GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Juhilea.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Juhilea.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jubilea.

II.

Tien jaar later, op Zondag 26 Augustus 1906, genoot Gispen het voorrecht, in de Keizersgrachtkerk zijn vijftigjarige ambtsbediening te herdenken met een leerrede over Psalm 89:2a „Ik zal de goedertierenheden des Heeren eeuwiglijk zingen", dezelfde psalm, waarmee zijn grootmoeder de eeuwigheid was ingegaan. Het was de behoefte van zijn hart te spreken van de goedertierenhedendes Heeren, die hem omringd hadden van zijn geboorte af, en die hij nu een halve eeuw lang had mogen verkondigen, onderwezen en gesterkt door persoonlijke ervaring. Ja zijn leven en lot is nauw verbonden aan dat der vrijgemaakte kerken, in welke de Heere, nu deze laatste vijftig jaren, zoo duidelijk geopenbaard heeft zijn liefde en trouw, en den rijkdom zijber goedertierenheden. Hij vertelt dan zijn eigen levensloop in verband met de geschiedenis dezer kerken. Na eerst geteekend te hebben, hoe de Afscheiding tot stand kwam, en met welke bezwaren ze had te kampen, gaat hij aldus voort:

„Vijftig jaar lang is nu mijn leven en lot aan dat der Kerken verbonden geweest, en in onderscheidene gewichtige betrekkingen heb ik haar mogen dienen. Met het oog op alles wat voorbij i's, is de nagelaten indruk geen andere, dan dat de Heere alleen groot is, en alles opwekt om te zingen van de goedertierenheden des Heeren.

Ook buiten de scheiding heeft de Geest des Heeren in den loop van deze vijftig jaren nog krachtig gewerkt tol geloof en bekeering, en Hij heeft mannen verwekt in wie 't profetische woord nawerkte: twist tegen ulieder moeder! en die de genade ontvingen om voor waarheid en recht pal te staan. En onder hen mannen van diepe vaste overtuiging; groote, wetenschappelijke kracht en buitengewone talenten; mannen, die hunne ziel hadden overgegeven voor het heil van Gods kerk. Gij allen herinnert U de uitkomst van den strijd voor de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk binnen het genootschap jarenlang gestreden. Het jaar 1886 hebben de meesten onzer doorleefd, en velen leven er nog, die een werkzaam aandeel in het Conflict van die dagen gehad hebben. Vervolgingen, als in de eerste helft der eeuw, hadden toen niet plaats. Ook werden de kerken, die de organisatie van 1816 verwierpen, niet gedwongen afstand te doen van den naam, goederen en rechten der Gereformeerde kerken. Maar de kerkbesturen zetten de ambtsdragers af en verklaarden het lidmaatschap vervallen, en de rechterlijke macht ontzegde eiken eisch aan de aldus gevonnisten, zoodat de mannen van '86 even naakt aan den dijk kwamen te staan als de mannen van '34. Doch ook al dat onrecht heeft niet kunnen verhinderen dat het woord des Heeren zijn loop had. Kerken en scholen verdubbelden, en allerwege traden bekwame, meestal jeugdige, leeraren op, met het onveranderlijk, eeuwig Evangelie. Ook dat alles heeft moeten medewerken om onder ons het profetische woord te - vervullen: De Heere heeft Sion gegrondvest; opdat de bedrukten Zijns volks daar een toevlucht zouden hebben.

En nu heb ik niet alleen den dag mogen beleven, dat de mannen van '34 en '86 elkaar terugvonden, maar het is mij ook gegeven ambtelijk daartoe te mogen medewerken."

Aanvankelijk — wij weten het — stond Gispen tegenover deze poging om de beide kerkengroepen te vereenigen, wat schuchter. Hij kon daartoe, in den eersten tijd, niet van harte medewerken. En dal niet, omdat hij die eenheid niet oprechtelij k begeerde; maar hoe scheiding en doleantie in een hooger begrip te vereenigen waren, ging zijn beperkt bevattingsvermogen te boven. Doch toen voortdurende samensprekingen mei hooggeachte broederen en een juist inzicht in de beginselen, waaruit beide kerkengroepen leefden, hem overtuigden, niet alleen van de mogelijkheid, maar ook van de noodzakelijkheid der vereeniging, op grond van de gemeenschappelijke belijdenis en de daaruit voortvloeiende kerkregeering, was ook zijn streven op vereeniging en samensmelting gericht. Zijn blijdschap daarover vertolkt hij in deze woorden:

„Nooit zal ilc vergelen dien gedenkwaardigen 17den Juni van hel jaar 1892, toen, in deze zelfde kerk (Keizersgrachtkerk), de handen van de voorzitters der beide synodes elkander omklemden, als symbool van de eenheid der Gereformeerde kei'ken in Nederland, en wij te niete moehten doen hetgeen eens kinds was. En al is mijn toen uitgesproken wensch en bede: „dal wij zoo saamgevloeid en saamgesmolten mochten wezenj, dat niemand de breuk der saamgesmolten deelen meer zien kon"j niet ganschelijk vervuld in geheel het land; de kerk van Amsterdam heeft toch dien zegen genoten. Sinds 1898 kennen wij hier geen A of B meer. Wij kennen slechts broeders en zusters, van eenzelfde huis, van één geloof, van één doop, van ééne hoop onzer beroeping. Op mijn ouden dag geniet ik nu het onuitsprekelijk heerlijk voorrecht de ééne Gereformeerde kerk, in de hoofdstad des lands, te mogen dienen. Toen ik, nu juist 25 geleden, de bediening des woords in de toenmaals Christelijke Gereformeerde gemeente te dezer stede aanvaardde, deed ik het met vreezie en beven. Had men mij toen voorspeld de dingen die geschieden zouden, mijn aangeboren zwaarmoedigheid zou mij ongeloovig het hoofd hebben doen schudden. Maar God verbaast ons door zijne groote daden, om ons te doen gevoelen hoe klein wij zijn. Verlegen sta ik hier thans vanwege alles wat ik, in die kwart eeuw, hier met de gemeente doorleefd heb, verlegen vanwege al de liefde en toegenegenheid die ik al die jaren hier heb genoten en, in de laatste jaren, en niet het minst in de laatste dagen, van de nu vereenigde kerk heb ondervonden. Hel is mij behoefte, geliefde gemeente, hiervoor openlijk mijn danli uit te spreken.

In de vijf gemeenten die ik vóór u diende, de gemeenten te De Lier, Vlissingen, Giessendam, Kampen en Zwolle, heb ik steeds veel goeds genoten. Wederwaardigheden in het ambt, waarover ik ambtgenoolen soms hoorde klagen, heb ik nooit in die mate ondervonden. En wat mij bij toeneming tot ootmoed stemt, het is de achting en de toegenegenheid mijner ambtgenoolen, die aan theologische school of universiteit hunne opleiding genoten, en mij nooit, neen noodt, mijne minderheid lieten gevoelen, maar integendeel mij eere gaven die mij vaak verlegen maakte. En al bleef de beteekenis der woorden: zorg en smart mij niet onbekend tot op dezen dag, daar staat toch zooveel goeds tegenover, dat ik alleen van de goedertierenheden des Heeren wil spreken. Wel moest ik het grootste deel mijner kinderen jong ten grave brengen, maar toch viel mij hel voorrecht te beurt, dat van degenen die ik behouden mocht, een tweetal lust en liefde had tot het predikambt, en nu reeds ^eenige jaren de kerken met eere dienen. De donkere wolk die voor een tweetal jaren boven mijn huis hing, hebt gij allen gezien. Uwe hartelijke belangstelling, uw gebed dat uit den mond uwer leeraren, voor het herstel mijner dierbare vrouw, uit het midden der gemeente opging, was als een zilveren rand óm die wolk. En God heeft ook uw gebed verhoord, en tegen alle menschelijk verwachten en voorspellen in, mij mijne vrouw als uit den dood wedergegeven. Wat zal ik meer zeggen? De goedertierenheden des Heeren zijn groot, van eeuwigheid tot eeuwigheid. ..

En voorts is dit de getuigenis mijner consciënüe, dat ik nooit eer of toejuiching gezocht heb of met pluimstrijkende woorden heb omgegaan. Wel ben ik meermalen op den voorgrond geschoven, maar die mij kennen, weten dal zulks niet mijn schuld was, en niemand zich daarover meer verbaasde dan ik zelf. En onder alles wat er op kerkelijk en theologisch gebied in den loop der jaren, voorviel, is ook peinzensmoeheid mij niet geheel onbekend gebleven. Maar mijne theologie, als ik het zoo noemen mag, is te innig met mijn leven één, dan dat ik haar ooit zou kunnen loslaten. Bij de waarachtigheid van hel geschreven Woord Gods en onze daarop gegronde belijdenis, heb ik met alle geloovigen een persoonlijk en eeuwig belang. En wat voor mij in dat Woord geopenbaard werd, heb ik aan de gemeente gegeven. Vol onvolkomen­ heid, met onnoemelijk veel gebrek en schuld; maar ik heb het gegeven naar mijn innigste, diepste overtuiging, met mijn gansche ziel, en met de gaven, die God verleende. Daarom, in weerwil van alles, en niettegenstaande alles wat neerdrukt en zorge wekt, zullen wij toch gelooven dat God verheerlijkt wordt in zijne werken, en in de werken zijner werken, en van niets anders zingen dan van de goedertierenheden des Heeren..."

In den loop der week was er in Bellevue een avondreceptie, om den jubilaris te feliciteeren. Daar werd hij toegesproken door den voorzitter van het Feestcomité, Professor Biesterveld, dic hem een feestgave met oorkonde overhandigde.

Daarop nam Gispen zelf het woord. Het verheugde hem te zijn toegesproken door Professor Biesterveld, evenals spreker zelf, „een echte Amsterdamsche jongen; mede een levend bewijs, dat Gods voegen wonderlijk zijn en de God van onze voorouders en ouders onze God is".

Onderstaande oorkonde getuigt van de aanhankelijkheid der Amsterdamsche gemeente aan haar oudsten leeraar: - V^i'

.-• .-; ..; pr, - ., • , ., . 1856 1906

Den zeventienden Augustus in het jaar onzes HEE­ REN 1906 wierd het den Weleerwaarden Heer Ds WILLEM HENDRIK GISPEN gegeven te gedenken, dat GOD de HEERE hem vijftig jaren lang in de Bediening van het WOORD had gesteld.

Den zeventienden Augustus 1856 werd hij bevestigd in den Dienst des WOORDS bij de KERK onzes HEEREN te De Lier; daeuna mocht hij arbeiden in de KERKEN van Vlissingen, Giessendam, Kampen en Zwolle.

Den zeventienden Augustus 1881 werd de KERK van Amsterdam, in wier midden hij was geboren, zeer verblijd, toen hij haar als Dienaar des WOORDS werd geschonken. In haar midden mocht hij nu 25 jaar arbeiden.

Groote zegeningen wierden op den feestdag van den zeventienden Augustus 1906 herdacht.

GOD DE HEERE heeft Ds WILLEM HENDRIK GISPEN voor Zijne KERKEN in Nederland, voor de KERKEN, die hij mocht dienen, voor de KERK der hoofdstad bijzonderlijk tot een zeer rijken zegen gesteld, waarvoor HEM toekomt de lof en prijs.

Op dien feestdag toonden het zeer velen, mef Ds WILLEM HENDRIK GISPEN den HEERE blijde te willen danken voor de bewezene genade.

Bij de dankzegging voegden zij de bede, dat het den; HEERE mocht believen den grijzen Dienaar nog lang ~ te doen voortarbeiden, tot ZIJNS NAAMS eer, tot de komst van ZIJN KONINKRIJK en tot troost van ZIJN SION.

Het Comité voor de viering van het vijftigjarig jubileum van

Ds WILLEM HENDRIK GISPEN

besloot deze OORKONDE bij de feestgave, door vele leden der KERK van Amsterdam samengebracht, aan den geliefden Leeraar te overhandigen.

Het Comité voornoemd: Prof. P. Biesterveld. J. B. Blankenberg. J. Bührmann. J. H. Haust. C. A. Höweler. B. J. Lindeboom. Joh. van Oostveen. H. B. Poesiat. W. H. van Schaick. D. Schut.

Doch niet alleen door het Gereformeerde voll; in de hoofdstad, maar door heel Gereformeerd Nederland werd dit gouden ambtsjubileum meegevierd. Algemeen voelde men, dat het hier niet een stadswijk, en zelfs niet een stad, maar oen land en een levenstijdperk van een halve eeuw gold.

De jubileumpreek verscheen bij den Boekhandel voorheen Höveker en Wormser, met het schoonc portret vaii den geestvoUen grijsaard.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Juhilea.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's