GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Die Heilige Stadt" van Walther Böhme door „Halleluja" te Rotterdam.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die Heilige Stadt" van Walther Böhme door „Halleluja" te Rotterdam.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Een dubbele aanleiding was er, om op de uitvoering van dit oratorium in deze rubriek terug te komen:1) de herdenking van het vijftigjarig bestaan van deze Christelijke Zangvereeniging; 2) het feit dat we hier te doen hadden met een eerste uitvoering in Nederland van een werk waarvoor krachtens het karakter aandacht gevergd mocht worden in onzen kring.

Ik voor mij vind het een gelukkig teeken, dat deze „aanleidingen" samengewerkt hebben in de fees tui tvoering, die „Halleluja" gaf op 18 October 1.1. in de Doelenzaal Ie Rotterdam.

Een jaar geleden ongeveer besprak ik in deze kroniek een uilvoering door de Chr. Oratoriumvereeniging te Rotterdam-Zuid van Bachs „Magnificat", en daarbij wees ik speciaal op de groote verantwoordelijkheid die rust op zoo'n vereeniging ten opzichte van het geheele Rotterdamsche muziekleven, — al beperkt haar onmiddellijke werksfeer zich tot een tamelijk scherp afgebakend deel der stad.

In 't bijzonder vestigde ik de aandacht er op, dat de tweede stad des Rijks ernstig haar best doet, een zekeren achterstand op muzikaal gebied in te halen, en dat de innerlijke groei van het Philharmonisch Orkest onder de energieke en frissche leiding van Eduard Flipse daartoe een goede kans biedt.

„Men zie dus goed toe, wat men doet, en doe dat goed", — zoo schreef ik. „Een Christelijke vereeniging die knoeit, brengt schade toe aan de naaste omgeving, aoch doet ook nadeel aan den naam van het Christelijk muziekleven in 't algemeen. Daarlegenover staat dat verhooging van het plaatselijk muziekpeil door welverzorgde concerten ver buiten hel eigen stadsdeel invloed heeft. Zoowel het spreekwoord van den eenen rotten appel als van de voorbeelden, die trekken, is hier toepasselijk. Laten we ons maar hoe langer hoe meer bewust worden van de taak die we, omdat we Christenen zijn, hebben te vervullen in de kunst... als God ons de middelen daarvoor geschonken heeft."

Een zeer belangstellend muziekvriend, wien het zingend Christelijk Rotterdam zeer ter harte gaat, meende, dat ik in mijn aansporing om een gezond verantwoordelijkheidsgevoel aan te kweeken, teveel geringschatting aan den dag legde voor hetgeen met name door hem genoemde zangvereenigingen, n.l. „Halleluja" en „Rotte's Chr. Gemengd Koor" respectievelijk sedert 1884 en 1923 gepresteerd hadden, en liet mij dit — gelukkig — in een ge-argumenteerd schrijven weten. Gelukkig, — want nu kon ik de gelegenheid benutten om uitvoerig uiteen te zetteUj dat het mij niet begonnen was om afbraak van het moeizaam in lange jaren gebouwde; dat ik geenszins van plan was om het werk van dirigenten als Tobé en De Wolf met dat van hun koren te veronachtzamenj en dat hier meer dan enkel Rotterdamsche muzikale belangen in 't spel waren.

Een vergissing was het, om een zekere gering: schatting van mijn kant af te leiden uit het feit, dat bovengenoemde vereenigingen niet in de Muziekkroniek van „De Reformatie" ter sprake waren gebracht. Laat ik het nog maar eens duidelijk zeggen: do beoordeelingen en besprekingen in ons blad dragen een totaal ander karakter dan de gebruikelijke dagbladrecensies. Het heeft voor de lezers geen zin, elke week een soort film afgedraaid te zien van repertoire-stukken onzer zang-en muziekvereenigingen van Eems tot Schelde, plus een woordje over de wijze waarop het zooveelste concert van de zooveelste vereeniging gelukte of mislukte. De lezers die geregeld deze rubriek gevolgd hebben, merkten zeker wel op, dat gewoonlijk slechts die muziekgebeurtenissen ter sprake werden gebracht, die gereede aanleiding gaven om bepaalde dingen onder de aandacht te brengen van algemeen belang voor het Christelijk muziekleven. Vereenigingen die een uitnoodiging zenden voor ieder concert, dat ze geven, vinden hun uitvoeringen vaak, doch niet altijd besproken. Soms schijnt het, alsof de besturen van het bestaan van „De Reformatie" nauwelijks afweten. In gevallen, waarin het voor het algemeen muziekleven wenschelijk voorkomt, wordt namens de Redactie de aandacht gevestigd op de mogelijkheid van ï> espreking op anderen voet dan gewoonlijk in een dagbladrecensie gebeurt, en tot nu toe werden we zonder uitzondering dan in de gelegenheid gesteld zoo'n concert als genoodigde bij te wonen.

Men verwachte in dit blad geen overzicht van programma's, in een seizoen afgewerkt, en men zie de besprekingen vooral als aanleiding tot onder de aandacht brengen van hetgeen veel grooler kring raakt dan plaats en tijd van uitvoering.

En daarom was er alle reden om op „Halleluja" n II de aandacht te vestigen, nu ze ter gelegenheid van haar 50-jarig jubileum met een in Nederland uit­ nog nooit ten gehoore gebracht oratorium kwam.

Wegens de hoog uoodige afwisseling die er in de programma's gebracht moet worden, is 't zaak om bij zoo'n daad van een Christelijke zangvereeniging op haar SOslen verjaardag een streepje aan den balk te schrijven.

In 't algemeen zitten we met ons muziekrepertoire, ook voor cratoriumvereenigingeu, zoo vast als een muur. Dat is geen critiek op .speciaal Rotterdamsche koren, maar geldt, gemiddeld, voor het heele land.

Onze koren zingen een traditioneel programma af, want het publiek wil het hooren; anders komt er niet genoeg geld in kas. Vooral in crisistijd moot daarmee ernstig rekening gehouden worden. Eu dan moeten we wel langs het traditioneele lijntje blijven loopen.

Dan is er soms geen eens gelegenheid om verbetering te brengen in de uilvoering van werken die reeds op het repertoire staan, zooals b.v. de K. C. O. V. te Amsterdam ondervond, die naar aanleiding van haar in Maart van dit jaar te geven vertolking van Handels „Messiah" (uitgesteld tol 27 April) in haar maandblad (van Januari 1934) schreef: „Ook is overwogen dit werk thans in bet Engelsch uit te voeren. Dat zou echter beteekenen dat wij, willen we dat goed doen, nieuwe muziekpartijen moeten aanschaffen, wat, gezien de huidige omstandigheden op financieel gebied, niet raadzaam werd geacht. We gebruiken dus den Duitschen tekst."

En dan worden redacteuren van vereenigingsorganen daar wel eens zoo kriebelig door, dat ze onredelijk en hatelijk schijnen. Zooals die meneer in datzelfde maandblad waaruit ik boven citeerde, die zijn leden aldus opraonterde: „Wij spreken dus af dat men niet meer moppert, niet meer klaagt, maar trouw medewerkt. Niet zegt: „O, zingen we dat, dan doe ik niet mee. Ook niet zanikl over wel in het Engelsch maar niet in het Duitsch! Laat dat maar aan de pers over."

‘t Is natuurlijk een heel ding te constateeren, dat de leden voor een uitvoering van een zelfde werk 180 kaarten minder verkochten dan de vorige maal, maar men moet toch wel een beetje uit het lood geslagen zijn, om in een artikeltje „De Pers" (zelfde nummer als boven) zijn ongenoegen te luchten in dezen generaliseerenden zin: „Of de verslaggevers veel waarde hechten aan een invi-^ talie meenen we te moeten betwijfelen" en dan met naam en toenaam enkele verslaggevers te noemen die men „kort na den aanvang van het derde deel verdwijnen zag".

Het ging hier over een zooveelste uitvoering van het Kerstoratorium van Hubert Cuypers.

Dit is zeker niet de beste manier om verbetering te brengen in de practijk der verslaggeverij, die — we geven dat onmiddellijk toe — in en buiten onze kringen scherpe en degelijke critiek vaak rechtvaardigen zou.

Het gaat hier niet om een verdediging van de verslaggevers, in bovenstaand artikel genoemd door den in z'n wiek geschoten schrijver (misschien dezelfde van de „zauikende" pers? ). De heeren zijn mans genoeg om zichzelf te verdedigen als dat noodig mocht zijn.

Ook sta ik er persoonlijk rustig buiten. De Arasterdamsche K. C. O. V. kan voldoende weten, dat ik haar invitaties op prijs stel, zelfs al kan ik niet al haar uitvoeringen bijwonen of bespreken. Bovendien.had ik, om .welke reden is me onbekend, juist

voor deze vierde uitvoering van het Kerstoratoriüm geen invitatie voor j, De Reformatie" ontvangen.

Van belang is het ecliler, te signaleeren, dat het met de verhouding tusschen de pers (speciaal de dagbladpers) en de uitvoerende vereenigingen niet in orde is, en niet in orde komt, als er zoo over geschreven v^'ordt, op zoo'n geïrriteerden toon, als in bovengecitecrde artikelen. Dan ontbreekt de onderlinge waardeering, die noodig is om we-flerzijds critiek Ie kunnen oefenen.

Vooral in dezen moeilijken tijd is gezond verantwoordelijkheidsgevoel van zoo'n buitengewoon belang voor de practijk zoowel van uitvoerenden als van recensenten.

Meer dan ooit dreigt het gevaar, dat we vastroesten en liiet meer loskomen.

Vijftig jaren hebben we benut om ons — landelijk gezien — een bepaald oratoriumrepertoire eigen te maken.

Een bepaald aantal nummers kunnen we behoorlijk zingen. De volgorde wordt veelszins beheerscht door de vraag of het lang genoeg geleden is dat dezelfde vereeniging hetzelfde stuk in studie nam;

Mesultaal is geweest, dat dezelfde nummers nu ook door het geheele land, van Noord tot Zuid, indien behoorlijk voorbereid, op zeer waardeerbare wijze uitgevoerd worden.

Maar als we niet meer doen, staan we stil. En daarmee gaan we achteruit.

We moeten het goede, dat we hebben, vasthouden, en toch tegelijkertijd uit het traditioneele kringetje weg.

Hier ligt een algemeen-muzikale, maar ook een Christelijke, en Gereformeerde taak.

Die uitbreiding van het repertoire stelt voor gToote moeilijkheden, en nu zitten we er op het oogenblik mee, dat het bestaan van die taak vooralsnog of niet gezien wordt, of dat men niet weet, hoe haar aan te pakken, of dat men vastloopt op practische bezwaren, die de uitvoering van die taak doen mislukken.

Laten we niet te gauw tevreden zijn! Muzikale actie mag niet louter bestaan in bewaren en beschaven van wat we hebben, maar we moeten vooruit!

Er moet komen een systematisch zoeken naar hetgeen er aan bestaande oratoria voor ons bruikbaar is; er moet komen een uitvoeren van belangrijke werken die met moeite opgediept worden, en een uitvoeren van minder belangrijke om den gang der muzikale historie als doorloopend proces te demonstreeren. Er moet komen een bewuste en zinrijke opvolging in de keuze der stukken.

En als er niet meer te vinden is, en zelfs afgezien daarvan, moet er komen nieuw werk, gi-oeiend uit de doorwerking van eigen principe met eigen, karakteristieken stijl, enz. enz.

Zoo heeft men het in Amsterdam geprobeerd met het nieuwe Kerstoratorium van Hubert Cuypers, op woorden, geheel aan de Schrift ontleend, zeer doordacht tot een zinvol geheel gemaakt. Zelfs maakt men door jaarlijksche uitvoering van dit werk een nieuwe traditie. De een vindt ze gelukkig, de ander acht ze een mislukking. Dat doet eigenlijk niet zoo heel veel ter zake. Beter is een mislukking (op z'n ongunstigst uitgedrukt) met noodzakelijke „goede momenten", dan dat we veilig bewarend, in de eens verkregen sleur doorgaan.

(Wordt vervolgd.)

JOH. LUIJKENAAR FRANCKEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

„Die Heilige Stadt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's