GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Groei.

Het nadere onderzoek en de breedere bespreking van den twijfel en zijn bestrijding, mogen ons niet zóó lang ophouden, dat wij ten slotte ook niet een — zij het ook vluchtigen — blik op den normalen groei werpen.

Niet, dat het mijn bedoeling is, een gedetailleerde beschrijving te geven van de meer regelmatige ontplooiing en ontwikkeling van het geestelijke leven der bondskinderen. Want lo. zijn hiervoor, vooTzoover mij althans bekend is, door ons gereformeerden nog te weinig bouwstoffen bijeenverzameld. En 2o. zou zulk een beschrijving, indien ze al geboden ton_worden, slechts betrekkelijke waarde voor ons hebben. Meer dan de vraag, hoe het is en toegaat, interesseert ons deze andere, hoe het moet wezen en behoort te verloopen. De normatieve methode'heeft voor ons altijd den voorrang boven de descriptieve. Daarom zal in dit slotartikel getracht worden, enkele wenken te geven, die waarschuwen willen voor gevaren, waardoor — mede blijkens de ervaring — een gezonde en krachtige ontwikkeling van het leven des geloofs wordt bedreigd.

En dan zij allereerst opgemerkt, dat wij uit moeten gaan van het nuchtere feit, dat er tusschen kindergeloof en jeugdgeloof eenerzijds en dat van volwassenen aan den anderen kant geen wezenlijk onderscheid bestaat. Ook om deze reden zijn de zoogenaamde jeugddiensten te verwei-pen, omdat zij de gedachte voeden, alsof het ^.geloof van jonge menschen iets totaal verschillends zou wezen van dat der ouderen, en alsof het in him religieuze leven om ga, nsch andere dingen gaan zou dan in dat der laatsten. Terwijl toch in de werkelijkheid 't tegendeel het geval is. 't Is bij allen dezelfde zonde, dezelfde strijd, hetzelfde geloof, en ook voor allen dezelfde genade. Jonge menschen moeten precies hetzelfde als wij allen leeren. Ook zij moeten als hun eenigen troost leeren belijden, dat zij' met lichaam en ziel, in leven en sterven het eigendom van Jezus zijn. En zij moeten dit ook op dezelfde wijze als wij allen leeren, namelrjk doordat zij weten gaan, hoe groot hun zonde en ellende zijn, ein; hoe ze van deze zonde en ellende verlost zijn en hoe zij Gode voor zulk een verlossing zullen dankbaar wezen. Ook zij moeten dus ingroeien in de drie stukken van ellende, verlossing ©ii dankbaarheid.

Maar — en dit is mijn tweede opmerking — dan behooren deze drie voor 'hen, evengoed als voor de anderen, op het innigste saamgehouden te worden. Niet klaar genoeg kan het telkens voorgesteld, dat ellende, verlossing en dankbaarheid, de drie elementen zijn, waaruit het ééne en zelfde leven altoos en overal is saamgesteld, zóó, dat deze drie elkander geheel doordringen en het eene zonder het andere niet bestaanbaar is.

En niet alleen moet dit telkens aldus voorgesteld worden, maar ook onze leiding en behandeling van de zielen moet van deze werkelijkheid geheel doordrongen zijn. Niet de minste scheiding mag hier binnendringen. En met name moeten wij ons hoeden voor de fout, alsof de historische en logische orde ook de orde zou zijn, waarin de dingen tot onze kennis komen. Omdat eerst de zonde heeft plaats gehad en na de zond© de genade Gods zich openbaarde, daarom is het nog niet zóó, dat ook onze kennis van de zonde aan die der verlossing voorafgaat. Wie den Katechismus goed gelezen heeftj zal dit nooit in hem gevonden hebben. En wat meer zegt, de bijbel zelf doet reeksen van voorbeelden aan de hand, die beslist den vaak-geponeerden regel weerspreken, alsof de' mensch eerst zijn zonden moet leeren kennen, eer dat hij tot den Heere Jezus kan gaan.

Wanneer ik nu toch de drie genoemde stukken elk afzonderlijk even langs ga, doe ik dit dan ook met de herhaalde en nadiaikkelijke verklaring, dat ik nu onderscheid, wat in de werkelijkheid van het leven toch niet te scheiden is en ook niet mag gescheiden,

Wat het stuk der ellende aangaat — dit schijnen jonge menschen het gemakkelijkst te leeren. Ze z^jn ook in hun pessimistische periode. Zij zien alles nog meest met kritische en veroordeelende oogen aan. Hun ideaal hebben ze noch buiten zich noch in zichzelf gevonden. Bovendien wekt het ontwakende sexueele leven vaak allerlei gevoelens van angst en vrees, van lusteloosheid en gedruktheid. Doch juist deze jeugd-eigenaardigheid maakt het noodzakelijk, dat de lijnen des te scherper getrokken worden. Want melancholie is nog geen zonde-droefheid. Psychische depressie geen verslagenheid van geest. Teleurstelling geen berouw, en ontevredenheid over het niet bereikt hebben van het ideaal nog geen schuldbesef. Voorts moet ooife gewaakt dat het schuldbesef zich niet beperke tot één zonde, en dan vooral tot die tegen het zevende gebod; maar moet gearbeid, dat het zich jiitbreide in verband met al de geboden der goddelijke wet. En vooral moet dit alles vanuit het verbond geleerd en doorleefd en beleden worden. De droefheid moet wezen eeii droefheid naar God, dus een droefheid, die past bij God en die is naar of overeen, komstig de openbaring, waarmede Hij zichzelf heeft bekend gemaakt. En God heeft Zich toch nooit geopenbaard buiten den Christus? Zoowel iedere openbaring van Hem afzonderlijk als de openbaring in haar geheel dragen ©en christologisch karakter. Niemand kan recht en zuiver zich van zijn zonden bewust worden, als hij niet eerst Jezus gezien heeft. Wij klimmen niet uit de kennis onzer zonden tot den Christus op, maar wij dalen uit de kennis van Hem tot die onzer ellende af. In de.geloovige aanschouwing van Zijn kruis breekt zoowel dekennis aangaande onszelf als die aangaand© Gods genade voor ons open. Zijn wij op een ander© manier bedroefd en verslagen, dan is het te vreezen, dat onze droefheid, zooals Paulus gepredikt heeft, geen christelijke droefheid, maar een wereldsche «neen heidensche is. i)

En zoo blijkt reeds hier, dat de kennis der ellende door die der verlossing ligt heengeweven, en omgekeerd. Dit tweede stuk geeft vaak meer moeite. Bij allen, maar vooral bij jong© menschen, moet er op aangedrongen, dat zij de vragen hieromtrent toch niet aan zichzelf oplossen, maar aan wat buiten hen gelegen is, aan de beloften des Heeren en het kruis van den Heer© Jezus. Zij loopen gevaar om, zooals wijlen D's J. van Andel opmerkt, te vragen of ze wel mensch zijn, omdat ze geen man zijn. ^) En deze vraag is dan alleen afdoende te beantwoorden, wanneer het zoogenaamd© objectieve in zijn meest scherpen vorm voor hen wordt geplaatst. Precies zooals de Heer© Jezns zelf gedaan heeft, die de hoofdbeslissing liet vallen, niet op de kwestie: wat denkt ge van uzelf, maar: wat dunkt u van den Christus, Wiens Zoon is Hij ? En dit moet ook geschieden als afwijkingen in het sexueel© leven zich hebben voorgedaan. D'an komt het voor dat in het jeugdig hart zich d© , gedachte vastzet, dat men dingen gedaan heeft, die nooit vergeven kuiuien worden en men d© zonde tegen den Heiligen Geest bedreef. En zeker, dan moet de zonde bestraft. D'an moet ernstig aangedrongen om met dit kwaad en met ©Ik ander te breken. Dan moet gevraagd, dat men voor de zonde bij God schuldbelijdenis zal doen ©n vergeving vragen. Maar dan moet niet minder verstaan worden, dat dit gebed nooit recht zal oprijzen uit de ziel, wanneer niet eerst de beerlijkheid van het verbond der genade is ontsloten en wij uiteengezet hebben, hoe waar het is, dat als wij somtijds uit zwakheid in zonde vall©n, wij ni©t in de zonde mogen blijven liggen, maar ook niet aan Gods genade behoeven t© twijfelen, overmits de doop ©en z©gel en ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig verbond met God hebben.

Bij de leiding van het geloof der jong©ren mogen wij verder niet vergeten, dat zij ook in religieuze aangelegenheden voorliefde hebben tot heldenvereering. Wij moeten d© openbaring Gods voor hen daarom niet abstraheeren, maar hun di© ov©rleveren, even concr©et en leve^nd als God z© ons giCK schonken heeft. Het is ook uit zielkundig oogpunt in betrekking met de jeugdigen, van groot© beteekenis, dat God ons Zijn heil heeft gegeven in een Heiland en dat onze zaligheid d© Zaligmaker zelf is. Hem moeten wij dus in Zijn alles te boven gaande offerande schilderen; en dit doende hebben wij tegelijk dit voordeel, dat ook aan het jonge geloof een vaste grond onder d© voeten wordt geschoven. Tegen den Christus, zooals Hij ons in het evangelie teg€ntr©edt, mogen wij niet neen zeggen; doch aan Hem moeten wij ons overgeven, omdat Hij nu eenmaal is, di© Hij is.

Eindelijk ligt door de ellende en de verlossing ook de dankbaarheid heengeweven. Ook hier moeten wij waken voor eenzijdigheid en andere gevaren. Aan den ©©n©n kant prikkel© men d© jonge men^ schen ni©t tot te groot© activit©it. De }©ugd is nu eenmaal niet de tijd om zooveel mogelijk in h©t rijk Gods te doen. „Daargelaten, of hij (d© jeugdig© christen) 'er gaven voor h©©ft, wat in d© m©©stö gevallen betwijfeld mag worden, is het de vraag of het deelnemen aan allerlei christelijke werkzaamheden zijn geestelijk leven bevordert. Di© vraag moet ontkennend beantwoord. In d© jeugd behoort het fundament van het gebouw gelegd. Vandaar is het den jeugdigen christen geraden, om zich minder met anderen en meer met zichzelven bezig te houden. Hij sterke zich in de afzondering, door gebed en ovei-peinzing, zij leerling, geen teeraar, hoore, zi©, zwijg©", s)

Doch and©rzijds mag het dankbaarheidsbetoon ook bij den jongen bondeling niet ontbreken. Ook hij leere, dat de echtheid van het geloof all©r©erst zich niet in het gemoed, maar in den wil, dus in de bekeering en de goede werken manife'Steert. En zijn goede werken moeten vooral deze wez©n, dat hij tegen zichzelf ©n zijn zonden strijdt, dat hij zijn ouders gehoorzaam is, en dat hij ook in d© ander© v©rhoudingen waarin hij g©plaatst is, leeft overeenkomstig de geboden Gods.

Daarbij leze hij getrouw zijn bijbel, volhard© hij in het gebed en gebruik© hij ook r©g©lmatig den dienst des Woords en der Sacramenten. Oze jeugd gewenne zich, om vroeger dan thans ov©r het algemeen het geval is, belijdenis t© doen en ten Avondmaal t© gaan. De leeftijd van 17 of 18 jaar is zeker niet te vroeg genom©n. H'©t Avondmaal is ons toch gegeven niet om het moeilijker, doch om h©t makkelijker te maken en om ons juist in de zwakheden en slingeringen van ons geloof en in de onvolkom©nheden van ons leven t© hulp te ko'men. Er mag rechtmatig verwacht worden, dat veler jeugdkrisis gemakkelijker verloopen zou, indien door hen ook reeds in deze jaren ernstig en regelmatig het Avondmaal werd gebruikt.

Hoe het dan verder toegaat, kan ik u niet z©ggen. De eigenhjk© ontwikkeling onttrekt zich aan onze beschrijving. Maar er ontkiemt en groeit iets van binnen. D© bloesem zet zich tot knop en de knop vouwt zich open in d© bloem. Heel die wonder© wereld van den bijbel, met 'het kruis van Christus in het middelpunt, roept ©en eigen geloof ©n liefde en stem in ons wakker. Gij zegt misschien dezelfde woorden als alle ander© kerkleden, en toch zegt ge iets anders, omdat die zelfde bijbel en datzelfde kruis en diezelfde Christus en diezelfde God voor u iets zijn, wat z© voor de anderen niet zijn.

Dat voor u alleene kan ik uitteraard niet omschrijven. Dat moet ge zelf gaan zoeken en vinden. Maar zoo moet het ook bij u tot de belijdenis komen: M ij n eenige troost in leven en sterven is, dat i k — en hier sta i k dan ook — met lichaam — dit lichaam van m ij —, en met ziel — deze speciale ziel, die van mij en van niemand anders is —, mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed niet slechts voor de zonde in 't algemeen, maar voor al mijn zonden, voor al de zonden die ik en niemand anders, gedaan heb, volkomen betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft. Het klassieke van de kerk geworden tot het eigene en persoonlijke van ons!

Maar zonder gebed zal dit niet geschieden.

: - Daarom daarover nog een enkel ding meer in een afzonderlijke artikelenreeks D.V-. na het zomerreces. •

E. D. KRAAN.


1) 't Zij mij veroorloofd hierbij nog eens in herinnering te brengen wat ik schreef in De Reformatie van 14 en 21 November 1930.

2) Pastorale brieven, 34.

3) Idem, 35.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's