GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De huidige verbouding van natuurwetenschap en theologie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De huidige verbouding van natuurwetenschap en theologie.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII. (Slot.)

Het is dus waarlijk niet gemakkelijk over de geheele linie met zekerheid vast te stellen, wat er zich nu eigenlijk precies op het natuurwetenschappelijk erf afspeelt, en het is moeilijk die verschijnselen, voorzoover scherp te onderkennen, op de juiste waarde te taxeer en.

Reeds werden eenige punten genoemd, waaromtrent zich langzamerhand een communis opinio begint af te teekenen, en reeds werd het gevaar voor een christelijke natuurwijsbegeerte gesignaleerd, om voorbarige conclusies ten haren gunste uit de positieverschuivingen te trekken, een gevaar, dat te nauwgezetter vermeden dient te worden, omdat de natuurphilosophie van deze kleur spoediger in discrediet geraakt, wanneer ze een onjuiste gevolgtrekking maakt, dan het geval zou zijn bij de meer algemeen aanvaarde systemen.

Anderzijds mag men er zich natuurlijk niet uit louter angstvalhgheid toe laten verleiden de oogen te sluiten voor het goede, dat het nieuwe bevat. En dat goede is^ vergeleken met vroeger, waarlijk niet gering. Het belangrijkste ervan is niet gelegen in allerlei kleine détailpunten, maar veeleer in een verandering van het algemeene aspect. De geheele atmosfeer, waarin zich het natuurwijsgeerig denken beweegt, is, tegenover de voorafgaande aera, minder drukkend geworden voor wie naast de materiëele ook geestelijke grootheden kent en erkent; het is met een igevoel van herademing, dat men uit de beklemming der mechanistische wereldbeschouwing komt in de nieuwere gedachtenwereld, die bevrijding geeft van veel drukkende dogmatische vooroordeelen, en metaphysiscia totaal anders is georiënteerd.

Het is toch een erkenning van niet te onderschatten beteekenis, waarmee de natuurwijsbegeerte thans komt tot het postulaat van een dirigeerende intelligentie der wereld. Hoe langen tijd had zij met den meesten nadruk bij iedere voorkomende gelegenheid verzekerd, dat ze nimmer de behoefte gevoelde aan zulk een postulaat, omdat haar wereldverklaring alle bekende verschijnselen omvatte en volkomen sluitend was! Wel was het voor wie scherp hoorde, alsof zich in den nadruk, waarmee die verzekering telkens weer gegeven werd, toch iets verried van een afkeer van een diepergaande discussie over dit thema, en van een dogmatische vooringenomenheid, die het in zichzelf onbewijsbare met te meer overtuiging poneert, naarmate het besef van onbewijsbaarheid grooter is. Maar daardoor is het verschil met den huldigen toestand slechts te opvallender. Want thans wordt immers grif toegegeven, dat het toeval toch bezwaarlijk meer kan dienen om op te treden in de functie van de onbekende ordenende en richtende kracht, die zich in de wereld nog openbaart voor de oogen der natuurwetenschap, als ze zich in haar binnenkameren begeeft voor haar uiterste overleggingen. De leer van het toeval als wereldverklarend principe heeft in de laatste jaren een zeer gevoeligen knauw gekregen, zoodat ze door de voornaamsten en grootsten op'het gebied der naluurwijsbegeerte als onbruikbaar terzijde wordt gezet.

Wanneer men nu alleen dit ééne gegeven neemt en dan alles, in de juiste proporjips .tracht , 1e zien, dan blijkt, dat daarmee reeds eensklaps de geheele achtergrond, waartegen zich het natuurwetenschappelijk bedrijf afspeelt, is veranderd, metaphysische diepte heeft gekregen en een religieus perspectief. Maar bovendien hebben wij reeds gezien, hoe ook op andere, uitermate belangrijke punten de natuurwijsgeerige denker meer ruimte en vrijheid van beweging heeft verkregen, hoe aan de heerschappij van een onvermurwbaar, physisch georiënteerd, determinisme een einde kwam en hoe het wereldbeeld der physica in zijn geheel geschikter werd om den mensch erin op Ie nemen. Afziende van allerlei détails, kan men zeggen, dat het uiterlijke beeld en de innerlijke structuur der moderne natuurphilosophie een wezenlijke verandering heeft ondergaan, die zich' in velerlei opzicht zal uiten.

Het is duidelijk, dat daardoor allereerst haai' verhouding tot de theologie is gewijzigd. Terwijl vroeger in de studiën der theologie voor haar besef alleen maar lijd verspild werd aan onwezenlijke phanlasmen, krijgen nu diezelfde grootheden weer meer lijn en gestalte. Waar er eerst dus nauwelijks meer van een betrekking spralce kon zijn, daar is het ook thans nog teveel gezegd, dal nu weer een levende verhouding en wisselwerking tusschen natuurwetenschap en theologie, beide als zuivere wetenschap genomem zou zijn hersteld. Hoogstens kan men zeggen, dat het bestaansrecht der theologie weer wordt ingezien en dat haar studiën haar niet meer zoo zinloos voorkomen, als vroeger het geval was. Maar overigens kan men zelfs heden ten dage nog nauwelijks spreken van een levendige betrekking tusschen de theologische en de natuurwetenschap, die zich immers zou moeten uiten in een vruchtbare dia-

lectiek over die metaphysische gebieden, die ze beide bestrijken. Gelukkig beginnen er zich weer uitwisselingen van gedachten af te spelen, zooals ook blijken kan uit het feit, dat het meergenoemde boekje van B. Bavinck ontstaan is uit voordrachten door hem als natuuronderzoeker gehouden voor allerlei theologische gezelschappen. Maar in preciesere onderhandelingen over goed omschreven beschouwingen en wel omlijnde begrippen treedt men nog nauwelijks. Daarvoor zijn beide wetenschappen nog te ver van elkander v'erwij-derd, en liggen ze nog te ver uiteen.

Zoo kon Mie, hoogleeraar in de physica te Freiburg zijn opvalling over de betrekkingen tusschen theologie en natuurwetenschap beknopt forfiiuleeren 1). Voor zijn besef zijn ze van tweeërlei aard. Ten eerste is de natuurwetenschap de ontvangende, waar ze het geloof aan God, dat de theologie leert, moet overnemen in den vorm van het geloof aan een objectieve waarheid en een der dingen inwonende rede; en ten tweede is ze gevend, omdat haar resultaten een bevestiging zijn van het geloof aan een „Schöpfergeist" in de geheele wereld, en omdat ze de evangelische opvatting van de eenheid van het menschenwezen steunt tegenover de idealistische splitsing van den mensch in geest en materie.

Deze formuleering van Mie is zeker niet de meest gelukkige, geenszins de onze, en ze is hier allerminst als een uiteindelijke gevolgtrekking van lange beschouwingen gegeven. Zij dient hier alleen om te demonstreeren, hoe ook voor een physicus, die tegenover de theologie zeer gunstig gestemd is, de betrekkingen tusschen beide disciplines, zooals hij die ziet, vrij sober zijn. En 't ging ons immers om de werkelijke, thans bestaande verhouding, waarvan Mie als physicus een omschrijving geeft, waarin het Godsbegrip wordt verbleekt tot rede en objectieve waarheid. In de meeste gevallen echter geeft de natuurwijsgeer zich weinig moeite om zijne verhouding tegenover de theologie als wetenschap streng te bepalen. Het blijft veelal bij eeiüge algemeene gezegden over den oorsprong en den zin der werkelijkheid, en over het hoogste zijn. En in die uitspraken wordt de toon dikwijls warmer en dieper, de discursieve betoogtrant wijkt voor een onmiddellijker uiting van de persoon. Daarom is het misschien ook juister te spreken van de verHbuding der natuurwijsbegeerte tot de religie. Daarin blijft zij in overeenstemming met den geest des tijds, die in de plaats van den godsdienst de weeke stemmingen en vage aanduidingen der moderne religiositeit stelt. Dat bëteekent dan voor haar niet veel meer dan een zekere gezindheid, een open staan, een althans zich niet afsluiten naar een bepaalde richting. En dat is immers ook eigenlijk slechts dat, wat op dit èogenblik alleen met zekerheid van de nieuwere natuurwijsbegeerte kan worden gezegd. De levende^^verhouding van haar tot de theologie stierf in dè\ vorige periode een gewelddadigen dood. Thans begint op dit graf weer iets te ontkiemen en te groeife'n, dat zich nog niet scherp laat waarnefnen, ten waarvan men niet weet, wat het worden zal. Het eenige, wat zich laat vaststellen, is, dat de wijsbegeerte der natuur van een zekere starheid is bevrijd, een andere gezindheid vertoont, de waarde der geestelijke krachten gaat voelen en een zekere bewondering voor de wereldrichtende intelligentie niet meer kan onderdrukken; dat ze in haar laatste vermoedens iets van God, in haar hoogste momenten iets van religie gaat beseffen.

De wetenschappelijke theoloog, wanneer hij van dit alles kennis neemt en zoo van terzijde als toeschouwer beziet, zal wel onmiddellijk opmerken, dat dit natuurlijk bitter weinig met theologie of godsdienst te maken heeft; en daarin heeft hij volkomen gelijk. Maar dit wil niet zeggen, dat daarmee voor hem de zaak als afgedaan ^kan worden beschouwd. Zeker hij moet wel den indruk krijgen, zooals opgemerkt is, alsof de natuurwetenschap een vreemd en exotisch ritueel uitvoert voor het altaar van een haar onbekenden God. Dat mag hem eenigszins vreemd aandojgn, maar da, artegenover past in dit geval nog iets meer dan een welmeenende, en tegenover zooveel onwetendheid vergoelijkende gUmlach. Een zeker wantrouwen zijnerzijds tegenover de dunne reUgiositeit van den natuurwetenschappelijken geleerde is volkomen te begrijpen, maar tegenover zulk een algemeene kentering der geesten past geen onverschilligheid, maar veeleer een brandende belangstelling. Opdat het oogenblik niet veyzuimd worde, dien onbekenden God te prediken, zooals Piaulus het deed voor de wijsgeeren van Athene. Juist nu de turbulente meeningen amorf opstuwen naar een niveau, dat hooger ligt dan dat van het materieele zijn, moet met vlammende geestdrift en profetische overtuiging de waarheid verkondigd worden, die het leven is, ook voor de wijsbegeerte der natuur.

Dr G. A. LINDEBOOM.

Correctie. Ia het vorige artikel is een drukfout ingeslopen. Aan het einde, legel 6 van onderen, laatste kolom, staat theologisch, lees teleologis.ch.


1) Mie, Naturwissenschaft und Theologie. Leipzig 1932, blz. 37.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De huidige verbouding van natuurwetenschap en theologie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's