GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de redactie van „De Reformatie" zijn een aantal vragen ingekomen, die we op haar verzoek willen trachten te beantwoorden.

De eerste vraag luidt: Een echtpaar, beiden belijdend lid der Gereformeerde Kerk, hebben, omdat hun huwelijk kinderloos bleef, een kind aangenomen, dat nu wettelijk hun eigen kind geworden is. De ouders van dat aangenomen kind waren ongeloovig. Het kind is ongedoopt, 4 weken oud. Kan dat kind nu in onze kerk gedoopt worden? Zoo ja, op welke gronden, zoo neen, wat mogen de pleegouders gelooven, indien dit kind b.v. op jeugdigen leeftijd kwam te overlijden?

Over de vraag, of adoptie recht geeft tot den Doop, is in onze Gereformeerde Kerken steeds veel te doen geweest. Het punt is behandeld op de Synode te Dordrecht. En nog zeer onlangs kwam het aan de orde in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Amerika. Naar aanleiding van de in Amerika genomen beslissing, is ook in ons land breed over de kwestie geschreven. We verwijzen met name naar „De Heraut" van 18 Jan.— 3 Mei 1932. De breede artikelenreeks, die gemakkelijk door ieder te raadplegen is, geeft ons het recht thans zeer kort te zijn.

Grond voor den Doop is het Verbond der Genade. De enkele vraag, die te stellen is, is dus deze: mag van het kind worden aangenomen, dat het in het Verbond der Genade begrepen is? Men kan het ook anders zeggen, zou het kind, zonder de adoptie door Gereformeerde ouders, ook recht hebben op den Doop, zij het dan met getuigen, die instaan voor Christelijke opvoeding.

We vermoeden, dat dit in het geval, door den inzender bedoeld, niet het geval zou zijn, of het kind moet bekende Christelijke grootouders hebben of hebben gehad. In elk geval, indien het kind zonder de aanneming door Gereformeerde ouders niet geacht kan worden te behooren tot het Verbond der Genade, dan brengt de aanneming het daar niet in.

De vraag, wat men van het kind zou moeten gelooven, als het jong stierf, is een geheel theoretische vraag, die pas practisch belang krijgt en onder de oogen zou kunnen worden gezien, indien het kind inderdaad jong stierf. Of ze dan beantwoord zou kurmen worden, weet ik niet. Maar wij moeten niet allerlei louter speculatieve vragen gaan stellen. Want daarvan is het aantal legio en het nut nihil.

De tweede vraag luidt aldus:

Is het aan te bevelen, dat een predikant volgens het stelsel der vaste vrijwillige bijdragen, ook bijdraagt in de kosten van den eeredienst?

Bij het vaststellen van het tractement is daarover niet gesproken. Stel, dat de uitgaven der kerk zijn i/i deel van het tractement leeraar en % deel voor andere doeleinden, dat, wanneer de predikant een gewoon lid der kerk was, hij had te betalen f 100.—, is het dan billijk, dat hij in dit geval ook % van f 100.— betaalt?

In zake de bijdragen van den predikant in de onderhouding van het kerkelijk leven is de practijk niet in al onze kerken dezelfde. Met name in enkele groote stadskerken komt het voor, dat men den predikant een salaris uitbetaalt zonder meer. Hij moet daarvan dan een huis huren, belasting betalen en men verwacht van hem ook een bijdrage voor de kerk.

In hoeverre dit systeem, waaraan veel meer vast zit, dan bij de thans aan de orde zijnde vraag ter sprake komt, aanbeveling verdient, gaan we thans niet na. Maar als onze persoonlijke meening willen we wel neerschrijven, dat het onjuist is om aan den dienaar des Woords, in welken vorm dan ook, een bijdrage te vragen voor den kerkedienst. Want het salaris, dat de predikant ontvangt, is, kerkelijk gezien, niet een salaris in den gewonen zin des Woords, maar is een tegemoetkoming, die het hem mogelijk moet maken zonder zorg van het Evangelie te leven. Daar komt bij, dat we hier ook in ander opzicht een geheel anderen toestand hebben, dan b.v. bij de ambtenaren, die rijksambtenaren kunnen zijn, maar die tevens belastingschuldig zijn aan de burgerlijke gemeente, waarin zij wonen.

De predikant staat in bepaalde verhouding tot één bepaalde kerk en het gaat niet aan, dat die aan de ééne zijde zegt, zooveel hebt ge noodig om te leven, maar met de andere hand vraag ik u iets terug.

Daarom verdient het o.i. ook geen aanbeveling, wat thans nogal eens geschiedt, dat men niet het tractement van den predikant verlaagt, maar van hem een groote bijdrage voor de kerk vraagt.

En nog erger is het, als men op een bepaald salaris beroept, en tevens afspreekt, dat van dit salaris zooveel als kerkelijke bijdrage moet worden terugbetaald. Wanneer de gemeente het tractement niet meer opbrengen kan, is het, als geen andere uitweg mogelijk is, veel beter het tractement in overleg met den predikant, wien het werd toegezegd, te verlagen.

Anders staat het geval, wanneer een predikant persoonlijk andere bronnen van inkomsten heeift dan zijn tractement. B.v. omdat hij vermogen bezit, omdat hij leeraar aan een school is, omdat hij boeken schrijft. Het is niet meer dan billijk, dat hij van deze burgerlijke werkzaamheden, die geld opbrengen, de kerk mede laat genieten. Te meer, omdat van den dienaar des Woords verwacht wordt, dat hij zich geheel aan de kerk zal geven. Evenzoo is het billijk, dat de predikant bijdraagt voor de diaconie, de zending, de evangelisatie. Een tractement, dat niet toestaat dat te doen, is te laag en moet verhoogd worden.

De rekening, die onze vrager maakt, is voor ons van geen beteekenis. Doorgaans zal het tractement van den predikant wel heel wat meer bedragen dan ^4 van het kerkelijk budget. Maar afgescheiden daarvan, doet deze verhouding niet ter zake. Alle uitgaven voor het kerkelijk leven zijn, voorzoover ze inderdaad noodzakelijk zijn, ten slotte even noodzakelijk.

De derde vraag luidt:

De ontvangsten der kerk zijn niet toereikend om aan alle verplichtingen behoorlijk te voldoen, terwijl do kerkeraad ervan overtuigd is, dat de gemeenteleden niet meer kunnen opbrengen. Daartegenover staat, dat de diaconie al jaren achtereen meer ontvangt, dan voor ondersteuning etc. noodig is. In lederen dienst wordt voor de diaconie gecollecteerd. Is het nu geoorloofd om b.v. om de veertien dagen voor de diaconie te collecteeren en dan in de vrijgekomen beurten te collecteeren voor de kerk? Mag de diaconie renteloos leenen aan de kerk? Is dit gewenscht? Sommigen zijn van meening de gemeente te verzoeken zoo weinig mogelijk te offeren voor de diaconie. Dit lijkt mij niet gewenscht. Is vooral voor de kinderen m.i. onpaedagogisch.

Het is o.i. niet noodzakelijk, dat in eiken dienst voor de diaconie wordt gecollecteerd, wanneer het aantal armen klein is, of wanneer er heel geen armen zijn. Er zijn meerdere kerken, die niet altijd voor de diaconie collecteeren. Wel is er bezwaar tegen om de collecte voor de diaconie af te schaffen. Vooreerst, omdat de collecte een stuk van onzen eeredienst is. Uit dien hoofde zouden we er ook de voorkeur aan geven, indien men althans niet eens per maand, maar alle 14 dagen voor de armen wil collecteeren, toch lederen Zondag een inzameling voor de diaconie te houden, maar dan b.v. alleen des morgens of alleen des avonds en dan één collecte per Zondag voor de kerk te bestemmen.

Ook uit practische overwegingen is het gewenscht voor de diaconie te blijven collecteeren. De ervaring leert, dat een diaconie soms plotseling voor een groote uitgave kan komen te staan. Er is ook een roeping voor rijke diaconieën om arme zuster-diaconieën te helpen. Er is geen bezwaar tegen, dat de diaconie renteloos leent aan de kerk, als het maar leenen blijft en de kerk, als de diaconie het geld noodig heeft, het terstond terugbetaalt. Een collecte houden met het verzoek er niet veel in te geven, is een tegenstrijdigheid, om niet te zeggen, een dwaasheid.

Eindelijk de laatste vraag:

Is het aan te bevelen de huwelijkscollecten te publiceeren in het plaatselijk kerkblad? De kerkeraad is ervan overtuigd, dat bij huwelijk over het algemeen veel te weinig wordt gegeven voor de kerk. Bij vermelding van de collecten zou dit zeer waarschijnlijk andere worden. Al stem ik bij voorbaat toe, dat verandering daarvan in de allereerste plaats dient te geschieden door prediking, huisbezoek etc, zou ik toch gaarne vei-nemen, of het principieel te veroordeelen is, de collecten te publiceeren.

De kerk van Christus arbeidt met geestelijke middelen en niet met vleeschelijke als open schalen en dergelijke. Ook bedenke men, dat men zich in de beoordeeling van iemands financiëele positie — niet het minst in dezen tijd — wel eens leelijk vergissen kan en dat men de armen niet mag beschamen.

F. W. GROSHEIDE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1932

De Reformatie | 4 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1932

De Reformatie | 4 Pagina's