GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een rede van den Ghr. Geref. pred. Ds N. Brandsma.

Bij onze redactie kwam volgend artikel in als ingezonden stuk, waaraan ik maar in deze rubriek een plaats geef; het is geschreven en met vollen naam onderteekend door den heer R. Molemaker Jr, Geref. onderwijzer te Harderwijk:

Met klimmende verbazing en verwondering las ik in „De Standaard" van 21 April j.l. het verslag van de rede van Ds Brandsma, Chr. Gerei predikant, welke rede, getiteld: „Kerk en Opvoeding", hij hield op het Chr. Geref. Schoolcongres te Utrecht. Vooral deze tirade had mijn bijzondere aandacht: „Bijv. het gebeurt, dat men de kinderen op school houdt voor wedergeboren, en dat zij zichzelf ook alzoo hebben te beschouwen";

En even verder heet het: „De Kerk heeft hier de roeping om op de catechisatie uit te rukken, wat op de school aan onkruid is geplant (spatiëering van mij, R. M.)

't Lijkt mij heel gemakkelijk iets met min of meer groeten ophef te beweren, wanneer ieder bewijs ten eenenmale ontbreekt. Wanneer werkelijk zooveel onkruid wordt geplant op nlet-Chr. Geref. scholen, dan ziet het er met het zieleheil der Chr. Geref. kinderen slecht uit.

'kBen werkelijk benieuwd te vernemen, of Ds Brandsma één, of misschien wel meer, gevallen weet op te noemen, waar en door wie, den kinderen wordt ingeprent, dat ze zich als wedergeboren hebben te beschouwen (we zullen nog maar niet eens spreken of het mogelijk is, den kinderen duidelijk te maken, zóó dat ze het werkelijk bevatten, wat wedergeboorte is, we denken aan Nicodemus).

Zoolang Ds Brandsma niet één deugdelijk bewijs kan aanvoeren, weiger ik te gelooven, dat er één onderwijzer is, die dat den kinderen inprent. Zulke uitlatingen vertroebelen in alle opzichten de verhovidingen, ook in ons schoolleven en maken door geschillen, die in den grond der zaak geen geschillen blijken te zijn, de splijtzwam, op schoolgebied geheel onnoodig, nog grooter. Dat is het onkruid door Ds Brandsma gezaaid, dat wellicht welig opgeschoten, noodig door hem dient te worden uitgerukt.

Tot zoover het ingezonden stuk. Deze predikant geeft door, wat hem door de leiders der Chr. Geref. Kerk is gedoceerd. En zoo komt hun leiding weer ten goede aan het werk van den heer Kersten. Een illustratie bij wat ik schreef dus.

Troelstra en de „doleerende" dominees.

In „Den Gulden Winckel" wordt geschreven over Troelstra en over zijn eerste publicaties. Een „krisisperiode" in het maatschappelijke leven wordt geconstateerd; daarna vervolgt de schrijver:

Deze zelfde krisisperiode heeft zich ook geuit in twee geheel andere en onderling tegenstrijdige verschijnselen: bij de „kleine luyden" nam het verzet tegen de nood der tijden de religieuze vorm aan van de Doleantie, die in Friesland een grote roerigheid te weeg bracht, met plaatselik soms zeer heftige strijd over het bezit van kerk en kerkelike eigendommen; bij de arbeidersklasse, die toen inderdaad, naar het woord van Marx, behalve haar ketenen niets te verliezen en een wereld te winnen had, nam het de revolutionaire vorm aan van de oude Domela Nieuwenhuis-beweging en van een opstandig verlangen naar Algemeen Kiesrecht. De Doleantie vond in de jonge Troelstra een verklaard tegenstander: hij is sommige der dolerende dominees te lijf gegaan met gedichten, die in hardhandige en onbarmhartige kritiek onmiddellik aan de geuzenliederen en aan Vondei's hekelpoëzie doen herinneren.

Het zou wel eens leuk zijn, deze misverstanden te lezen uit de teksten.

Gebrek aan bijbelkennis.

In „De Groene Amsterdammer" wordt geschreven over een pamflet van Hegemann. O.m. komen deze woorden in het artikel voor:

Het is of Hegemann, toen hij dit werk schreef, reeds vermoedde, dat binnenkort Goethe's woorden „Noch ist es Tag, da rühre sich der Mann. Die Nacht tritt ein, wo niemand wirken kann"... werkelijkheid zouden worden.

Een blad, d: it zich bijna wekelijks aan een gefantaseerden „inwendigen zendeling" naar boven werkt, moest iets meer van de woorden van Jezus Christus weten.

Lussen en worsten.

Van de „polemiek", die Ds Berkhoff gaf, citeerden we reeds herhaaldelijk. We voegen er niets aan toe. Volkomen juist typeert Ds De Bondt in „Leidsche Kerkbode" deze manier van polemiseeren. Aldus:

De probleemstelling was verkeerd. Al wat Ds B. nu aan conclusies gaat trekken, wordt „huiveringwekkend".

Ds B. heeft niet eerst de wissels zuiver gesteld. Zijn trein is nu op verkeerd spoor gekomen. Wie zal zeggen, waar hij zal uitkomen?

In het April-nummer kwam Ds B. met zijn beroep op den leeraar aan het stedelijk gymnasium („die veel van Hebreeuwsch bleek te kennen", welke kennis echter niet „bleek" uit wat we daAr van hem te hooren kregen!).

Genoemde leeraar had aan het verhaaltje van Klein Duimpje gedacht.

Nu, ik heb ook een verhaaltje, dat ik eens uit hooggeleerden m.ond mocht beluisteren.

Er zat een ventje met zijn vader in de electrische tram.

— Papa, zijn dat worsies? — Wel nee, mijn jongen. — Ja maar, papa, dat zijn toch rookworsies? — Nee, dat zijn heelepiaal geen worsten; dat zijn leeren lussen.

— Ja maar, papa, als die lusseil, die geen worsies benne, nou es worsies waren, wat voor worsies zouen dat dan zijn?

Daar hebt ge de artikelenreeks van Ds B. A1 s de vocaalwijziging, die geen Schriftaanranding is, nu eens Schriftaanranding was, hoe erg zou het dan toch wel niet zijn?

Alleen maar, wie zal Ds Berkhoff overtuigen, dat de lussen geen „worsies benne"?

De vier punten.

Ds M. V. Grieken schreef in „De Waarheidsvriend" (inzake de verhouding Geref. Kerken en Chr. Geref. Kerk):

De verschilpunten zullen wel in hoofdzaak gezocht moeten worden in deze vier zaken: de quaestie van de veronderstelde wedergeboorte — de doopspractijk — het meer subjectieve element der toeëigening des heils door den Heiligen Geest bij de Chr. Geref. tegenover het meer objectieve element van het hebben en bezitten des heils in Christus bij de Gereformeerde Kerken — ten slotte de quaestie van de vereeniging der Kerken in 1892, waarbij naar het oordeel der Chr. Geref. Kerk het standpunt van de afscheiding verlaten is.

„De Wekker" teekende hierbij aan:

Worden deze verschilpunten opgelost, dan is de weg tot vereenigen geëffend.

Duidelijker kan de onwezenlijkheid van de tegenwoordige situatie niet geteekend worden.

Om te beginnen is de kwestie, die in 1892 de scheuring maakte, hier zoo ongeveer naar het eind geschoven; o ja, die komt er ook nog bij. Stel eens, dat men toen op goede gronden heengegaan was, zou men dan niet zich tot wat toen aan de orde was, hebben moeten beperken? Althans, dat naar voren schuiven?

Overig«ns valt op te merken: a. het standpunt van de Afscheiding was (blijkens de acte van '34) zich vereenigen met wat dezelfde belijdenis onderschreef (zonder den eisch te stellen, dat ieder precies gelijk dacht over andere punten);

b. de veronderstelde wedergeboorte, zooals die onzerzijds bedoeld wordt, is ook de leer der Chr. Geref. Kerk en van Ds v. Grieken;

c. het verschil in doopspractijk is pure legende;

d. het onderscheid van „objectief-subjectief" eveneens.

Waar haalt men zooveel fantasie vandaan? Let wel: het gaat niet over dominees (hoewel de variaties tusschen hen, die ik in elke kerkgemeenschap afzonderlijk erken, wel bestaan, al hebben ze overigens met „objectief-subjectief" niets te doen), maar over kerken.

Vrijzinnigheid en sacramentsleer.

In „De Waarheidsvriend" schrijft Ds v. Grieken het volgende:

De Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden heeft aan haar secretaris Ds K. A. Beversluis, Hervormd predikant te Zutphen opdracht gegeven een brochure te schrijven, welke tot titel draagt: „Onze Sacramenten. Welke waarde hebben Doop en Avondmaal voor de Vrijzinnige Hervormden", uitgegeven bij: Van Gorcum & Co. te Assen. Begrijpelijker wijze hebben we met belangstelling naar deze brochure gegrepen, om haar — ze is niet groot van omvang ^ met groote aandacht te lezen, opdat we uit den raond van een bevoegd Vrijzinnig Hervormden dominé nog weer eens zouden mogen vernemen, welke waarde men in vrijzinnigen, modernen kring aan de Sacramenten hecht en hoe 't staat met het gebruik daarvan.

Wij willen uit dit geschrift, dat zich prettig laat lezen, omdat het vlot geschreven is, een en ander meedeelen.

„De belangstelling voor de beide plechtigheden: doop, in het bijzonder dan de kinderdoop, en avondmaal is in het algemeen, ook in Vrijzinnige kringen, sterk dalende."

Zóó begint Ds Beversluis; en o.i. zéér terecht. Het staat niet rooskleurig met de belangstelling in deze, noch bij de rechtzinnigen, noch bij de vrijzinnigen. Bij de vrijzinnigen zeker niet, maar óók bij de orthodoxen niet. Wij zeggen 't met schaamte en droefheid. Het kerkelijk leven, ook het geestelijk leven, bloeit niet. Het kwijnt. De teekenen van verval, van inzinking zijn vele. De resultaten van de laatste volkstelling (1930) zijn waarlijk niet bemoedigend.

Maar in deze brochure — en in dit artikel — gaat het nu over de waarde, die er gehecht wordt in de kringen van de Vrijzinnige-Hervormden aan „beide plechtigheden: doop, in 't bijzonder dan de kinder doop en het avondmaal".

Bij voorkeur wordt geschreven, niet sacrament, maar plechtigheid. En dan doop en avondmaal. Niet H. Doop en H. Avondmaal. Ook niet Doop en Avondmaal met hoofdletter. Er staat kortaf en zonder hoofdletter: doop en avondmaal.

Voor ons is dat stootend. Maar in den kring van de Vrijzinnige Hervormden is men daaraan gewoon, 't Zij zoo. In de uitbeelding op deze wijze zal ook wel iets zitten van de waardeering in die kringen. En daarom is het voor ons teekenend. Rechtzinnigen en vrijzinnigen staan hier tegenover één en dezelfde zaak, maar we zien hetzelfde zéér, zéér verschillend. Wat de een er in ziet en zoekt en vindt, ziet en zoekt en vindt de ander er volstrekt niet in. Het verzoenend karakter vindt de vrijzinnige er absoluut niet in. Het is een plechtigheid — wel van beteekenis, van groote beteekenis, maar dan toch een plechtigheid; méér niet.

De Vrijzinnigen hechten niet zooveel aan „vormen en gebruiken in het godsdienstig leven; er bestaat bij hen een zekere tegenzin — hier zal wel de oorzaak te vinden zijn van de verminderde belangstelling voor de sacramenten in onzen kring. Voor de vrijzinnig-godsdienstige is religie: innerlijke ervaring. Het is het spontane, niet aan vormen en gebruiken noodzakelijk gebondene. En dit innerlijke, dit gevoelskarakter van de vroomheid der Vrijzinnigen is, naar het schijnt, in strijd met den vorm en het vaste gebruik. De vorm bedreigt het leven met vervlakking; het gebruik dreigt een uiterlijke vertooning te worden zonder het werkelijk doorleefde".

„Daarbij komt, dat voor de vrijz. godsdienstige de religie is: persoonlijk beleven. Het centrale van zijn vroomheid is het persoonlijk ervaren, het persoonlijk contact met God. In vrijzinnige kringen heeft de gedachte: „Godsdienst is privaatzaak" nog groote kracht. En dat persoonlijk element doet het besef van de waarde der gemeenschap in het godsdienstige verminderen. En vermindering van godsdienstig gemeenschapsbesef beteekent vermindering van de behoefte aan godsdienstige vormen." (blz. 3 en 4).

De vroomheid van de vrijzinnigen is dus stemming, ontroering, de onmiddellijkheid van het ervaren — in tegenstelling met een geloof, dat behoefte heeft aan kerkelijk gemeenschapsleven en gebruik van de sacramenten.

Met een citaat uit „De Kleine Johannes" van Frederik van Eeden, wordt het bedenkelijke en het waardelooze van vormen en gebruiken duidelijk gemaakt. De Kerk wordt dan = groen saaien gordijnen, een boek met letters, een kerkezakje met een langen steel, leelijk gezang met een muffe menschenlucht. De zon wordt. veranderd in een petroleumlamp, waarop honderde mugjes hulpeloos zitten vastgeplakt. („De Kleine Johannes", I, blz. 62).

Ds Beversluis kan deze gevoelens, die blijkbaar bij vele vrijzinnigen gevonden worden, maar „ten deele als juist erkennen".

„Zeker, wezen en waarde van het godsdienstig leven is zijn innerlijkheid — maar innerlijk leven sluit allerminst bewustwording uit. Onze gevoelens behoeven niet in ons zelf besloten te blijven, maar integendeel is er de onbedwingbare behoefte om deze te uiten en door deze uiting ze ons bewust te maken."

En dan wordt met instemming aangehaald wat Frederik van Eeden later in het „Lied van Schijn en Wezen" (I, Zang X) uitzingt:

Nu schijnt wel ieder zinlijk beeld belachlijk den wijzen mensch, bij Gods volstrekt bestaan, maar de verwaande, die uit trots, verachtlijk versmaadt de heil'ge pogingen, gedaan om 't Hoogste te gedenken en te loven, zal wel verdorrend in zijn waan vergaan.

„Verdorrend in zijn waan vergaan" , dat geldt voor ieder, die veracht het heilige, dat ons geschonken is om God te gedenken en te loven

Kerk, Woord, Sacramenten verachten..., dat is armelijk, verdorrend sterven.

„Geloof is geen stemming alléén, maar is óók bewust uitdrukking zoeken door woord of handeling van innerlijke bewogenheden. En geloof is ook niet „privaatzaak". Eenzijdig is hij, die het geloof verbant naar de „binnenkamer" en het daar opsluit, zóó, dat het er niet buiten treden mag. Voor de godsdienstige mensch is er behoefte aan de kracht der religieuse gemeenschap, aan contact met gelijkgezinden. Het godsdienstig leven bloeit juist uit de gemeenschap op. En de vorm is het noodzakelijk middel tot gemeenschappelijk belijden." (blz. 6).

Dat is verstandige taal, die helaas! niet altijd gehoord is in vrijzinnige kringen. Bitter weinig had men op met het kerkelijk leven. Hatelijk heeft men veroordeeld alle vormen en gebruiken, van ambt, prediking, sacramenten. Trouwens, men kon het makkelijk zonder dat alles stellen, omdat men at en dronk, omdat men z'n best deed en ieder 't zijne gaf (? ? ) — welnu, wat wil men dan nog méér vergen van den mensch?

„Waar het kerkelijk gemeenschapsbesef verslapt, beteekent dit ondergang van de beide vormen: doop en avondmaal. Waar het kerkelijk gemeenschapsbesef zich versterkt, zullen zij nieuwe kracht erlangen. Zóó is de belangstelling voor, het medeleven met de kerkelijke vormen een graadmeter voor het besef van de wa.arde der gemeenschap, voor het godsdienstig leven."

Reeds het aangehaalde doet zien, welke afstand er igt tusschen de gereformeerde en deze vrijzinnige acramentsbeschouwing. Enkele woorden en wendingen ijn reeds voldoende, om het verschil in gedachtenfeer te doon gevoelen.

De Bnchmann-bwegiug.

Dr Impeta schrijft in „Geref. Jongelingsblad":

We bespreken, na den naam, de zaak het bij deze beweging gaat. waarom

Ik vestigde reeds de aandacht op aard en beteekenis van de leiding van God en Zijn Heiligen Geest die men zoekt en eert; op den „rustigen, stillen tijd" waarin men veel hoopt te ontvangen; op het „deelen", als belijden en getuigen, waarin men geeft en zichzelven aan anderen openbaart, èn zichzelven en dien ander of dien anderen ten goede.

Nü komt aan de orde:3. de Levensvernieuwing.

In Engeland heeft het boekje „Life Changers" („Levensvemieuwers") reeds zijn veertienden druk beleefd. Frank Buohmann doorleefde dit eerst zelf in eigen persoon.

265 in 't eerste artikel verlieten we hem na zijii getroffen worden, in 't diepst van de ziel, in 't Engelscha kerkje, door het visioen van den Gekruisigde. Laten we nu zien wat 't voorts bij hem uitwerkte. Hij kwam nu tot de ontdekking dat het eisch Gods wa^: te geven het geheele hart. Hij besefte nu dat hij zich volkomen moest stellen in den dienst des Heeren en wilde dat ook voortaan doen, met groote blijdschap. En bij' zijn nadenken over de vraag wat hem tot nog toe verhinderd had alzoo te handelen, kwam hij; tot de slotsom dat het de zonde was.

De zonde werd nu de groote vijandin in zijn leven.

Wat was nu voor zijn besef de zonde?

Zonde was alles wat inging tegen den wil van God zooals óf 't Nieuwe Testam.ent èf rechtstreeksche „leiding" ons dien openbaart. Zonde kan in de verschillende vormen tot openbaring komen. „Ze kan bestaan in geld verkwisten biji de wedrennen, bij de roulette of in een nachtclub of in het weigeren God altijd en in alles te vertrouwen. Zonde kan bestaan in uw trotsche houding tegenover een, die armelijk gekleed is, en een leugen betreffende den tijd dat ge uw kajitoor hebt verlaten of in 't geen giji uw slager schuldig zijt of verloren hebt aan de speeltafel. Het kan beteekend hebben uw onwil, de baxmhartige Samariteian te zijn bij een verongelukten motorrijder of uw aarzeling, aan een zichtbsiar moede werkvrouw uw plaats in de tram of bus aan te bieden. Ge kunt zondigen door trotsch te zijn op uw kanselwelsprekendheid: door te trachten, de gemeente aan uw lippen te doen hangen, - in plaats van Christus voor haar te doen leven. Uw zonde kan beteekenen: geknoei of hebzucht, strij'dlustigheid of vrees, verkwisting of geestigheid, wrevel of verdorvenheid.

Zulke zonde en alle andere zijn terug te brengen tot de hoofdzonde: onafhankelijkheid van God, die de Eerste en de Laatste, die Alles zijn vril, zooals de Tien Geboden leeren, zooals ook het Nieuwe Testament zegt".

Men ziet: Frank Buchmann, in zijn zichzelven en anderen voorstellen wat zonde is, is in de beschrijfving daarvan concreet, praktisch, up to date en „modem".

Hij voelde zich genoopt tot het hooiden van 'n kruistocht. Om n.l. de zonde te bestrijden, in eiken vorm; èn, om anderen te doordringen van de waarheid dat ook zij de zonde bestrijden moesten, in eigen hart en leven.

Lang dacht hij na over het oude vraagstuk: hoe bevrijd te worden van zonde —• „zonde met groote, zwarte letters". Die zonde was oweraJ. Men kon niemand voor „vol" aanzien!

En hoe komen we van haar nu vrij?

Bij en na zijn peinzen kwam Frank tot deze slotsom:

„Naarmate wij vrij willen worden van de zonde, z ij n wij er vrij van. Afe we kla(gen over de slavernij der zonde, zeggen we wérkelijk, dat wij haar liefhebben en begeeren. Zonde kan alleen wonen in de ziel, die niöt met al haar krachten het goede liefheeft. Alleen de lauwheid van 't verlangen naar God is in staat, de zonde tot onzen tyran te maken. Deze zal verdwijnen, alls was ze er nooit geweest, zoO'dxa iemand bidt, om van ganscher harte er van verlost te worden".

Men ziet: hier nadert Frank de Weeleyaansch-Metho'distische gedachte dat door 'n „second change" (tweede verandering) iemand van de macht der zonde geheel kan worden bevrijd om te iomen itot christelijke volmaaktheid.

In dit verband moet nu tevens genoemd worden;

4. het Herstel, de Schadeloosstelling. Frank Buchmann hield het er voor, dat „als het eenigszins mogelijk is, iemand niet alleen de zonde beikènnen zal, die hij tegen een anderen mensoh heeft bedreven, maar deze ook zal trachten goed te maken".

Hij gebruikte hierbij het beeld van 'n oorlogvoerenden staat. Heeft hij, al strijdende, het land verwoest van 'n nabuur, die niet in den krijg betroiken was, dan zal het de plicht van dien Staat zijn al de door dien nabuur geleden schade te herstellen.

Zoo staan wij óók voor de zaak.

Voorts: wat door Ruissell nog apart genoemd wordt:

5. „onbevreesd handelen met de zonde" hangt toch ten allemauwste samen met punt 3: de Levensvernieuwing. Baron van Wassenaar definieert: „Zonden onverschrokken onder de oogen te zien". En hij zegt: zonde is: alles wat 'n scheidsmuur vormt tusschen God en mijzelf of tusschen mijzelf en anderen. Allee, wat ons verhindert in ons leven te ontplooien het beste daJt God ermee bedoeld had. Christus 'ging de zonde niet uit den weg. Hij wist wat er in het hart des menschen was. Hij trad zondaren eerlijk tegemoet en wees hun den weg tot behoud. De Pharizeërs begrepen het niet, „en ook heden ten dage is er een droevig gebrek aan eerlijkheid bij Christenen betreffende hun eigen zonde" — een gebrek, dat het hun onmogelij'k maakt gebruikt te worden om zonde in het leven van anderen te bestrijden. „Draagt elkanders lasten" beteekent veel meer dan een briefje te schrijven aan iemsuid in moeilijkheden of bloemen te zenden aan een zieke. Wij zouden nooit de hulp inroepen van een dokter van wien we merbten, dat hij • bang wês onzen waren lichamelijken toestand onder de oogen te zien. Het is een misdadige nalatigheid om een welriekend zalfje te gebruiken, waar alleen een diepgaande operatie kan baat geven. De feiten ten slotte kennen en ze dan eerlijk onder de oogen te zien, is de eenige manier om itot de waarheid te komen. Dit geldt in het geestelijke al evenzeer als in het stoffelijke".

Men bemerkt dat hier ook de organische verwantschap met het punt „deelen als belij'den" 'groot is.

Tot de Levensvernieuwing behoorde dan óók 6: te leven op Geloof en Gebed.

'n Twijfelaar vroeg: maar geloof en gebed betalen toch geen rekeningen? Daarop werd evenwel geantwoord: luiheid was zonde. Onder geloof en gebed werd men niet lijdelijk en niet lui. Integendeel. Menschen, die vernieuwd waren, verrichtten beter werk dan vóór hun verandering, zij verspilden minder energie en ontvingen bijzondere kracht door den Heiligen Geest. Too'h: soms was de laatste stuiver opgeteerd.

In geloof ging men verder. En zie: God zond hulp, door ondersteuning van de zijde van 'n mensch wien Hij daartoe aanzette. Er was niets meer. Men bad. Bij de brieven den volgenden morgen van de post < jntvangen was o.m. ook 'n cheque. Men gaf toe dat 't niet altijd zóó ging. Men eischte niet dat ieder op de basis van geloof en gebed zou leven — hoewel iedereen mogelijk te eeniger tijd daartoe zou komen.

Evenzeer zijn met de Levensvernieuwing nauw verwant:7. Liefde, Zaligheid, Reinheid en O n 'z e 1 f z u c h t i g b e i d.

Frank houdt van slagwoorden. Korte leuzen die men èn bij zicbzelven èn bij anderen er inhameren kan. Zoo b.v. ook: dit is eisch tegenover de zonde: haat haar, verzaak haar (sta van haar af), belijd, herstel haar". En hier is er nog een, ten opzichte van den arbeid dien de cristen aan den naaste, die Christus nog niet kent, heeft te verrichten. Dan geldt (de vijf e's): „Confidence, Confession, Conviction, Conversion, Continuance: vertrouwelijkheid, bekentenis, overtuiging van zonde, innerlijke verandering en vernieuwing, voortdurende waakzaamheid en werkza.cimheid". Zoo „kreeg" Frank 't eens in 'n stil oogenblik". Het bleef hem bij en hij gaf het dóór".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's