GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De huidige verbouding van natuurvretenschap en theologie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De huidige verbouding van natuurvretenschap en theologie.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Al kon de natuurwetenschap zich eerst in modernen zin ontwikkelen op den bodem van het Christelijk natuurbesef, waarin de mensch, schoon met die natuur verbonden, er zich toch boven verheven weet, daarom bleven de betrekkingen tusschen theologie en natuurwetenschap — wij wezen er in den aanvang reeds even op — niet voortdurend van den meest vriendschappelijken aard. Aanleiding tot een verwijdering leverden ook de theologie of door de theologie geïnduceerde denkbeelden.

De theologie voelde zich immers lange tijden, terecht of ten onrechte, de koningin der wetenschappen bij de gratie Gods, die, waar ze de wijsbegeerte tot haar dienstmaagd had, de natuurwetenschap toch zeker als een hoorige moest rekenen. Zooals de godsdienst richting gaf aan heel het menschelijke leven, zoo wilde de theologie richting geven aan heel het wetenschappelijk leven, en ook over de uitspraken en het gedrag der empirische vakken voelde ze zich verplicht zorgzaam te waken. Zoo gaf ze niet zelden in duidelijke bewoordingen haar critiek op de vaststelUngcn van het ervaringsonderzoek, e: n ze verstoutte zich zelfs ook om aan te geven op welke wijze het antwoord op bepaalde natuurwetenschappelijke vragen diende te worden gezocht. Voor menschen van onze eeuw behoeft het echter wel geen betoog meer, dat de theologie, toen ze de uiteenzettingen der natuurwetenschap ging critiseeren, wilde ze zich zelf blijven, argumenten in het veld moest brengen van een geheel andere orde, dan die waarmee het natuuronderzoek gewoon was te opereeren, en die voor haar dan ook de overtuigingskracht moesten missen.

Een karakteristiek voorbeeld daarvan zijn de moeilijkheden, die Linnaeus ondervond, toen hij zijn nieuw indeelingssysteem van het plantenrijk ingang poogde te doen vinden. Men weet, hoe eerst in de 17e eeuw het inzicht doorbrak, dat de differentiatie in de beide geslachten zich niet alleen tol het dierenrijk, maar ook tot dat der planten uitstrekte, dat men dus de sexualiteit der planten ontdekte en begreep, dat ook hier de voortplanting geschiedde door bevruchting van het vrouwelijk orgaan of organisme door het mannelijke. De zeer uiteenloopende bouw en de zeer verschillende wijze van bevruchting leverde nu den grondslag, waarop Linnaeus zijn ook nu nog geldige, systematische indeeling der planten gaf. Maar dit stelsel ontmoette een onverwachten weerstand in geheel inadaequate bezwaren van theologischen aard. Men oordeelde het namelijk onkuisch, dat meerdere meeldraden, het mannelijk element vertegenwoordigende, tegenover één vrouwelijk element als bijbehoorend werden gesteld, en meende, dat God nooit zulk een onzedelijkheid onder de planten zou toelaten, 1)

Het is te verstaan, dat Linnaeus toen slechts de verzuchting slaakte, dat hij had gedacht, dat den reinen alles rein was, — hier komt het er slechts op aan, dat zulke moraaltheologische bedenkingen tegenover empirische verhoudingen natuurlijk irrelevant zijn; en dat voelden de natuuronderzoekers over het algemeen beter dan de theologen. Zulk een critiek raakt de feiten niet, en kan ze niet raken.

En zoo verrieden ook de verklaringen, die van theologische of theologisch georiënteerde zijde zoo nu en dan werden geboden, al te zeer een theologisch bouquet. Het waren alle doelmatigheidsverklai-ingen. De overtuiging, dat alles goed en doelmatig geschapen was, leidde dikwijls tot de meeiüng, dat met het inzicht in het nut of de doelmatigheid van een bepaalde inrichting in dei natuur een volledig begrijpen bereikt was. En juist omdat naar de empirische verhoudingen veelal alleen maar werd gegist en een slag werd geslagen, waren die verklaringen zoo heel dikwijls niet alleen volkomen hypothetisch, maar ook totaal absurd. '

Aardige voorbeelden daarvan vindt men bij B o n t e k o e, die er reeds in 1680 tegen te velde trok, als hij het heeft over de naden tusschen de schedelbeenderen. Ik kan niet nalaten eenige zinnen over te schrijven, waarin hij die „speculatiën" niet zondei-verontwaardiging verwerpt. Zoo schrijft hij 2): „Want wat redelijk mensch kan sig persuaderen, dat de suturen (naden, L.) gemaekl sijn om de dampen een uitgang te geven, de vaten

passagie Ie verlenen, de membranen te suspenderen ... souden dat de oorzaken en sijn, die God bewogen hebben in de Schepping een hersenpan te maken uit beenders met saags-of schubbensgewijse naden in een gevoegd? Sekerlijk soo dat waar is, soo verwonder ik mij, waarom God niet üever maar een rookgat, een sterke pees om de hersenvliezen op Ie houden, en het Cranium (schedeldak, L.) soo bar-^. ^^^laakl heeft, dat het niet ivouutnüte-de breken, , de suturen niet noodig hadde gehad: ... de dampen hadden ook, dewijl het bekkeneel treglersgewijs hol is, door een pijp konnen uytvliegen, gelijk de rook van een kaars door een blikke-lregter uytwasemt met gemak en piasier: daar moeten dan ? ^^di.rc redenen sijn, waarom God suturen gemaekt heeft, en 'lis geen kleyne stoutheyt te dorven intreden in Gods geheymenissen, om soo assurant te seggen, waarom hij dit en dat gemaakt heeft: 'tis buiten twijfel, dat God reden gehad heeft, om het eene eerder als het ander te doen: maar dewijl er niemand in de 1 Scheppinge present, niemand ook Gods raadsman is geweest, en dat God van alle die redenen er niet één in sijn H. Woord heeft believen te ontdekken, soo schijnt het seer vreemd, dat men die noyt geopenbaarde en secrete redenen kan [penetreren: want onse reden nog ons verstand lleerd ons de selve niet, 'lis een van de alder-Igroolste abuysen van onse Autheuren, dat sy I hebben dorven ondernemen redenen van alles te Igeven, en sonder de nette kennisse van anatomie |te determineeren, waartoe en om wat oorsaak, gebruyk, nultigheyt, alles tot het minste toe gelaakt is..." Bontekoe's philippica is wel'zeer sterk; hij slaat

Bontekoe's philippica is wel'zeer sterk; hij slaat eerst nauwkeurig moet gaan onderzoeken, alvorens verklaringen te gaan geven, ten einde niet in de „aldergroolste abuysen" te vervallen; al die speculatieve verklaringen, gegeven met onvoldoende kennis van het empirisch kenbare, zijn onjuist en remmen, wat erger is, de impulsen tot nader onderzoek. Zoo was de wrevel der natuurvorschers geenszins misplaatst, en daarin lag ook later een aanleiding om malt wantrouwen te beschouwen, wat van theologische zijde over de natuur werd geleerd.

Natimrlijk was dit niet de eenige oorzaak voor die verwijdering van theologie en natuurwetenschap, die steeds toenam, zoodat het een eeuw nadat Bontekoe zijn regelen schreef, reeds goeddeels gedaan was mei het overwicht der theologie. Inmiddels was de Aufklarung gekomen, en "het kantiaansche besef doorgebroken, dat er wetten zouden kunnen zijn in de natuur zonder een wetgever, een orde in de wereld buiten ons zonder een andereu ordestichter dan onze eigen geest. Een fier zelfbewustzijn was ontwaakt, waarin veel, dat vroeger op gezag was aanvaard, opnieuw en nu in eigen kracht moest worden onderzocht. De thans voor hel eerst op groote schaal consequent toegepaste inductieve methode had een overweldigend succes, stormenderhand veroverde ze de geesten, zij opende lang versloten gebieden en leidde tol een snellen opbloei der natuurwetenschap. Die empirische, inductieve methode scheen de eenig mogelijke; wanneer men kortweg van de methode der natuurwetenschap sprak, bedoelde men haar. En zelfs de geesteswetenschappen, naijverig op zooveel succes, neigden ertoe het ook met haar te probeeren, trachtten haar over te planten op hun eigen gebied, en wendden haar aan in de studie van het recht, van de geschiedenis en van het menschelijk zieleleven, ook in zijn religieuze uitingen. Nieuwe discipline's ontloken, zooals de empirische godsdienstpsychologie, en zelfs de waarde van een reUgieuze grootheid als het gebed trachtte men op deze wijze te benaderen.')

Zoo scheen het dus alsof het aanzien der theologie geheel was teruggeloopen tegenover dat van een wetenschap, die, dank zij zulk een methode, op zoo'n vooruitgang kon bogen. Weer scheen het evenwicht en spoedig ook de onderlinge harmonie verbroken. De natuurwetenschap nam een hooghartige houding aan, gedroeg zich vrijwel agnostisch tegenover de hoogste waarden der religie, twijfelde aan haar bestaansrecht en ontkende zelfs een immaleriëele werkelijkheid. Men vond in hel lichaam geen plaats voor de ziel, in de wereld geen plaats voor den geest, in het leven geen plaats voor God. Alle waarden waren gelijkgeschakeld in den keten van het oorzakelijke ge­beuren.

En in deze houding nu kwam de verrassende kentering, waarmede de volgende verhandeling zich nader zal bezighouden.


1) Cf. Dannemann, Die Naturwissenschaften, deel III.

2) Boiitekoe. Nieuw gebouw van de chirurgie'of tieelkunst, stuksgewijze opgetimmerd. 's-Gravenhage, 1680.

3) Men herinnere zich, ' hoe in de artikelen van Dr Kraan over „Het gebed van den jongen mensch" nog onlangs in dit blad daarop werd gewezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De huidige verbouding van natuurvretenschap en theologie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1934

De Reformatie | 8 Pagina's