GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ewestie-Ubbiuk.

Prof. Dr G. Ch. Aalders schrijft in liet „Ouderlingen-Wad":

Tegen het boek van Dr Ubbink bestaan bij ons zoovele bezwaren, dat wij, om ze alle op te sommen, haast wel een even dik boek schrijven mochten als hij gedaan heeft. Dat begint reeds aanstonds op de eerste bladzijde. Daar lezen we, dat de nieuwe belijdenis aangaande Schrift en Kerk, die Dr Ubbink verwacht, ja, die hij zelf meent te kunnen geven, omdat hij ze heeft ontvangen, de taak is van „dat nieuwe , geslacht, dat in barenssmarten een geheel van nieuwsgeboren, weer nieuw levende Schrift en Kerk had zien worde n". Indien dit geen groote holle woorden zijn — die in een zoo ernstige zaak natuurlijk heelemaal niet te pas komen —, vragen wij ons af, wat dat dan toch wel voor geweldige gebeurtenissen moeten zijn, die zulk een wedergeboorte, zulk een nieuw leven tot stand moeten brengen! Dan, wat wij toch eigenlijk wel van een geheel van nieuwsgeboren, weer nieuw levende Kerk; en vooral wat we van een geheel van nieuwsgeboren, weer nieuw levende Schrift te denken hebben! Is dan de Kerk dood? is de Schrift dood? En die van nieuwsgeboren Kerk, is dat dan een gansch andere Kerk dan die er is? en bovenal, die van nieuwsgeboren Schrift, is dat dan een gansch andere of veranderde Schrift dan die wij tot dusverre hebben bezeten? Reeds deze woorden van den schrijver toonen, dat het — indien ze geen ledige rhetoriek, inhoudlooze overdrijving zijn — bij hem gaat om een radicale bi'euk met het bestaande, om volkomen afwijkende denkbeelden. Hij wil een algeheelen ommekeer, weinig minder dan een revolutie op dogmatisch. en kerkelijk terrein f

Prof. Aalders besluit als volgt:

Ik kan mij niet ontworstelen aan den indruk, dat Dr Ubbink zich in sterke mate heeft laten beïnvloeden door de Ethische Theologie, en ook door de nieuwe zoogenaamde Zwitsersche school, waartoe mannen als Barth en Bnmner (tegenwoordig ook onder ons zoo veel genoemd) behooren. Met name bij Barth vinden wij dienzelfden sterken nadruk op het gezaghebbende, onfeilbare Woord van God, gepaard met de verwerping van het gezag en de onfeilbaarheid van de geschreven Schrift.

Voorts las ik nog enkele ontboezemingen naar aanleiding van Dr U.'s boek, die evenwel het werk zelf niet raakten, en dus hier niet verder dienen.

De film der N.C.R.V. en de ethiek.

He blijkt, dat de film der N.C.R.V. het hier en daar doen moet zonder dominees. Als dit zijn motiveering zou vinden, in de overweging, dat dominees nu niet bepaald voor alles en nog wat zich moeten geven, zou dit met eerbied te constateeren zijn. Maar het schijnt, dat althans op Flakkee hier en daar andere motieven werken. „De Maas-en Scheldebode" (antirev. orgaan voor de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche eilanden) althans schrijft:

Het is een zeer merkwaardig symptoom, dat als de film van de Ned. Chr. Radiovereeniging „De Klokken Luiden" op Flakkee vertoond wordt, de predikanten, terwille van het volk — zelf hebben ze geen principiëele bezwaren er tegen — hun medewerking niet kunnen verleenen, en dat ook de scholen met den Bijbel officieel buiten de organisatie van de kindervoorstelling, de middagsamenkomst, gehouden moeten worden.

We zeggen, dat is een zeer typeerend symptoom van de opvatting in bepaald orthodoxe kringen, betreffende de taak van den christen op aarde.

Het blad besluit:

Voor wat de drukpers betreft heeft men het in alle Kerkelijke kringen thans goed begrepen wat onze taak is, maar wat de radio en de film betreft zijn we helaas nog niet zoo ver.

Hier bewijst men nog te veel eer aan den „geest die steeds ontkent".

Weer een nieuwe exegetische beslissing.

Ds Berkhoff, chr. geref. pred., bekend om zijn chiliasme, blijkt door de artikelen van Prof. Aalders nog niet gebracht te zijn tot de noodige voorzichtigheid in het lezen en uitleggen van de Schrift.

Blijkens „Het Zoeklicht" heeft Ds Berkhoff een bepaalde opvatting van 1 Cor. 15: . .

Een uur na onze aankomst in Leeuwarden begonnen we reeds met een middagsamenkomst van ca. 400 menschen. Het onderwerp voor den eersten dag

„Het licht van het Profetisch Woord over het wereldgebeuren", werd door Ds Hoekendijk en mij behandeld, waarbij ik gaarne gebruik maakte van de gewaardeerde aanwezigheid van Ds Berkhoff, Pred. der Chr. Geref. Kerk te Sneek, en hem uitnoodigde mede te getuigen over het onderwerp, dat hem zoo lief is.

Hij liet ons daarbij in het bijzonder zien, dat het Koninkrijk, dat de Heere aan Zijn Vader zal overgeven (1 Kor. 15:24), niet is het koninkrijk dezer wereld, dat we nu zien. Neen, het zal het Koninkrijk zijn waarover! Christus hier op aarde eerst duizend jaar geregeerd zal hebben.

Voorloopig zullen we ons nog maar houden aan de exegetische opvatting, volgens welke „basileia" hier niet het gebied van den koning, doch de regeering(swerkzaamheid) van den koning aanduidt.

„De Gemeenschap" over de conspiratie der kopschnwen.

Ds H. Bakker schrijft in het „confessioneele" weekblad „De Gereformeerde Kerk" iets over het blad „De Gemeenschap". Ter oriënteering diene dit:

Ook Rome heeft haar opstandigen.

Ten spijt van geestelijke overheid en immer weer geroemde eenheid telt zij haar jongeren, die, om met hun eigen woorden te spreken, „hun gillende sirene laten razen dwars door de gewijde woorden van de hedendaagsche beursliturgie" en er „de brutaliteit op na houden om de mierenhoop uiteen te schoppen".

Deze heeren, met de grootste zelfgenoegzaamheid op burgerlijke en zelfvoldane zieltjes scheldende, verzamelen zich rondom hun maandschrift „De Gemeenschap", dat in ultra-modernen geest en zooveel mogelijk in stipte gehoorzaamheid aan de Kerk leiding poogt te geven op alle terrein des levens, en voornamelijk op dat van de kunst.

Reeds de kleur en de figuren van den omslag, elke maand afwisselend, vertellen u, dat men niet met wat conservatiefs en conventioneels heeft te doen. De redaktie wordt gevormd door de heeren Anton van Duinkerken, Chr. de Graaff, Henk Kuitenbrouwer, Albert Kuijle, Lou Lichtveld en C. Vos.

Enkele staaltjes geeft Ds Bakker te lezen:

Natuurlijk wordt de Roomsche pers, die dezen Nieuwlichters van tijd tot tijd een veeg uit de pan geeft, maar hen tot dusver nog niet heeft bekeerd, allerminst gespaard. „Krantologie" dicht Franz von Oldenborg Ermke; en dan zingt hij:

De technische chef en de hoofdredakteur Bespreken het lot van de Ouwe Zeur: „Ik zou van u graag weten

of de krant vandaag R.K. of Christelijk mot heeten.' „Vraag eens of dominee Houtzaag vandaag adverteert.

Zoo niet, dan is ons blad voor heden nog bekeerd." „Ja, hij adverteert z'n boek over De Dood en het [Graf."

„Mooi, dan vallen we vandaag maar weer af."

Of ook ('tis te pikant om 't niet te laten hooren):

Journalistiek Dilemma.

Als ik schrijf wat ik meen. Blaft de baas: ga maar heen! Als ik meen wat ik schrijf, Ben ik met recht 'noud wijf. Als ik ophield met schrijven. Zou 'kook wel thuis kunnen blijven. En 't eind van het lied? ... 'k Blijf een betaald hypocriet.

En thans iets over „de conspiratie der kopschuwen":

Zoo komt dan in „De Gemeenschap" (Maart 1931) een artikel voor over „Conspiratie der kopschuwen", door de Redaktie gesteld. Daarin treffen we deze averechtsche beschouwing over Calvijn en het Calvinisme aan: „En nu we het zoo heerlijk ver gebracht hebben, dat iedere respektabele katholiek van zijn hoekje op de beurs of zijn plaatsje aan de staatsruif zeker kan zijn, richt dit onderlinge wantrouwen zich weer, zooals dat in een Calvinistisch land betaamt, tegen lederen vorai van cultuur. — In de plaats van Christus' belofte: Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden, stelde Calvijn zijn praedestinatie-leer, die in de praktijk veelal hierop neerkwam, dat de „uitverkorene" niet kon nalaten te betwijfelen of zijn vis-a-vis wel de ware broeder zou zijn. Niemand immers kan leven met de zekerheid van eigen verdoemenis en zonder, bij de wetenschap, dat zijn buurman onherroepelijk verdoemd kan zijn, uit 's mans gedragingen achter de waarheid te willen komen. Men bedenke daarbij, dat de rechtzinnige Calvinist geen enkele door God geopenbaarde aanwijzing op dit punt erkent en daarom maar al te zeer geneigd is zijn menschelijken speurzin te laten werken. De goddelijke willekeur, waarin hij gelooft, belet hem aan de vruchten den boom te leeren kennen. Eigenlijk kan het fatsoen van buurmans hoed of de snit van zijn jas hem beter op weg helpen dan de wijze, waarop een verdachte broeder de tien geboden in acht neemt. — Dit is de theologische grondslag van de volkomen willekeurige fatsoensmoraal, die bij ons ' en in Amerika louter als sleur geldig is gebleven, ook buiten de Calvinistische kringen".

Daar hebt ge dan de oude aanklacht, al honderd malen van Roomschen kant geuit, en nu door deze jongeren nog eens op een lustig vuurtje heet gestookt

De leer der uitverkiezing zou van ons zelfgenoegzame, hoogmoedige menschen maken, die zichzelven een plaats naast den troon van God toewijzen en den ander (zijn vis-a-vis) buiten de poort van het hemelsche paleis laten staan. En daarentegen zou deze leer van God een despoot maken, die niet naar een goeden en wijzen wil tewerk gaat in zijn verheven raad, 167 maar willekeurig den een binnenlaat en den ander buitensluit. Zoodat, waar (altijd volgens de redakteuren van „De Gemeenschap") ieder kenteeken van valsch of waar geloof aan den Calvinist ontbreekt, „het fatsoen van buurmans hoed of de snit van zijn jas" dan maar moet bepalen, of hij zuiver is of niet.

Nu, dat wel niet de een of ander onder ons afgaat op den hoed of den haardos of de taal van zijn dominee om te bepalen of hij zuiver in de leer is en den naam gereformeerd verdient, zal wel niemand ontkennen.

En evenmin, dat er nog altijd christenen zijn, evenals in Paulus' dagen, die het „vrije genade, vrij zondigen" maar al te gemakkelijk in praktijk brengen.

Waar is geen kaf onder het koren? Soms in de Kerk, die zich de alleenzaligmakende noemt?

Doch het ware de moeite waard, den kerkvader Augustinus eens over deze Pelagiaansche ketterijen te hooren.

„De Wekker" en „De Standaard".

Docent (chr. geref.): J. J. v. d. Schuit schrijft in „De Wekker"

Eerst heeft de „Chr. Rotterdammer" er van langs gekregen, omdat dit blad een goed woord sprak van den Christelijken Gereformeerden Jongelingsbond.

Mij is dit geval onbekend. Kan iemand me soms inlichten? Maar hooren we verder:

Nu krijgt ook „De Standaard" een beurt, omdat dit blad een recensie gaf van een boek van Dr Geelkerken, die de goedkeuring van deze Heeren Kerkboderedacteuren niet kon wegdragen. Onze Christelijke pers zal wijs doen zich aan dergelijk geschrijf niet te storen.

De schrijver heeft een passage geknipt uit wat Ds Nauta schreef; ook hier werd het aangehaald.

Nu even memoreeren. Er is gevraagd:

a. als ge de eene meening geeft, doe het dan ook de andere, m.a.w. wees objectief;

b. kies niet een recensent, om andere dan theologischwetenschappelijke redenen, want dat loopt mis; thans beveelt Uw blad de critiek aan, die Dr Geelkerken uitbrengt op wat volgens het A.-R. program Gods Woord is, ook in het boek „De Prediker".

Tegen dit verzoek om objectiviteit, en om geen critiek te recommandeeren op de Schrift, heeft dus het chr. geref. orgaan bezwaar.

Straks weer een meditatie. Over oude paden, en dat het allemaal erg nauw moet.

„De Wekker" draait het blaadje weer eens om.

Onder het opschrift „De Slang" zegt de dogmatische docent te Apeldoorn (chr. geref.) in „De Wekker" (Doe. V. d. Schuit):

Men herinnert zich de kwestie Geelkerken over de slang. Heel het Schriftvraagstuk werd er in betrokken. Het Schriftgezag werd aangerand! De belijdenis kwam in geding. Geelkerken moest worden afgezet.

Nu lezen wij eens rustig, wat Prof. Bouwman schrijft over hetgeen Dr Noordzij schrijft in zijn boek „Gods Woord en der eeuwen getuigenis".

Dr Bouwman schrijft: „Ook de wijze, waarop Dr Noordzij spreekt over het spreken van de slang in het Paradijs, waarbij hij zich aansluit aan Prof. Visscher in zijn boek „Het Paradijsprobleem", bevredigt ons niet"

Hierna volgen eenige ontboezemingen over Ds Berkhoff, waaraan niemand iets heeft, omdat nergens geciteerd wordt, wat de schrijver in „De Wekker" bedoelt. Maar het slot treft ons:

Het verheugt mij, dat Prof. Bouwman zoo kloek durft te schrijven, hoewel ik het niet goed begrijp.

Prof. Bouwman schrijft dus „kloek". Kloek, omdat hij het standpunt van Prof. Visscher niet wil gedeeld zien, daartegen bezwaren heeft.

Maar toen een vorige keer, nadat Prof. Visscher eens in Apeldoorn geweest was, een boek van Prof. Visscher door dezen zelfden schrijver werd bezongen, gebruikte hij de gelegenheid, om den hoogleeraar te zeggen, dat hij zich maar niets moest aantrekken-van die malle gereformeerde pers, die zich geblameerd had, en wat daar verder volgt, door van Prof. Visscher en zijn standpunt in critischen zin te spreken. Niet zoozeer de dogmatiek, als wel de luim, schijnt hier de pen te sturen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's