GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geestelijke onvrijzinniglieiil.

De Oog-en-Oor-schrijver merkt in het ethische „Algemen Weekbl." op:

Het is een hewijs van geestelijke onvrijzinnigheid dat men het Nieuwe Testament een beschouwing opdringt, die met de eigenlijke Bübelsche gedachtenwereld ongeveer niets te maken heeft.

Volkomen mee eens.

Maar in dit orgaan moest men maar liever anderen niet met zulk een opmerking tot de orde willen roepen.

Want men bezondigt zich zelf heel erg aan het hier in abstracto veroordeelde kwaad.

Dacht iemand soms, dat de „toelichting", die in hetzelfde orgaan Prof. v. d. Leeuw gaf op de XII artikelen, iets anders was dan een staal van deze „geestelijke onvrijzinnigheid"?

Calvmistenbond.

Dr J. V. Lonkhuyzen schrijft in „Geref. Kb. Schouwen-Diuiveland":

Een hooggeacht Professor vraagt ons, gezien ons woord tegen den „Calvinisten-Bond", of wij dan niet voor de vereeniging aller Gereformeerden zijn. Natuurlijk van harte. Te roemen is ons waarlijk niet oorbaar. Maar: wie begon deze actie? Wie legde den band met de „Sovereign Grace Union" en de Nederlandsche Calvinisten? Wie bereidde het congres in 1932 in Londen gehouden voor? Wie gaf den stoot tot het komende Congres?

Aan onze hartelijke begeerte tot vereeniging der Gereformeerden behoeft men niet te twijfelen.

Maar —• we begeeren een vereeniging in den rechten weg. Waarbij vast staat, dat we de H. Schrift ais Gods onfeilbaar Woord opvatten, en dat verstaan zooals dat Woord zelf wil verstaan worden (Assen).

Den eenen keer te zeggen: „Gij zijt om uw dwalende opvatting van het Woord Gods van de Geref. Kerken afgesneden", en den anderen keer te zeggen: „Giji zijt met u w opvatting van het Woord Gods even goed Gereformeerd als wij" — gaat mij tegen alle besef van eerlijkheid en goede trouw in. Diat is zijn eigen synodale besluiten tot een belaching maken; ze ondermijnen met alle kracht.

De verontschuldiging van „kerkelijk" en „niet kerkelijk" is te onhoudbaar om ook maar in ernst genoemd te worden. Het gaat immers niet over een k e r-k e 1 ij k 6 kwestie, maar om de opvatting der Heilige Schrift. Iets, waarover alle Gereformeerden, van welke nuance ook, het eens moeten zijn. Anders is alle samenspreking van te voren tot onnutheid gedoemd. Dan wordt het een B a b e 1.

Men legge, gelijk wij oorspronkelijk bij de vorming der internationale unie, gedaan hebben, enkele punten, wel geformuleerd, tot grondslag. Onze formuleering van 4 of 5 punten ligt nog in het Londensche archief. Ook Prof. Mackay in Schotland heeft ze en weet er van. Gods Souvereiniteit (de kern van het Calvinisme) —• de schepping — (tegenover de evolutieleer) — Jezus Christus, waarachtig God en waarachtig mensoh — verzoening door voldoening — noodzaielijkheid van het vernieuwend werk des H. Gees^ tes —• de H. Schrift, Gods onfeilbaar Woord, te verstaan zooals zij zelve wil verstaan worden —• dat waren de hoofdpunten. Als de Calvinisten-Bond zijn grondslag op die wijze wil herzien — dan kunnen we nader komen. En kan ons Geref. volk zonder zichzelf een slag in het aangezicht te geven > — meewerken. Anders niet.

Evenmin als de Engelsche „Sovereign-Grace" broeders —' voor twee derde van het ledental Baptisten zijnde — de Engelsche Geref. Geloofsbelijdenis met een eerlijk gemoed onderschrijven kunnen. Ook daar dient men eerlijk te zijn. En bepaaJde punten te formuleeren, waarin het Calvinisme van onzen tijd tot overeenstemming kwam.

Dian alleen wandelt men in den rechten weg.

Daar zien we naar uit.

Hoe wel gemeend het oorspronkelijk ook was-, om de Belijdenissschriften tot grondslag te nemen, het is gebleken een fout te zijn geweest. Een fout. waaraem ik ook meegewerkt heb, maar die ik begeer te herstellen.

De „stille tijd" bij de Bucbmanbeweging.

Dte S. Wouters, Soestdijk, schrijft in de „Geref. Kb. Soesit, etc." over den „stillen tijd", zooals die in de techniek van de Bucbmanbeweging bekend staat en aangeprezen wordt. Eerst zegt Ds Wouters, wat hem daarin wel goed gedacht lijkt. Maar dan komt er een bezwaar:

Maar nu komt dat volgende, waar we elke keer, als we lezen van de Bucbmanbeweging of met voorstanders erover spreken, tegen aan kijken. Dat is, wat er gezegd wordt van de leiding van den Ge est tijdens den stillen tijd. De Bucbmanbeweging zegt: We krijgen leiding van den Geest, speciaal in den stillen tijd, als we biddend luisteren, door den Bijbel, door het geweten, door gedachten, die ons wordim ingegeven en door den Geest van Christus aan te kweeken. Verder ook door omstandigheden, door het verstand en door de gemeenschap met hen, die hetzelfde zoeken.

Wat moeten we nu daarvan zeggen? Laten we het kort formuleeren: Hier wordt de verhouding tusschen Woord en Geest scheef gezet. We willen in dit artikel dit theoretisch en in het volgende dit practisch aantoonen.

Dus nu theoretisch. Naast den Bijbel worden! hier allerlei andere bronnen gezet, om leiding té öi^itvangen. Het geweten. Ingegeven gedachten. Omstandigheden. Het verstand. D(egemeenschap met anderen. Dit leert de Schrift echter nimmer. Prof. Hepp wijst er in zijn artikel in de „Chr. Encycl." terecht op, dat volgens de Schrift het bijzonder inwendig Geestesgetuigenis, d.i. dus de leiding van den Heiligen Geest in de harten der geloovigen, correspondeert met het bijzonder uitwendig Geestesgetuigenis, d.i. de Schrift. De Geest spreekt nimmer anders .dan door de Schrift. Al de andere genoemde bronnen zijn van zichzelf zondig en ver dorven en mogen geenszins zoo maar naast de Schrift gesteld worden als middelen om Geestesleiding te verkrijgen. De geschiedenis heeft ons op dit punt reeds veel geleerd.

Hoe verschrikkelijk heeft de Kerk des Heeren de eeuwen door niet moeten strijden tegen allen, die op de één of andere wijze den Geest niet lieten spreken door de Schrift. Gnostieken en Montanisten, Catharon en Albigenzen, Wederdoopers, Kwakei-s, IMethodisten, Piëtisten en Ethischen maken zich elk op eigen manier aan de dwaling schuldig, buiten de Schrift om de stemmen van den Geest te meenen kunnen beluisteren. Nu weten we wel, dat de Bucbmanbeweging allerlei voorwaarden stelt, waaronder we alleen leiding kunnen ontvangen. B.v. de overgave van ons geheele hart aan Jezus Christus. De bereidheid om elke ons bekende zonde los te laten. Dat wij God zoeken om Zijns Zelfs wil. Zelftucht. Volkomen vertrouwen op en gehoorzaamheid aan Gods wil. Geloof. Ook zegt zij, dat wat wij voor Gods leiding houden, niet in mag gaan tegen hetgeen wij als hoogsten maatstaf van ons geestelijk leven reeds bezitten (wat is dat? ). Het mag de Openbaring van Christus niet tegenspreken, welke ons de Bijbel geelt! Het moet eerlijk rein, onzelfzuchtig en liefdevol in zijn oogen zijn en niet in strijd met onze plichten tegenover anderen!

Dat is alles goed en wel. Maar waarom naast het 'Woord nog'al het andere genoemd? En is dan de Openbaring van Christus hier als het volle, onfeilbar* Woord bedoeld. Het moet vóór alle dingen vaststaan,

dat de Geest alleen werkt methet Woord Gods. Nergens is ons geopenbaard, dat wij uit allerlei om ons heen, en dat weer getoetst naar allerlei maatstaf, mogen opmaken, dat wij Geestesleiding hebben. En daar gaat de Buchmanbeweging als absoluut vaststaande, vanuit. Men gebruikt termen als: De Geest heeft ons geopenbaard. Wij vragen: Hoe weet U dat? En is die openbaring onfeilbaar? Weet U zeker, dat U pertinent die ingeving op moet volgen? Maakt U dan wel onderscheid tusschen Inspiratie en Illuminatie? Tusschen D rij ving (bij de inspiratie der Schrift — onfeilbaar) en Leiding (van* de gewone geloovigen, waarbij we geen onfeilbare aanwijzingen krijgen)? Men leest in de blaadjes over den stillen tijd, b.v. dit: Wacht geduldig in de houding van: „Spreek Heer, want uw dienstknecht hoort", en luister in stilte naar wat Hij U te zeggen heeft, wat Hij U wil openbaren omtrent Uzelven, wat Hij wenscht, dat gij doen zult in Zijnen dienst, welke boodschap Hij wenscht, dat gij brengen zult, welk werk Hij wil, dat gij doen zult, of welke nieuwe waarheid omtrent Hemzelven Hij U wil bekend maken. Hier is de geheel eenige plaats van de Schrift, vooral in het laatste, geheel weggewerkt en volle plaats gegeven aan het inwendige woord. Hier is dan ook de oude dwaling, gestoken in een modern kleed, waartegen we met klem zullen moeten waarschuwen.

Stichting.

DB C. Vonk schrijft in „Schiedamsch Kbl." een stuk, at ik maar liever niet verknip, om de eenheid niet te chaden:

Er was eens een juffrouw, die —• dat gebeurt wel 's meer met juffrouwen —• zoo heel erg gaarne een zeker predikant hoorde.

Dde predikant had de gave om haar zoo gaasch bijzonderlijk te „stichten".

Hij was 2!Oo'n keurige verschijning; nu, en 't oog wil toch ook wat hebben.

Hij was Edtijd zoo innig netjes in z'n voorkomen; en dat past een dominé.

Zijn boord, zijn das — niets liet te wenschen over.

Zijn haar placht keurig in de scheiding te zijn.

En daarbij —• en daarenboven eigenlijk — had hij zoo'n lieve stem.

Trouwens hij kon onze juffrouw door alles zoo echt „stichten", gewoon door alles.

Als hij dan binnenkwam, zoo plechtig, en den kansel beklom, ook zoo plechtig.

En als hij dan de handen ophief

O, als zij die maar gezien had, die plechtig opgeheven handen, soms had ze dan al voor den heelen morgen genoeg. Had ze dan al een zegen.

Was ze dan al zoo echt „gesticht".

De Heilige Schrift spreekt ook telkens van stichten en van stichting.

In het Oude Testament, en dan wordt 't gebruikt om te verhalen hoe, een stad werd gesticht of hoe een hei-Hgdo-m Trerd gebauwd.

Maar heel dikwijls in het Nieuwe Testament en dan wordt 't ook wel voor 't bouwen van huizen (Lucas 6, 't huis op de rots) of van grafmonumenten, maar ook wordt 't dan heel vaak overdrachtelijk g'ebruikt. Dus niet van een huis van hout of van een heiligdom van steen.

Maar van de gemeente van Christus. Dus van menschen van vleesch en bloed. D'e Schrift spreekt telkens over hun „stichting". B.v. Hand. 9:31: de gemeenten werden gesticht, vermenigvuldigd"; 1 Gor. 14:4: een glossolaat (iemand die in geestverrukking onbegrijpelijke dingen sprai) sticht de anderen (in de gemeentelijke samenkomst) niet".

Het Grieksche woord voor stichten is dan altijd oicodomein. Dat beteekent huisbouwen, bouwen. Het kan dikwijls worden vertaald door bevorderen, vermeerderen, versterken. B.v. de liefde sticht, d.w.z. zij werkt bevorderlijk, helpt vooruit. B.v. alle dingen stichten niet, d.w.z. alle dingen zijn niet bevorderlijk aan den opbouw der gemeente. Want de stichting (dat is de opbouw) der gemeente als het gebouw van den levenden God, wordt telkens door de Schrift bedoeld.

De Schrift kent dus niet dat „stichten" en die „stichting" van bovenbeschreven juffrouw, die reeds door een plechtig opgeheven hand lieflijk ontroerd werd, aangenaam aangedaan in 't binnenste, gevoelig getroffen. Stichten is in de Schrift den grondslag leggen van een huis en nu verder bouwen.

Is onze opbouw als gemeente des Heeren in 't rechte geloof nu afhankelijk van eens dominé's lieve stem of van w a t hij zegt? Laat hij een spraakgebrek hebhen desnoods, als hij maar 't woord van God tot de gemeente brengt, is hij een-bouwer in den zin der Schrift.

meente brengt, is hij een-bouwer in den zin der Schrift. Is onze opbouw als gemeente des Heeren nu afhankelijk, hij den H. Doop (zie formulier: tot stichting der gemeente), van 't aantal kindertjes (denk aan de Herv. kerk, waar ze ze „opsparen", want dan is 't plechtiger), van het versje na den H. Doop en andere bijkomstigheden? Of worden wij gebouwd door het woord en sacrament van onzen God, Die Zijn verbond verzegelt aan ons en onze kinderen, door den dienst van Zijn Woord en van Zijn Sacramenten?

Als wij een psalmvers zingen, worden wij dan gesticht door de wijs of door de woorden?

sticht door de wijs of door de woorden? Door de wijs, zullen sommigen misschien antwoorden, want ze vinden 't zingen van een onbekend vers soms zoo „onstichtelijk". Dfe waarheid is echter, dat wij niet gebouwd worden in 't geloof door ons te laten wiegelen op de sleeperige langzame tonen van de w ij s van een psalm, maar door zijn inhoud.

Vlug zingen vinden sommigen zoo „onstichtelijk".

Dan kunnen ze heel niet eens door een langgerefcten gierenden zwaai óf door een buigenden omhaal worden geroerd. Maar onze overgrootouders zongen heel vlug; achter elkaar een psalm uit. Vandaar, dat u nog telkens in onzen psalmlmndel vindt dat woordje „pau-^ !• Tegenwoordig heeft dat geen zin meer.

Ook was men vroeger nu niet - zoo gesteld op een bekende wijs, om eens heerlijk zim gevoel te kunnen uitgalmen. Vroeger zong men alle psalmen en niet alleen „stichtelijke". Toen deed men nog niet aan die vrome Schriftcritiek.

De Gook heeft blijkens zijn dagboekje, in de gevangenis gezongen (dus zonder orgel): Ps. 11. „Voorts zong ik met vertroosting Ps. 13. Gebeden, gegeten en gedankt hebbende, zong ik Ps. 14 met aangenaamheid en vooral het slot biddende". Die psalmen moet u eens lezen!

„Ps. 14 (zeker niet om de aandoenlijke bekende w ij s, maar om de woorden, de woorden Gods), „met aangenaamheid".

Toen werd De Cock gebouwd.

Toen werd De Cock gebouwd. Ja, want stichting beteekent niet „lieflijk worden aangedaan in het binnenste".

Daar behoeft u niet voor naar de kerk en daar behoeft u de Schrift niet voor te lezen. Die stichting geniet u ook bij het aanhooren van „een lied zonder woorden".

Maar stichting ontvangt de gemeente des Heeren wel, waaneer zij door het Woord des Heeren (hetzij gepredikt, het kan ook gezongen) wordt onderwezen, vermaand of getroost. Wanneer haar kennis en liefde wordt vermeerderd van den Heere heiar God en haar Vader in den Heer Jezus Christus.

Stichting is opbouw.

Merkwaardig — psalm 14. Hoevelen zullen meenen, dat die psalm nu juist niet stichtelijk is, althans spreekt? Althans — heel wat minder stichtelijk dan psalm 25, 42, 141?

Loopverlof.

Ds H. Knoop gaf nog enkele opmerkingen na mijn beantwoording van zijn voorgaande artikel. Ik zou er met genoegen op heblien willen antwoorden; maar het artikel eindigt als volgt:

Ten slotte: Ik ben dankbaar met Prof. S. deze vriendschappelijke gedachten-wisseling gehad te hebben. Ik denk zoo, dat we er geen van beiden nog over uitgepraat zijn. Maar we zullen hier nu toch maar een punt zetten.

Sommigen zullen zeggen: mis-punt. anderen raakpunt. Wijl beide zeggen: rustpunt.

„Wij beide zeggen: rustpunt".

Al had i k dat mijnerzijds nog niet gezegd, ik kan er me toch wel mee vereenigen. Düs: ook maar van miJn kant: rustpunt.

Maar — o loopers, denkt er aan: in de plaats rust! Of is 't: óp de plaats rust? Mijn militaire scholing is uiterst onvoldoende. In elk geval: de plaats, de góéde plaats, daar zü de rust.

De geestelijke liedekens van „de" vaderen.

D's J. W. Gunst, wiens pen, al wordt ze door een hand van zeer veel jaren bestuurd, toch nog altijd frissche artikelen weet te geven, schrijft in de „Leidsche Kerkb.":

De in de eerste dagen der Reformatie vervaardigde liederen zouden zoo maar niet de gezangen kunnen zijn, in de Kerken te zingen. Zij zouden door mannen of vrouwen, die er het talent voor hadden, gewijzigd moeten worden. Het blijft te betreuren, dat er niemand is opgestaan, die dit gedaan heeft. Wij hadden dan van de hand der „vaderen" gepaste liederen bezeten, die de heilsfeiten van den Nieuwen Dag bezongen. Én niemand zou er nu op tegen hebben ze in de samenkomst der geloovigen mee aan te heffen. Als het maar van de „vaderen" komt, is het goed bij hen, die op alles aanmerking maken, dat hun nieuw voorkomt.

Men meene niet, dat ik hier te veel zeg. Uit mijn veeljarige ambtsbediening zou ik hier sprekende bewijzen voor kunnen aanvoeren, die de lachspieren in beweging zouden brengen.

Wij kunnen van de Schriftuurlijke Liedekens zeggen, dat het hun is aan te zien in welken tijd zij gemaakt zijn. Voor de vervaardigers er van waren het stormachtige dagen, hun gemoedsstemming was veel bewogen. De liederen zijn vaak wild van inhoud. De verschillende elementen liggen dikwijls ongeordend in elk lied door elkander. Zij' getuigen van veel Bijbelkennis, die evenwel niet tot een gebouw is geworden, maar als los materiaal naast elkander ligt.

De bestrijding van de Roomsohe Kerk, hoe tamelijk volkomen ook, wanneer men alle liederen samenvat, bestaat meest uit losse uitvallen tegen enkele dingen.

Van het Avondmaal des Heeren zegt een dichter, dat de Roomschen het geheel veranderd hebben in missen, waarin hun broodgod geëerd wordt met lezen en zingen, met schellen en klinken; het zijn zeldzame dingen, die men hij hen om ziet gaan! Als ze beginnen, binden ze om hun lijf een touw met groote knoopen en een lang hemd doen ze aan, waarmee ze hun broodgod met groote hoopen kunnen verkoopen. En hun broodgod sluiten ze in zilver en goud en daarmee dragen zij hem naar buiten en vereeren hem menigvuldig.

Van den Paus, die de aflaten op zoo groote schaal verspreidde, aldus Dr Wieder, wordt gezegd:

Waer is 'hy nu gebleven Met al synen groeten schat Die de sonden woude vergheven En hem Gods Woort vermat Synen loon heeft hy vercreghen (verkregen) Syn rijck neemt nu een ent (einde) God danok hy is versleghen (verslagen) Gods mont ieeft hem gheschent (geschonden, gebroken) Vele der dichters zwierven als ballingen rond, of zaten in de gevangenis en maakten hun lied na de uitspraak van hun doodvonnis.

In overeenstemming hiermede is het, dat de liederen vlug gedicht zijn; er is haast geen lied, waarin men kahn overleg, bewuste vorming kan ontdekken: er is wel neiging tot vorm, zooals blijkt uit de samenspraken van de bruid en haar bruidegom en uit allegorische voorstellingen, maar er is geen tijd en bedaardheid om vast te houden. Op dit geibied bestaat er een 255 lied, dat Dr Wieder noemt: „een van de allermooiste Hervormde liederen, en het zuiverste voorbeeld van een angstige liefdeklacht, naar het schijnt door iemand gemaakt, die reeds drie jaren gevangen zat om het geloof, en die zijn wan'hoop met zijn vurig verlangen vermengt in een smartelijken kreet van liefde tot Jezus. D'e dichter roept uit:

Wie zal u kussen mijn mondeken root Mijn handekens reyn om salven poogen (om trachten te zalven) Oft lustich baden inder tranen vloet Met gulden hair zijn voeten droogen lok en cans gedoogen, 't Is al om niet Voor een cleyne vreuoht zoo menig verdriet.

Dr Wieder besluit zijn 'bespreking vsm de Schriftuurlijke Liedekens aldus:

Dte wijzen worden volstrekt niet met zorg gekozen en er wordt ook niet op 'het keirakter gelet. Wanneer een dichter een lied ging maken, dan kon het eerste het beste vrijsje, dat hem inviel, er voor dienen. Men neme dat echter niet te ruim: het in de gedachten opkomen van wijzen stored natuurlijk onder den invloed van de stemming yan den dichter, de afwijking tusschen het karakter van de wijs en den inhoud van het lied is dus nooit zóó groot.

Maar dat alles betreft slechts het uiterlijk der liederen, daarbinnen bevindt zich het werkelijke, levende en levenwekkende element. Ik wil, zegt de geleerde schrijver dan verder, het den liederen allerminst tot gebrek rekenen, dat ze hun tijd afspiegelen, en den dichters tot verwijt, dat ze in 'hun geestelijke liederen strijd tegen de Roomsche Kerk en klachten over vervolging gemengd heblben: ze gaven uiting aan gedachten, die ze toen niet anders konden hebben.

Het werkelijke echter der liederen is, dat zij uiting geven aan het zuchtend verlangen van den mensoh naar God en het vreugdevol verblijden in de gemeensdhap met Hem; en ik wensch, dat men ze zal aanhooren als een accoord in het wereldkoraal, dat begonnen is', toen er menschen op aarde waren, die zich kinderen van God wisten, en dat door zal klinken, zoolang menschen en God zullen zijn. De instrumenten, die het gezang begeleidden, waren misschien niet al te zuiver en wat ruw van klank, de liederen zullen er niet minder gewenscht «m geweest zijn.

Wy willen den lezer nu ook nog een gedeelte van een lied laten hooren, dat tegen de geldzucht ingaat. Het is door en door naïef. Het leert, dat men geen twee heeren kan dienen, en dat men moet zien op de vogelen des hemels en op de leliën des velds, die zonder werken tocb gevoed en gekleed worden. Wat toch baat het, of gij al 's werelds schatten krijgt, als giji uw ziel laat te gronde gaan? En dan luidt het verder:

Int Evangelie puere (in het zuiver Evangelie) Staet van eenen rijcken Baroen (een rijken baron) Die hadde sulck avontuere (geluk, voorval) Dat hij meerderen moest sijn schuere (uitbouwen zijn schuur) Soude hiji sijn vruchten in doen.

Aensiende al sijn Tresoren (schatten) T savonts alse hy te bedde laöh Hij spraok: O siele verkoren Wilt nu solaes oorboren (troost nemen) Want ghij hebt al dat men hebben mach. Maer hij en heeft Gods voys ghepresen (de te prijzen stem Gods) Niet ghéhoort, die riep: O arm dwaes U siele sal midts desen Te nacht noch van u gbenomen wesen Voor dit tijttelicke solaeS' (dezen tijdelijken troost). D'e doodt die is ghekomen Al inder selver nacht En heeft sijn siel wech ghenomen Wat hielpen sijn rijckdommen Ende daer toe sijn stercke macht? 'De vaderen, de vaderen.

Wie een klein beetje van hen afweet, begrijpt, dat, als ze in levenden lijve aanwezig waren in de kerkelijke gemeenschap, die op hun mythologische cpialiteiten teert, ze daar met den nek zouden worden aangezien, en waarschijnlijk „geschrapt".

Dte vaderen, — die worden tot een mythe. En met een mythe werken ze bij de fascisten, en Wj de groepjes, die rondom de Geref. Kerken met allerlei gedroom over de vaderen loopen te klagen en aan te lagen.

Mythen helpen, — naar de verdwazing.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's