt, dat de sterren regelmatig in de ruimte verdeeld zijn per volume-eenheid.

Bovendien werd een groot bezwaar ingebracht tegen het werk van Herschel en Struve, omdat ze van de onderstelling uitgingen, dat in 't algemeen gesproken, de absolute helderheid niet ver uiteenliep. Als dit waar was, zou het heel eenvoudig zijn, om in korten tijd een groot aantal sterrenafstanden te weten te komen.

Nauwkeurige kennis van het sterresysteem is

318 slechts mogelijk, wanneer een duidelijk inzicht verkregen is in twee wetten: de mengingswet en de dichtheidswet.

Onder de eerste wet verstaat men de wet, volgens welke de sterren naar haar helderheid in een bepaalde volume-eenheid verdeeld zijn, terwijl de tweede wet aangeeft, welke aantallen sterren zich binnen een bepaald volume op bepaalden afstand van de zon bevinden.

Deze wetten (zoo ze bestaan) zijn natuurlijk niet theoretisch te vinden. Men kan slechts waarnemen en meten omtrent zeer groote aantallen sterren en trachten hierin wetmatigheid te ontdekken. Uit deze wetmatigheid, die Kapteyn en anderen hierin vonden, kwamen ze ook tot het resultaat, dat het sterrensysteem lensvormig te denken was, in de ééne richting ongeveer vijf maal zoo groot als in een richting, daar loodrecht op.

Toch zou het voorbarig zijn, reeds van een definitief resultaat te spreken, daar Kapteyn's onderzoekingen zich nog over veel te weinig sterren uitstrekten. Nieuwere onderzoekingen hebben aangetoond, dat er sterke afwijkingen bestaan van de aangenomen regelmatige sterrenverdeelingen, door de aanwezigheid van plaatselijke verzamelingen, zoogenaamde sterrenwolken, waarvan in het sterrebeeld „de Zwaan" een voorbeeld te vinden is. Verder is het niet uitgesloten, dat onze zon tot zulk een sterrewolk behoort, waartoe dan de naastbijzijnde sterren ook behooren. Ons Melkwegsysteem zou dan een verzameling van hooger orde kunnen zijn, b.v. een verzameling van sterrenwolken. OiÉ dit Melkwegstelsel weer deel uitmaakt van een hooger geordende verzameling is nog onopgelost, al wordt dit ook vermoed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Sterrenkunde.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1931

De Reformatie | 8 Pagina's