GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het eeuwfeest der Afscbeldlng.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eeuwfeest der Afscbeldlng.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Op het vierde eeuwfeest van Luthers geboorte werd van gereformeerde zijde een openlijk blijk gegeven van ongeveinsde hulde aan de nagedachtenis van den grooten hervormer doordat Dr A. Kuyper zijn „Tractaat van de Reformatie der Kerken aan de zonen der reformatie hier te lande" aanbood. Dr Kuyper vangt de voorrede van dit tractaat, dat van meer dan gewone beteekenis is geweest voor de reformatie van '86, aan met de treflijke opmerking: „Herinneringsdagen werden steeds onder alle volken, door alle eeuwen, in alle kringen van het menschelijk leven heilig geacht.

Niet zelden brachten ze dan ook een zegen. Vooral machtige geloofsgebeurtenissen uit het verleden, wier nawerking tot stilstand was gekomen, worden door zulke herinneringsdagen weer in boeiende trekken voor onzen geest geplaatst ; en het hart des menschen en der volkeren, langs den weg der herinnering weer in zulk een geloofsgebeurtenis inlevende, gevoelt schaamte over zich komen, bij het zelfverwijt van geestelijke ontaarding; grijpt nieuwen levensmoed bij het aanschouwen van wat geloofsveerkracht eens vermocht; en geeft met warmer geestdrift, dan in bange tijden, weer lof en prijs en eere aan Hem, die deze geloofskrachten eens in menschen werken wilde, en nog dezelfde trouwe God blijft, om ze te werken ook in ons".

Het eeuwgetij van de Afscheiding komt op! Veertien October, negentien honderd vier en dertig moge ons zijn een herinneringsdag! Want aan den avond van dien dag greep in Ulrum een machtige geloofsgebeurtenis plaats waarvoor zeer velen terugdeinsden, waarnaar zoovele anderen hadden uitgezien, welke door mannen met profetischen blik was voorzien, wederom door anderen met vreeze werd geducht dat geschieden zoude. En al is het, Gode zij dank, er nog verre vandaan, dat haar nawerking tot stilstand zou zijn gekomen; of ook dat schaamte over ons zou moeten komen, wijl zelfverwijt zou moeten klagen over geestelijke ontaarding, wie zou niet uitzien naar een opvlammen van warmer geestdrift, dan in deze tijden, om lof en dankzegging den Heere te brengen, die eens mannen des geloofs en des gebeds ons gaf, gehoorzaam en bereid om kloeke daden te doen, en desgeëischt zelf onder te gaan, indien de kerk' van onzen Heere Jezus Christus maar mocht ontwaken. Maar hij, die zóó gedachtenis wil vieren, vertrouwt ook, wijl de Heere dezelfde blijft, dat Hij hetzelfde ook in onze dagen kan werken, wat Hij eens wrocht in mannen en vrouwen van gelijke beweging als wij; in kloeken, die bij monde van dien vader der Afscheiding, dien Wij het langst mochten behouden, ootmoedig beleden: „ach, hoe weinig is door mij verricht! Maar nu betuig ik te meer, met ootmoed en dankzegging, ofschoon i k zoo weinig verricht heb, de Heere heeft veel, zooveel gedaan".

Nu dan, als de Heere zooveel heeft gedaan, moeten wij dan niet vvillen gedenken de daden des Heeren!

Maar dan zullen we ook dienen te weten de dingen, die onder ons nog geen volkomene zekerheid hebben, gelijk telkens weer blijkt nu velen ter hand hebben genomen om in orde te stellen een verhaal daarvan. Om van wat in '34 gebeurd is in orde het verhaal te stellen zal het goed zijn, van te voren alles nog eens naarstiglijk te onderzoeken, wal klaarblijkelijk niet door allen geschiedt die het aandurven om daarover te refereeren en te schrijven zonder zich voldoende te hebben georiënteerd. Ook in oratie en in bijdragen .voor de pers kan men zich schuldig maken aan de zonde tegen het achtste en negende gebod, kan men des anderen eere rooven en hun kwaad gerucht .verspreiden, en dat nog wel, zonder dat die ander zich kan verdedigen of den „logenspreker" kan weerleggen. Opk meene men niet zich bij aanklachte door hen die het „beter weten" te kunnen vrijpleiten met een: nu ja, dit is „mijn kijk op de personen en zaken". Genieën bij de gratie Gods kunnen zien in den ander wat wederom anderen niet zien, hetgeen God wel in die personen gelegd heeft en zij, dat schouwende, brengen het op het doek, maar zóó mogen niet spreken mannetjes die wel kijken maar weinig doorzien, vermits ze niet veel hebben gezien en kennis genomen van wien en van wat, waarover zij spreken en schrijven. ',

Zelfs onder ons blijken de gebeurtenissen, plaatsgegrepen ten dage der Afscheiding, nog volstrekt geen volkomene zekerheid te hebben en daarom acht ik het gewenscht een verhaal te doen van de reformatie in '34, in het ..weekblad „De Reformatie". Ik zette mij daartoe niet dan na van te voren, zij hel dan niet alles, toch veel naarstiglijk onderzocht te hebben.

Zoo heb ik dan bevonden de bewering dat eenige" jonge mannen aan de universiteit te Leiden, , als leden van de club van Hendrik Peter ^choltCj reeds het plan hadden opgevat als zij ^tot het ambt zouden gekomen zijn, eene actie te , voeren, die zoude leiden tot afscheiding, ongegrond te zijn, ja zelfs eene malle en geheel in strijd met de waarheid en de waarschijnlijkheid. Reeds Hendrik de Cock wijst er in eene van zijne geschriften op, dat hij dan toch wel niet bij deze plannenmakers kan worden geteld, terwijl toch hij de eerste was die door de procedure waarin hij gewikkeld werd met de besturen van de „laagste" tot de „hoogste" uit de kerk is gedreven, en zich genoodzaakt zag overeenkomstig de geloofsbelijdenis, de artt. 27 —29, zich af te scheiden en eo , ipso weder te keeren tot de leer en de tucht > van de gereformeerde kerk dezer landen, voordat deze door eene handeling van den eersten koning uit het huis van Oranje was omgezet in eene koninklijk-synodale kerk.

Men zou zoo denken, dat aan deze leugen, zoo snel door de waarheid achterhaald, nu wel voor goed het zwijgen zal zijn opgelegd. Zij moest .immers haar dienst doen voor het hoog gerechtshof .in Den Haag door den advocaat bij dat hof tegenover de gedaagden, Scholte met de zijnen, en in het zooveel gebruikte en met het gezag van .Prof. Hofstede de Groot bekleede geschrift van Boeles tegenover Groens maatregelen. Echter het werkt wel eenigermale ontnuchterend als men in 1892 in een „Jugend-arbeit" van een candidaat in de rechten uit 't midden onzer leringen dezen over 't brugje ziet gaan dat geslagen is tusschen de zooeven genoemde malle bewering en die andere, 'die wel goed gefundeerd schijnt, dat namelijk Scholte op zijn „apostohsche reis" van acht October en volgende dagen den stoot heeft gegeven, neen sterker, dat deze scherpzinnige en bekwame'theoloog, zoowel door zijne prediking als door onderlinge bespreking, de Afscheiding had doorgedreven; een voorstelling van zaken in strijd met de feitelijkheid. De werkelijkheid is deze, dat De Cock, de man des gebeds, naar het getuigenis van Pirof. Van Velzen, die hem persoonlijk zoo goed had gekend en zelfs zijn vroegeren vriend Scholte heeft moeten prijsgeven, bij nadere kennismaking met De Cock, voor dezen, in Scholte's geheel onverwacht bezoek, lang door Scholte gezocht, doch eerst nu door bizondere familieomstandigheden mogelijk geworden, de leiding des Heeren zag toen aan De Cock duidelijk werd dat er niets meer van de Besturen was Ie verwachten voor zijn herstel in het ambt, overmits deze Besturen het hadden durven bestaan te weigeren dat, op verzoek van den in vollen rechte zijnden kerkeraad van Ulrum, de predikdienst zou worden vervuld alsook het Heilig Avondmaal bediend door Ds Scholte, een predikant eveneens in het genot van zijn volle rechten. Uit de kwade bejegening hen geworden van de zijde der Besturen, uit het feit dat vervolgd werden door diezelfde Besturen, 'twas gisteren zoo helder als de dag gebleken, die godzalig wilden leven, werd het eindelijk ook aan De Cock duidelijk, dat eene kerkgemeenschap die toelaat wat de Hervormde kerk toeliet, die handelde als deze, de kenmerken droeg van eene valsche kerk, en de kerkeraad van Ulrum, met zijn reeds een jaar geschorst zijnden predikant, levende bij de belijdenis, besloten in plechtige samenkomst zich af te scheiden: daarop stelden zij datzelfde voor in een even plechtige samenkomst aan ongeveer heel de gemeente, en werd besloten op grond van Gods Woord, met overvloedige aanhaling van bewijsplaatsen uit de Schrift, met vermelding van de goddelooze handelingen der Besturen, en met beroep op de belijdenis van de gereformeerde kerk, tot haar weder te keeren door zich af te scheiden van de genootschapskerk, welke voor hen de klaar uitgesproken kenteekenen droeg van eene valsche kerk.

Deze daad was niet eene van separatie; dat woord veronderstelt afscheiding van het gelijke. Men scheidde te Ulrum niet van het g e-1 ij k e; integendeel de gereformeerden te Ulrum scheidden zich af van de zeer ongel ij ke koninklijk-synodale kerk en keerden weer tot de hun „gelijke" gereformeerde kerk der vaderen.

G. KEIZER.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Het eeuwfeest der Afscbeldlng.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's