GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is de N.S.B. ChxisieUjk? (IV.)

Het ongeluk van de idee-filosofie.

Gemakkelijk is het niet, met den Leider (men weet, waarom ik hém juist naar voren schuif) van deze N. S. Beweging te handelen. Immers, de Leiding pubhceert zelf, dat zij, voornemens zijnde de verantwoording (!) van de („ONZE"!) nationaal-socialistische doelstellingen (!) „in laatste instantie" (!) te vinden, mitsgaders te doen vinden in „de" (!) philosophie van recht en staat (!), welke philosophie (!) „de" „kern" (!) heet van eene wetenschap (!) van het staatsrecht, en dan diensvolgens ooTi „DIE VERANTWOORDING AFLEGGENDE" (het is dus groote ernst, als de Heer Mussert een kerel is!), den „Technischdialektischen gang van de wetenschappelijke philosophische uiteenzettingen" „achterwege zal laten", „om alleen de resultaten aan te geven, waartoe de wetenschap (!) geleid heeft". (Vgl. III, 5.)

Dit laatste zinnetje is voor een man, die behoorlijk academisch gevormd is, nu wel min of meer om van te rillen; maar dit zij daargelaten. Het is ons thans genoeg, te betreuren, dat de dialektiscli-technische gang achterwege gelaten is. Een niet-achterwege gelaten „gang" zou ons gemakkelijker hebben doen praten.

Maar er is toch één lichtpunt: althans de resultaten, waartoe „de" (!) wetenschap (!) geleid (!) heeft, worden ons namens den Leider meegedeeld. Vanwege het Generale Hoofdkwartier. We kunnen nu tenminste die resultaten bestudeeren, en van daar uit naar „de" (!) wetenschap terug concludeeren.

Welnu, als we dat doen, dan komen we tot de ontstellende ontdekking, dat deze N. S. B., deze Groote Beweging, die met zooveel aplomb verzekert, dat haar ethiek met de christelijke identiek is, voor gereformeerden, en voor roomschen, en voor confessioneelen, en voor Haitjema-anen, en voor Barthianen, en voor de jongelui, die zich laten opvoeden via de firma Bosch & Keuning door de na-lezingen van den inmiddels reeds prijsgegeven akker der dialectische theologie, onaannemelijkis. Tenminste, als ze kerels zijn, en geen beunhazen.

Immers, verantwoording doende (niet waar? ), en dat nog wel in laatste instantie (niet draaien dus, jongens!) blijkt de Opperste Leiding der N. S. B. haar wijsheid te putten uit die zelfde i d e e - p h i 1 o s o p h i e, en uit datzelfde duitsche Idealisme, waartegen de Vrije Universiteit en de Theologische School niet alleen, doch ook de even bedoelde auteurs, met name ook Kierkegaard en Barth, als leeuwen gevochten hebben.

Ja, jongelui, daar moet je nu nèt dien Kierkegaard hebben! Een man, om mee te sollen, een man, om heele legioenen van traditie-liedeni te verslaan! Hoe heeft hij niet tegen Hegel ge opponeerd! Tegen Hegel, bij wien Marx-Engels] zich hebben aangesloten (maar dat zijn dan ooU de vaders van die booze marxisten, tegen wiefi de N. S. B. te velde trekt), doch die dan ooH door Kierkegaard op 't heftigste bestreden is. Ik weet zeker, dat achter den Heer Mussert, Leider.j vele jongelui loopen te zingen-van-verwachting, vele jongelui die zweren bij Kierkegaard. Welnu — de Heer Mussert, in laatste instantie verantwoording doende, doet zulks met een beroep op dien uitlooper van het duitsche Idealisme, welke in Hegels filosofie te zien valt

Ik zelf ben tegen Hegels filosofie, gelijk ik ook niets hebben moet van de grondgedachten| van Kierkegaard.

Maar ik ben dan ook maar een anti-revolutio nair, ea een kerkelijk-gereformeerde.

Maar jongelui, die beroemde Kierkegaard van jullie moest óók van Hegel niets hebben, zoo vaak hij, Kierkegaard, in laatste instantie verantwoording deed. Ik kan dat nu niet breed uiteenzetten, maar een feit is het, jongelui

En kijk nu eens aan: als jullie Generaal Hoofdkwartier in laatste instantie Tcrantwoordin, doet, komt het juist bij dien Hegel terecht, gelijk we nog zien zullen.

En dan — o ja, dat Idealisme in het algemeen. Jongelui, je hoeft van Karl Barth nu voor mijn part dézen keer nu eens niet meer te weten, dan wat in populaire boekjes over hem naar jullie doorsijpelt. Maar, zélfs met dat kleine beetje voor oogen, is 't duidelijk, dat die Karl Barli, met wiens alle mèlk-verterende melk een deel van jullie leiders je vandaag opvoeden willen, aan dat duitsche Idealisme heel erg het land had Op dat punt zijn die beroemde Barth en ik, antirevolutionair en kerkelijk-gereformeerde, het góéd eens. Barth zegt, en ik zeg het' hem na, dat dal Idealisme het christendom heeft tegengestaan, dat liet een ramp geweest is. En al kan h ij m.i. die ramp niet keeren, omdat, waar het idealisme de zonde van den mensch in het denken verkeerd zag, Barth zelf, evenals Ds Diepersloot van Dr Geelkerkens orgaan, i) de genade van God in de openbaring verkeerd zag, en nog altijd ziet, — toch is het voor ons allen, gereformeerden en barthianen, als wij geen napraters zijn, van opschrikkende beteekenis, dat het Generaal Hoofdkwartier van de N. S. B. zich in laatste instantie verantwoordt uit en met het duitsche Idealisme, in welks verwerpelijkheid wij het samen eens zijn, als w| geen beunhazen zijn.

Jongelm, — nu moeten we hier niet overheen dazen. Daarvoor zijn jullie te flink geworden.

En als we 'ter over eens zijn, dat, als het inderdaad zóó staat, dan ook jullie positie in de N.S.B, in laatste instantie onverantwoord iSj ja met de laatste verantwoording van de N. S. B.-leiding in conflict komt, dan kunnen we verder praten.

Dan kunnen we probeeren, te bewijzen, dal inderdaad de N S. B.-leiding zich aansluit a) bij het Idealisme, b) bij Hegels Idealisme. Daarover dan den volgenden keer.

Enkele bedenkingen van „Zeeuwsche Kerkbode". (Il)

Hoe de eenheid tusschen leiders en volk dan kan "bewaard blijven, vraagt Ds Heij? Wel, naar den gewonen regel: „dat ELK zich schuldig wete, ZIJN gaven (niet die van een ander), zijn GAVEN (en niet zjjn overhaastinkjes, en napraterijtjes, en partijleusjes) ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewillig en met vreugde aan te wenden". Dat lijkt me zoo de manier. We hebben veel tt lang mekaar maar nagepraat. We hebben veel te lang gedroomd, dat er een eenheidsfront was, daar waar het eigenlijk ontbrak. Ik wijs maar weer naar Kuypers Encyclopaedic: dat leek langen tijd een sterk kasteel op een hechte eenheidsrots gebouwd. Maar ik geloof niet, dat het ooit door Bavinck zal aanvaard zijn. En ik weet, dal van meer dan één zijde links exi r-echts. vaxL-bet IJsselmeer er ernstige bezwaren tegen rijzen. Hoe meer men het boek, met de problemen van den aag voor oogen, leest, des te meer blijkt het tegen zichzelf verdeeld of overhaast te zijn. Wie nu zegt: vroeger kon het voll een eenheidsfront volgen, vandaag niet meer, idealiseert het verleden. Wat te gemakkelijker kan, omdat we veel te lang hebben geapplaudisseerd, zonder te weten, waarvoor we het deden. W* hebben te lang partij kwesties gehad. En in zulb tijden wordt er haast niet gedacht, maar des fe meer gestemd.

Conclusie: Ds Heij's artikel heeft me niet van gedachten kunnen veranderen. Ds Heij vindt •' en dat is een groote troost — dat de toestand lang niet zoo erg is, üs ik dien inzie. Daargelaten d' vraag, of ik inderdaad de dingen zóó inzie, a'^ Ds Heij hier van mij aanneemt — zou ik zeggeo' een reden te meer, voor Ds Heij, om het volk" vermanen, zich rustig te begeven, elk tot h*' zijne. Ds Heij zegt: het volk heeft „leiding" noo-

dig, en daartoe is weer „vertrouwen" een conditie. Ptecies. Vertrouwen echter beteekent: niet napraten, niemand „vader" of „rabbi" noemen (volgens Christus' bevel), niemand beapplaudisseeren, vóórdat hij zich verantwoord heeft, en de verantwoording goed bevonden is; en iemand het vertrouwen, voorzoover het een bepaalde meening betreft, ten aanzien van die meening royaal opzeggen, onverschillig of hij een mannetje van „ons" is, als hij die meening niet houden kan. En dan vooral het volk precies zeggen, waar het op staat. Want „kinderen" onder het gezag van „vader en moeder" zijn er in dit verband niet. Ds Heij zegt het zelf. Gezag heeft niet een bepaald persoon, maar de waarheid Gods; en wie bereid is, daaruit te argumenteeren, heeft geen gezag noodig, dat zich aan zijn persoon hechten zou; 'hij is er zelfs bang voor.

Als Ds Heij nu mij iemand noemen kan, die — zooals Ds Heij schrijft — zijn meeningen „AL AANSTONDS" gaat publiceeren, ja, die „daarov^jr al publiceerende denkt", dan moet hij dien man schrijven, of in 't openbaar noemen. I k k e n hem niet, althans niet onder de levenden. Zoo'n meneer is inderdaad een gevaar, maar zijn adi-es is mij tot op heden onbekend onder wie „op gelijken grondslag bouwen".

En wat het volk betreft: als men in een bepaalde kwestie niet weet, wien men „volgen" moet, welken leider, of welke „groep" van leiders, dan moet men voorloopig maar zeggen: i k weet het niet. Ik vind het niet erg, als een inleider op zijn jongelingsvereeniging bang is voor een uitspraak die b. v. ik zelf niet aandurf. Ik zie daar zelfs een voordeel in. Het is een zegen, dat men vandaag nergens een „groep" van leiders ontdekken kan, die „men" „volgen" moet, of ter navolging „k i e z e n" moet. Inderdaad; want de meeningsverschillen zijn geen kwestietjes van groepen meer. En dat is winst. Nu worden de napraters, de nakwèkkers, minder, en de rustige denkers meer; en de jonge lui, die wat wórden later, die zeggen voorloopig: ik weet het nog niet.

We hebben vroeger van meer dan één ding gezegd: zóó zegt de Heere. Later moesten we dat wel eens terugnemen. Ik denk aan de politiek. Zoo iets moet niet te vaak gebeuren. Want dan wordt dit het gevolg: de zonen halen de schouders op voorzoover het een deel betreft van het meelevende deel (een deel van een deel!). En nu tegenwoordig hooren ze dan daarboven ethischen en „hersteld-verbanders" en confessioueelen zeggen: je moet nóóit zeggen, jonge man, je moet nooit zeggen van een menschelijke meening: zóó zegt - de Heere; die formule is altijd hoogmoed, en godslastering. Tegen déze nieuwe ketterij kunnen de leiders van tegenwoordig de jongelui slechts wapenen, als ze b.v. daartegenover een eenheidsfront vormen (en dat doet dan ook de groep, die ik in het voorgaande artikel een éénheid nog noemde, nu de z.g. H. V.-lieden er uit zijn), maar — indien ze dan tevens God den Heere ernstig bidden, ondanks alle beste wenschen van alle beste menschen: o Heere, laten we liever elkaar in duidelijke woorden bestrijden, als we meenen, dat een inroestende meening niet het ..zóó zegt de Heere" als opschrift verdraagt, dan dat we zulk een meening laten invreten en inroesten.

Want, Ds Heij, als morgen aan den dag de heeren Berkelbach v. d. Sprenkel, Biuskes, Eykman, Haitjema, Loen, Miskotte, Noordmans, Slotemaker de Bruine (Dr M. C), Stam, Tromp, Visser "t Hooft, uw en mijn jongens weer gaan bewerken — gelijk ze van plan zijn te doen — met een poging tot ondermijning van Uw en mijn recht om van bepaalde meeningen te zeggen: „zoo zegt de Heere", en als de evengenoemden dan 'ik citeer) tegenover den „beschouwingsrijkdom en de BESCHOUWINGSVASTHEID" van de z.g. „neo-calvinistische" (gelijk ook van de ethische theologie) in sommige trekken hen willen „terugwijzen" naar een „armoede", die God NIÉT oplegt, en naar een , .dwaasheid", die Hij voor ons OVERWONNEN heeft, — dan verzwakken w ij onze positie maar, als wij de jongelui zachtkens vermanen: we hadden enkele meeningen, waarvan we vroeger zeiden: zóó zegt de Heere; het lijkt er wel wat op, dat we van sommige fleschjes uit de apotheek het zóó-zegt-de-Heere-eüketje af zullen moeten weeken, maar wacht nog eventjes: de leiders moeten eerst nog met elkaar praten, en mogelijk krijgen we binnenkort van hen een bericht, „dat zij nog niet aan het eind zyn", maai-„dan willen we nog wel wachten", nietwaar jongens?

Ik vrees, Ds Heij, dat de jongens, die we hébben moeten, zullen zeggen: „nou, laat de heeren dan maar eens praten, en straks ons zeggen, van welke fleschjes het etiketje èf moet, en welke het roogen houden; maar wij gaan dan en passant luisteren naar de heeren, zooeven genoemd". En dan gaan ze luisteren. En tegen den tijd dan, dal de geleerden van ons uit het conferentiekamertje komen voor een communiqué-tje over de etiketten van de fleschjes, hebben de jongelui al lang uit den mona van die anderen gehoord: dat zulke etiketjes alüjd, altijd nonsens zijn. Tegen dat dan het communiqué komt, is het deel van het deel, zooeven bedoeld, al wég. En tegen dat het tweede communiqué komt, is de rest ook al weg, of in slaap.

Laten we het leven niet binden. Wie vandaag VASTHOUDT aan de MOGELIJKiHEID om van menschelijke formuleeringen te zeggen: zóó zegt de Heere. maaj-dan verder elk etiketje van een fleschje al helpt trekken, waarop het z.i. niet past, die houdt zijn tijd bij, die weet, waar het vandaag tegenover den tegenstander over loopt, en die verdient den dank van wie in het werk der menschen slechts het werk van God wil liefhebben en eeren, en voor de rest van dat menschenwerk gezond benauwd is.

Ik ben er zeker van — en daarom geef ik ook Ds Heij zoo uitvoerig antwoord — dat, als wij zijn raaa volgen, en dus alle debat stoppen over punten, waarover we het, „op gelijken grondslag bouwende", niet eens zijn, tot dat we het dan .eindelijk eens zijn, het door Ds Heij beoogde doel niet bereikt wordt, het doel n.I. van: een volksgemeenschap te helpen bouwen, die „met goed gevolg den wederpartijder van, buiten" kan „weerstaan". Want voorloopig hebben we den wederpartijder op dat punt.te weerstaan, waarover ik al jaren lang bezig ben: de loochening van het recht, te zeggen van menschenwoorden: zóó zegt de Heere. Kijk maar naar; die namen, die ik noemde; ze willen een eenheidsfront vormen (uit ethischen en quasi-confessioneelen en quasi-gereformeerden) tegen de „rijke" en „vaste" ethischen en „neocalvinisten". Een heel nieuwe groepeering, een heel andere probleemstelling. Wie nu meent, dat hij de door een zekere communis opinio i) opgeplakte „zóó-zegt-de-Heere-etiketjes" mag laten staan, tót er een communiqué komt van de leiders: we zijn het eens, — die zal primo moeten wachten tot zijn levenseind, want zoo'n communiqué komt er nooit, wijl de meeningsverschillen samenhangen met zeer onderscheiden vraagpunten en - complexen; en die zal secundo slechts een denkbeeldigen wederpartijder overhouden. Want, „de" wereld, dat is al te lang een mythe bij ons geweest, en met die „mythe" werd het volk dan opgevoed, op de wijze der nazi's: in onwezenlijkheid. 'Zoo is ook „de" wederpartij der dikwijls bij het volk slechts een abstractie, een mythe. De konkrete wederpartijders van, vandaag dat zijn de N. S. B.-ers, die 'zeggen: wie van een politiek program zegt: zóó zegt de Heere, die lastert God (onlangs hoorde ik het zeK in een debat te Utrecht); dat zijn de nederlandsche theologen van daarnet. Dat zijn' de Heeren Pïrof. Dr Th. L. Haitjema, en Dr Miskotte. En dat zijn vele anderen. Maar dat zijn niet meer de schimmen van hen, die tegen de bovendrijvende groepsof partij-ideeën van onze vaderen streden. De positie verandert onophoudelijk.

K. S.

Voorzichtig met de Gerefonneerde ethiek! Iets over het Gerefonneerde Jongelingsblad.

Onlangs schreef de Heer A. Schilder een brochure, verschenen bij de N. V. J. H. Kok, Kampen: Recht tot Werkstaking? Deze brochure is, om begrijpelijke redenen, niet aan mij ter recensie opgedragen; ik recenseer haar dus niet. Ook hier ontbreekt daarvan elke schijn of schaduw.

Maar ik kan wèl iets anders doen. Ik wijs er daarbij op, dat de auteur van deze brochure met mij geen woord gewisseld heeft over wat de aanleiding lot dit artikeltje geweest is, en dat hij eerst uit dit nr., als het hem onder de oogen komt, er iets van weten zal. Ik acht het mogelijk, dat hij het om alweer begrijpelijke redenen alsdan betreurt, dat ik dit schrijf. In elk geval rekene niemand, die het óók betreuren mocht, hèm de zonde toe. Ik ben alleen de zondaar.

Als ik het ben.

Maar dat geloof ik dézen keer nog niet zoo dadelijk. Mij interesseert het, ook als docent der gereformeerde ethiek, hoe in onzen kring een poging ontvangen wordt van een man, die — hoe men voorts ook denken moge over het al-of-nietgeslaagd zijn zijner poging, een kwestie van recensie immers — een langzaam invretend kwaad wil helpen keeren, die een almeer aan de eigen toetsing van het christelijk geweten onttrokken krijgswapen — de werkstaking — weer aan die toetsing naar 'Gods Woord wil helpen onderwerpen, en die daartoe de lijn nagaat van wat in dezen vroeger onder ons in andere omstandigheden is besproken. Afgedacht van de vraag, of zulk een auteur geslaagd is, hij is in elk geval iemand, die het christelijk geweten wil plaatsen voor den ernst der persoonlijke keus. Waarom zou men naar hem niet hóóren?

Wij, die zoo vredelievend zijn? Wij, die zoo tegen „geweld" zijn? Wij, die zoo den mond vol hebben over hel geweten, en over de geloofsdaad als over een steeds persoonlijke beslissing, en over de vrijheid, die in Christus Jezus is, wij, die de menschen waarschuwen tegen het domme volgen van een opgelegden wil van anderen?

Wordt nu onder ons zulk een poging met den noodigen ernst ontvangen?

Niet altijd. In het „Geref. Jongehngsblad" komt een artikel voor, dat „niet aarzelt", „een zoodanige toepassing van Bijbelteksten" (als de schrijver der brochure) „op het sociale leven" geeft, „goddeloos te noemen". „De Rotterdammer" maakte daar een bericht van.

Wie zulke groote woorden gebruikt, en dat doet in een de jeugd opvoedend orgaan, moet zich angstvalhg binden aan den plicht van zuiver citeeren, en van preciese weergave der probleemstelling.

Aan dien plicht is hier allerminst voldaan.

Ik geef ten bewijze eerst weer, wat de recensent in het Jongelingsblad MAAKT van het standpunt van den schrijver. Hier en daar spatieer ik:

Slechts één „argument" is voor ons nieuw, en dit eene willen wij in dit artikel onder de loupe nemen. Het is de meening, verdedigd in de paragrafen 22—24, dat de arbeider niet mag staken, omdat God de soberheid voor den mensch wil.

Heeft ook Dr A. Kuyper niet gezegd, dat de arbeider moet leeren, dat hij meer heeft aan God en Zijn vreeze dan aan wat kaas op zijn brood?

Dus — zoo beweert de heer Schilder — zoodra in een arbeidsconflict niet het leven van den arbeider of zijn vrouw of zijn kinderen gemoeid is, maar hij verdient een loon, dat hem en zijn gezin een stuk brood geeft, juist voldoende om het leven In stand te houden, dan mag h ij tegen dit onrecht, tegen deze zonde (de heer Schilder zelf gebruikt dit woord) van den patroon niet het wapen der werkstaking gebruiken. Dan gaat het immers om kaas op het brood — staking niet geoorloofd.

Wij nemen een concreet voorbeeld.

Daar is in normalen tijd een bloeiend bedrijf. Patroon en arbeider gaat het best. Het loon is zoodanig, dat de werklieden zich behoorlijk kunnen voeden en kleeden.

De patroon krijgt een hoogheidsbevlieging om zich en zijn gezin te willen veroorloven, wat ook collega die en die zich acht toe te komen. Het is niet mogelijk, de inkomsten op andere vsdjze te vergrooten dan door het loon der werklieden te verlagen. Hij gaat er toe over. De betrekkelijke welstand der arbeiders loopt gevaar. Een extraatje, dat ze zich nu en dan eens veroorloofden, moeten ze thans laten vallen. Ze keeren tot vroegeren pauperstaat terug. Ze hebben hun brood — meer niet.

Toch mogen ze niet staken. Want God wil, dat de mensch in soberheid zal leven.

Hierna vermeldt de recensent dan enkele door den Heer Schilder gebruikte bijbelplaatsen, en gaat dan verder:

Zoo zullen de arbeiders, als hun door een medemensch onrecht wordt aangedaan, wanneer alle vredelievende middelen tot herstel van het onrecht hebben gefaald, toch niet tot staking de toevlucht mogen nemen. Zij hebben voort te gaan met den arbeid, welken God in Zijn voorzienig bestel hun nog laat, in het dankbaar gelooven, dat zij in het verrichten van dien arbeid toch kunnen zijn en blijven de gehoorzame dienstknechten niet alleen, maar ook medewerkers Gods en zij zullen er zich voor wachten om in zulke gevallen tegen God te zeggen, dat zij weigeren langer Zijn medewerkers en Zijn dienstknechten te zijn.

Hierna laat ik enkele uitspraken volgen van den Heer Schilder zelf:

1. Wij erkennen dus de mogelijkheid van het geoorloofde van een staking om des broods wille. Maar wij zouden dan ook den nadruk willen leggen op: om des broods wille. En wij meenen daarbij te moeten waarschuwen tegen een uitbreiding van dat „brood"-begrip, welke GEHEEL OP: WILLEKEUR GAAT BE­ RUSTEN". (28).

2. Wanneer dus het loon, hetwelk wij nu begeeren, ons niet wordt geschonken, of wanneer het loon, dat wij vandaag nog genieten, door een ander worat ingekort, zonder onze bewilliging, zelfs tegen onzen zin, dan is dit OP ZICHZELF nog geen omstandigheid, die een staking zou rechtvaardigen. (30).

3. Voor en aleer wij ons geroepen achten tegen dien medemensch op te treden dan nog zullen wij hebben te bedenken, dat wij UITERST VOOR­ ZICHTIG DIENEN TE ZIJN in ons oordeel, en NIMMER OP EIGEN GOEDDUNKEN ons gedrag mogen gronden in onze „straftoemeting (30).

4. Al zou vaststaan (NAAR ONZE MEENING DAN, WEL TE VERSTAAN) dat de ander in zijn houding volstrekt onbillijk is, zelfs zondig, dit rechtvaardigt NOG NIET ALTIJD', dat wij, om onze positie te versterken en onze verlangens bevrediga te zien, nu naar ELK MIDDEL, ook naar het middel der staking, zullen grijpen. Want immers, de zonde van den een rechtvaardigt nooit de zonde van den ander. En INDIEN (cursiveering van den heer Sch.) de staking niet geloofd mag worden als, in elk bijzonder geval, te zijn in overeenstemming met Gods wil, DAN is een staking DIKWIJLS zonde, hoe ook de andere partij in haar optreden zelf zondigt. Ieder, die zich gesteld ziet voor de keus.... heeft zich

das wei voor het aangezicht van God te piaatsen met de VRAAG, OF IN ZIJN (cursiveering van den Heer S.) GEVAL staking PLICHT is. (31).

5 Dan zal men, dit alles bedenkende, het eindoordeel en de evenlueele gerichts-oefening over onzen naaste liever overlaten aan God, dan zèlt rechter te willen zijn. (31).

6, Zoo zal men dus in zulke gevallen LIEVER afzien van een slaking.... zullen wij er ons voor wachten.... tot God te zeggen, dat wij weigeren langer Zijn medewerkers en Zijn dienslknechten te zijn, zoo lang niet de verlangens, DOOR ONS ZÉLF GEFORMULEERD, bevredigd worden.

Tot zoover de citaten.

En dan moet men nog daarbij bedenken, dat de auteur in deze paragraaf, gelijk de volgende uitdrukkelijk zegt, heel in het algemeen spreekt, en dus niet eens het speciaal over de arbeiders heeft, maar over iedereen, ook over de patroons, de hoogleeraren, de fabriekseigenaars, die boos op de arbeiders zijn, en de fabriek zouden willen sluiten, en dat hij er op wijst, dat „staken", ook in beginsel, niet behoeft te worden gezien als iets massaals. Ik denk aan de mogelijkheid dat de recensent in het jongelingsblad eens zou moeten oordeelen over een staking van een predikantenbond of van de predikanten van zijn kerk.

Ik aarzel niet, uit te spreken, dat ik het met de geciteerde uitspraken volkomen eens ben, dat ik uit een oogpunt van gereformeerde ethiek het een ramp vinden zou, als dergelijke algemeene grondleggende gedachten niet meer aan persoonlijke, of groeps-besluiten ten grondslag gelegd worden, en het een uiting van verblindheid of anders van bederf acht, als in een paedagogisch orgaan op zóó lichtvaardige wijze en met zóó ernstige misduiding van het gevoelen van den auteur, een poging, om ons weer eens tot het geven van rekenschap terug te leiden, en van het volgen van massa-decreten af te voeren, met dergelijke groote termen wordt afgehandeld, en van de baan der aandacht van de verbonds kinderen afgeblazen wordt. Mogen zij bewust genoeg zijn, zich van deze leiding los te maken, en uit eigen oogen te zien. De gereformeerde ethiek verdient niet zulke ondiensten als het „Geref. Jongelingsblad" dezen keer daaraan bewijst.

K. S.


1) Ik denk hier aan de nonsens, die deze heer onlan? ; | daar over mij schreef.

1) Men lette daar wel op: het aantal van die etiketjes staat niet vast. Ik geloof niet, dat Bavinck het met Kuyper eens geweest is in verscheiden vooral van de buiten de pers gebleven vraagpunten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's