GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en het Oude Testament.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVI.

De openbaring aan Daniël aangaande Israels toekomst in de Hoofdstukken 8 en 10-12.

Antiochus Epiphanes wordt in 11:21 aangeduid als „een gering geachte, aan wien zij de heerlijkheid van Tiet koningschap niet hebben gegeven" — hij werd niet geteld, omdat hij' niet als erfgenaam van üen troon beschouwd werd. Zijn voorganger, zijn oudere broeder Seleucus IV, had namelijk een zoon nagelaten, die dus de wettige troonopvolger was. Niettemin wist hij zich door list van het koningschap meester te maken.

In de volgende verzen, 22—24, wordt daarna een karakteriseering gegeven van zijn persoion, waarbij we niet lang behoeven stil te staan. In het kort willen we er alleen op wijzen dat hij geteekend' wordt als een vorst die zeer veel succes heeft, maar dit succes voornamelijk weet te bereiken door intrigues.

Verder wordt melding gemaakt van zijne krijgsbedrijven tegen Egypte, die echter daarmede eindigen dat de Romeinen aan zijn optreden paal en perk stellen (vs. 25—30). Dit laatste is van belang, omdat iMjn ergernis over deze tussehiin komst zich uitte in de meest krasse maatregelen welke hjj tegen de Joden nam. Wij' lezen daarvan het volgende: „maar er zullen tegen hem komen Chittisch© schepen, en hij zal afgeschrikt worden en terugkeeren; en hij zat zich vergramd betoonen tegen het heilig verbond". Onder die „Chittische schepen" hebben we te verstaan Grieksche schepen, want het Romeinsche gezantschap dat zich met het Optreden van Antiochus in Egypte bemoeide kwam uit Griekenland, waar de Romeinen juist Macedonië hadden onderworpen. Het bracht aan Antiochus een ultimatum o-ver, waarin geëischt werd dat hij van alle gemaakte veroveringen afstand zou doen en Egypte binnen een bepaal'den tijd geheel zou ontruimen. Hoewel noode, zag hij zich genoodzaakt om aan dezen eisch te voldoen, daar hij het op een conflict met het machtige Rome niet wilde laten aankomen; zoo moest hij den terugtocht aanvaarden, echter om zich-'thans met alle felheid te keeren tegen „het heilig verbond". Dit , , heilig verbond" is het verbond tusschen Israël en zij'n God. In onze terminologie uitgedrukt wil het zooveel zeggen als , , de Joodsche religie". Deze was Antiochus een doom in het oog. Hij kon het niet dulden dat de Joden, die tot zij'n rijk behoorden, een zoo geheel anderen godsdienst hadden, en zette het zich in het hoofd die eigenzinnige heden tot zij'n Griekschen godsdienst en zeden te dwingen. Reeds in vs 58 was er sprake van Antiochus' euvele gezindheid jegens „het heilig verbond"; het was op zij'n zegevierenden terugkeer na zij'n eersten veldtoeht tegen Egypte; maar dat was nog maar een voorloopige schermutseling ; thans, na de jammerlij'ke mislukking van zijn zoo succesvol begonnen tweeden veldtocht, maakt hij zich op om met alle energie zijn plannenl door te zetten.

Als we nu de vraag stellen, wat hij alzoo tegen het Joodsche volk op touw zetten zal, ontvangen we in het slot van vs 30 en verder in de verzen 31—33 het volgende antwoord. Vooreerst zal hij „acht geven op hen die het heilig verbond verzaken". Natuurlijk heeft hij vooral zijn hoop gevestigd op de afvallige Joden, op hen, die den va^ derlij'ken ' godsdienst , verzaken. Ze zijn als het ware de „cellen", waardoor hij hoopt het geheele volk tot prijsgeven van den dienst des HEE­ REN te brengen. Verder zal hij een sterke militaire macht zenden, om de Joden door geweld te dwingen: , er zullen strijdkrachten'(letterlijk: armen", maar het woord is hier, evenals ook in 11:15, in overdrachtelijken zin gebruikt) door hem op de been gebracht worden". Die „zullen het heiligdom, den burcht (de sterkte) ontwij'den, het bestendig offer doien staken, en den ontzettenden gruwel plaatsen". Hier is sprake van dezelfde maatregelen, die in hfdst. 8 vs 11 reeds werden genoemd: ntwijding van den tempel, staking van den Joodschen eeredienst - en inrichting van een heidenschen eeredienst in de plaats daarvan. Dat de tempel hier als , , burcht" oï „sterkte" wordt aangeduid, geschiedt omdat deze door liooge muren was omgeven en zoo als het ware tot een versterking was gemaakt. En wat den „ontzettenden gruwel" aangaat, hierbij hebben we bepaald te denken aan een altaar ter eere van den Griekschen god Zeus Olympics, dat boven op het heilige brandoöeraltaar werd gebouwd, en waarop zwij'nen werdeai geofferd. Het is op deze profetie dat onze Heer© ! t Jezus doelt in Matth. 24:15 en Mark. 13: 14. Wel spreekt onze Heiland daar van de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen (in het jaar 70 van onze jaartelling), maar het is zeker de bedoeling niet dat eerst dan deze profetie van Da; niëi in vervulling zal gaan. Wat de Heiland wil zeggen is niets anders dan dit, dat die profetie die in het doen van Antiochus Epiphanes vervuld is dan wederom bevestigd zal worden. Waaraan we dan bij de Romeinen te denken hebben is moeilijk precies te zeggen; , misschien heeft de Heiland wel het oog op de veldteekens der Romeinsche soldaten, waaraan zij' afgodische ©er plachten te bewijzen. In ieder geval, de eerste en eigenlijke vervulling heeft de profetie gevonden in de plaatsing van het heidensche Zeus-altaar door Antiochus. De verlokkende beloften van dezen vorst, gepaard met de vrees voor zij'n gestren; ge maatregelen, missen hun uitwerking niet: enerzijds zal de aïval hoe langer' hoe grooter worden. Maar daar staat tegenover dat „het volk van hen die hun God kennen zullen slerk zij'n ©n handelend optreden" — die zullen zich tot te grooter trouw aangevuurd voelen; doch het zal v©l©n van hen het leven kosten: edurende geruimen tijd zal de vervolging woeden, en-door zwaard en vuur zullen er velen vallen, ze zullen blootstaan aan gevangenschap en plundering. '•

In de donkere schildering breekt echter ook nu weer een lichtstraal door; „als zij struikelen (of: allen), zullen zij met ©en 'geringe hulp geholpen worden". Te midden van de vervoilging zal er hulp opdagen. Maar deze hulp wordt een „geringe hulp" genoemd — want hier wordt gedoeld op het optreden van de z.g. Makkabeeën. Dit waren de priester Mattathias met zij'n vijf zonen, waarvan Judas met den bijnaam Makkabi (= hamer) d« bekendste is, die in het plaatsje Modein de vaan van den opstand ontplooiden, en met een klein groepje slecht-bewapende en ongeoefende strijders over de voortreffelijk-uitgeruste en talrijke legers van Antiochus wisten te zegevieren, zoodat Jeruzalem uit de macht van den tyran werd bevrijd en de tempel opnieuw werd gewijd (25 December 165 voor Chr.); het „weer in reclrten staat brengen \ van het heiligdom" waarvan 8:14 sprak. Gevolg van deze successen, door een zoo „geringe" macht tegen een overmacht behaald, zal wezen dat van de afvalligen velen weer in geveinsdheid zullen terugkeeren (vs 34 slot).

Hierna keert de profetie nog even terug tot de getrouwen, en teekent in vs 35 de bedoeling van de veirdrukking waaraan ze blootstaan, n.l. om schifting en loutering te brengen. Van belang is hier weer dat dit zal geschieden tot aan den „eindtijd". Wat beteekent dat? Zooals we reeds gezien hebben is deze uitdrukking zeker niet altijd en overal van het „wereldeinde" te verstaan. En ook hier is dit het geval niet. Onze Kantteekenaren verklaren haar volkomen terecht aldus: „tot op het einde der vervolging"; te weten der vervolging door Antiochus. Wat er nog bij' wordt gevoegd „want nog duurt het tot den bepaalden tijd" wil dan zeggen, dat die vervolging niet eerder een einde neemt dan op den door God daarvoor vastgestelden tijd. Daar ligt een troost in en ©en bemoediging: het zal niet langer duren dan God heeft bepaald, tot zoolang moeten dus de getrouwen dulden en dragen.

Er zijn vele verklaarders geweest, vooral onder de oudere, die de profetie over Antiochus hier wil^ den laten eindigen. Zij meenden dat vanaf vs 36 niet langer van dien groeten Joden-vervolger, maar Vein den antichrist werd geliandeld. Deze meeriing kan evenwel niet juist zijn. De profetie toch gaat geheel in denzelfden trant door als in het voorafgaande. Daarom zou het met alle gezond© regelen der uitlegging in strijd wezen om hier niet langer aan Antiochus, maar op eenmaal aan den antiehrist te denken. Ook de dingen die in de nu volgende verzen gezegd worden passen volkomen op Antiochus. In de eerste plaats heet het, dat hij „zal handelen naar zijn welgevallen". Dat hij daarbij „koning" wordt genoemd, wijst eveneens duidelijk aan dat Antiochus is bedoeld. Verder vernemen wij, dat hij zich „zal verhoovaardigen ©n ver-Jieffen tegen iederen god", ja, dat hij „tegen den, (God der goden wonderstout zal spreken". Men sheeft gezegd, dat dit toch niet van Antiochus 20U gelden, en dus op den antichrist moest slaan; maar er zijn enkele historische feiten die duidelijk Taewijzen hoe precies de hier gegeven 'typeering •op Antiochus past: en heeft munten van dezen vorst gevonden, waarop hij zichzelf goddelijke eer toekent, waarop zijn beeltenis voorkomt met de trekken van den god Zeus, en een van die munten draagt als opschrift: van koning Antiochus, den geopenbaarden god". Er is dus geen reden om te meenen dat vs. B6 niet van dezen vorst zou Kunnen gelden. Opmerking verdient dat hieraan toe-gevoegd' wordt, dat hij „in zijn doen voorspoedig zal zijn tot aan het einde van de gramschap", . Wanneer we ons herinneren, dat „het einde van de gramschap" in 8:19 beduidt het einde van de Babylonische ballingschap, die als een oordeel Gods over Israël is gekomen, waarin zich Zijn gramschap uit, dan verstaan we dat de uitdrukking hier moet beduiden, dat Antiochus succes zal hebben tot het einde komt van de door hem geileid© vervolging, die wederom als een oordeel Gods over Israël losbreekt, waarin zich 's HEEREN gramschap uit. Het slot , , want wat vast besloten is geschiedt" wijst er nog eens met nadruk op, dat heel het doen van Antiochus beheersoht wordt door den GoddeUjken raad: r gescniedt niets anders dan wat God in Zij'n raad heeft besloten, maar dat geschiedt ook geheel, daarvan blij'ft niets achterwege. Vooral de verzen 37—39 doen zien, hoezeer wij recht hebben om aan geen ander dan Antiochus te blijven denken. Het gaat hier om de zeer special© vereering welke deze koning zou bewijzen aan één bepaalden god, den reeds eerder genoemden Griekschen god Zeus Olympios. Wanneer deze hier wordt aangeduid als den god Maüzzim, zooals onze Statenvertaling heeft, d.w.z. den „god der burchten", dan hebben we daarin te doen met een zeer sprekend bewijs dat het bepaald over dien Zeus Olympios gaait. Immers flie benaming „god der burchten" is blijkbaar de •He^ breeuwsclie weergave van den Latijnschen naam waaronder Zeus Olympios bekend stond: upiter Capitolinus, naar het Capitool, de „burcht" van Rome.

Ook de verzen 40—45 bewij'zen duidelijk dat wij nog altijd hooren van Antiochus. Hier toch vernemen wij weer van den strijd tusschen den koning van het Z.uiden en Uien van het Noorden, evenals in heel hoofdstuk 11 voortdurend het geval was. Het zou wel buitengewoon wonderlij'k wezen, indien wij thans bij die koningen aan heel andere machten zouden moeten denken, die eerst tegen het wereldeinde zouden optreden. De koning van het Zuiden is Egypte, en de koning van het Noorden is dus nog altijd Antiochus, de beheerscher van Syrië. Wanneer hier sprake is van den „eindtijd", is dat dus het einde van Antiochus. Er ontstaat ©en nieuwe botsing tusschen de beide rivale machten: gypte zal zich nog eens met den ouden tegenstander willen meten, en deze zal nog eens alle krachten verzamelen om den aartsvij'and de baas te wO'rden: et land-en zeestrijdkrachten zal hij o.p hem „aanstormen". Hij zal daarbij als een o.verstroomende vloed door verschillende landen trekken, oO'k door „het land des Sieraads", door het land van Israël; dan zal Egypte den druk van zijn macht ondervinden, en de bewoners van Libyë en de Mooren (d.w.z. de Ethiopiërs) zullen zich mede opmaken om Egypte te bestrijden en een deel van den buit te bemachtigen. Doch dan, op het hoogtepunt van zij'n succes, zal hij worden opgeschrikt door geruchten uit het Oosten en uit het Noorden. D'ie geruchten zullen hem noO'dzaken Egypte weer met groote haast te verlaten, en zich tegen de nieuwe vijanden te wenden om onder hen een groote slachting aan te richten. Hier doelt de prO'fetie op invallen van de Earthen (in het Oo'Sten ) en een opstand ïn Armenië (in het Noorden), welk© Antiochus op het laatst van zijn leven tot militair ingrijpen dwongen. Maar nu komt haastig het ©inde, waarvan ook reeds in 8:25 sprake was: ij zaJ nog eenmaal de groote paleistent („tenten" in het m©ervo.ud staat er in het oorspronkelijke, een z.g. meervoud van intensiteit, dat een „groote" tent aanduidt), di© als zijto. verblijf te velde dient, plaatsen tusschen de gro-ote ze© (letterlijk „zeeën", alweer het meervoud van intensiteit), d.i. de MiddeUandsche Zee, en den berg van het heilige Sieraad, waaro'nder we ongetwpeld den bei^ Zion hebben te verstaan; — en plots klinkt het, als een snerpende slag: maar hij zal tot zijn einde komen en geen helper hebben". Zooals we reeds gezien hebben, is Antiochus, tij'dens den veldtocht tegen de Parthen, onverhoeds door een ziekte ten grave gesleept. Nu heeft men wel opgemerkt, dat dit toch niet op Palestijnschen bodem gebeurd is, maar dit wordt ook niet gezegd. Gezegd wordt, dat hij op zijn terugtocht uit Egypte het Heihge Land zal aandoen, en daarna hulpeloos aan zijn einde zal komen. Waar dit echter geschieden zal, vernemen wij niet. Dat is de afloop van het verwaten optreden van den feilen Joden-vij'and, die in zijn woeden tegen de Joodsche religie zich keert tegen den God van Israël zelf. Nogmaals woi^t hierop nadruk gelegd: ie zich tegen den levenden God verzet, zal Zijn geduchte hand gevoelen. God laat zich niet straffeloos tergen!

G. CH. AALDiERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1932

De Reformatie | 6 Pagina's

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1932

De Reformatie | 6 Pagina's