GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

{Vorige week werd door het niet tijdig inkomen der copie voor het Hoofdartikel, op deze plaats het artikel van Prof. Dr Waterink opgenomen, waarvan het vervolg thans onder de rubriek „Zielkunde" plaatsing vindt.)

Vroomheid. ¹)

I

Het onderwerp, dat ik met u bespreken ga, wil ik practisch l> ehandelen.

De bedoeling is niet, om ii een stuk dogniengeschiedenis te geven, of om u het ontstaan en de verdere ontwikkeling, tietzij van liet calvinisme, hetzij van het piëüsme, hetzij van beide te verhalen.

Evenmin ligt het in den zin, om de beginselen van deze beide geestelijke bewegingen te peilen, of om in grondtrekken de beschouwing te teekenen, die zij zoowel aangaande God als over den mensch en den weg des heils ontworpen hebben.

De behandeling van dit onderwerp wil veel meer wezen als een herderlijk avondbezoek, waarin uw zieleherder u vertrouwelijk de hand op den schouder legt en u uitnoodigt. om eens met hem over het zoogenaamde geestelijke leven te spreken. Zóó — als een soort huisbezoek — moet ge u voorstellen het gesprek, dat ik thans met u wil voeren. Meer dan eenige geestelijke beweging, hoe belangrijk ook op zichzelf, interesseert ons thans uw eigen vroomheid. Het gaat niet over het piëtisme. Ook niel over het calvinisme. Maar over uzelf: Over uzelf in de hoogste zaken van het leven. „Want de vragen, die hier zich voordoen, zijn voor ieder mensch van het hoogste gewicht. Er is toch al geen belangrijker vraag dan die naar de gronden van ons geloof, de zekerheid onzer zaligheid, de vastheid onzer hope op het eeuwige leven. Wat baat ons alle kennis en kracht, alle roem en eer, indien wij op de vraag naar den eenigen troost geen antwoord kunnen geven? ' ^)

Deze practische behandeling sluit echter niet uit, dat wij eerst precies vaststellen, waarover wij het samen hebben zullen. En dat wij voorts ook orde in onze bespreking aanbrengen. Mij dacht het 't beste, achtereenvolgens deze vragen te beantwoorden: Wat is vroomheid? Hoe ontstaat vroomheid? Hoe ontwikkelt zich vroomheid? Welke middelen bevorderen de vroomheid?

A. Eerst dus de kwestie, wat vroomheid is.

Ons Hollandsche woord vroom is afgeleid van het Gothische frunia, dat op zijn beurt weer overeenkomt met het Latijnsche primus. Naar deze woordafleiding zijt ge vroom, wanneer ge de eerste zijt, en wanneer ge, vooral in den strijd', vooraan staat en boven anderen uitsteekt, en wanneer ge u daarin vlug en beraden, wakker en moedig betoond hebt. „Dat ick doch vroom mach blijven, U dienaer talier stondt". Of ook: dat dit kind „in alle gerechtigheid, onder onzen eenigen Leeraar, Koning en Hoogepriester, Jezus Christus, leven en vromelij k tegen de zonde, den duivel en zijn gansche rijk strijden en overwinnen moge." (Doopsform ulier)

Luther was echter de eerste, die in het woord een anderen zin ging leggen. Hij bezigt het in zijn bijbelvertaling voor woorden- als goed, bekwaam. geschikt, rechtvaardig. Weliswaar spreekt hij , st> ms. ook nog, in tegenstelling met de domme hommels, van de vrome of verstandige bijen. Maar vroomheid is ook hem toch vooral een menschelijke deugd, en dan nog nader een deugd, die behoort bij het religieuze leven. Zij is „de deugd aller deugden". Vroomheid is voor Luther synoniem met rechtvaardigheid, en speciaal met die rechtvaardigheid, waardoor wij zalig worden. Gij bezit haar dan, wanneer gij voor God rechtvaardig zijt en wanneer dit niet alleen in uw binnenste blijft besloten, maar zich ook openbaart in uw leven naar builen.

Onze Staten-vertaling heeft het woord vroom alleen in het Oude Testament, en dan als weergave van begrippen als dapper, eerlijk, rechtvaardig, oprecht.

Maar evenals Luther bezit onze bijbelvertaling nog een ander woord, n.l. het woord godzalig(heid) en godvruchlig(heid). Dit echter alleen in het Nieuwe Testament. En, heel merkwaardig, bijna uitsluitend in de pastoraal-brleven van Paulus. Het dient dan tot vertaling van het Grieksche eusebeia of theosebeia. Godzalig zijt ge, wanneer de eerbied en vereering van uw iiart goed, of op God gericht zijn. Geloof en godzaligheid behooren daarom op het innigste samen. Zij staan vlak naast elkander. „Maar gij, o mensch Gods! vlied deze dingen en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid". (1 Tim. 6:11) 'Z^": X-^^\

Nader beschouwd voltrekt zich in de godzaligheid of de vroomheid tweeërlei werking.

In haar heeft zoowel ontvangenis als geboorte, zoowel inademing als uitademing, zoowel opname als teruggave plaats.

Zij bevat twee elementen: geloof en leven, kennis en liefde, waarheid en heiligheid.

Of, zooals Calvijn het uitdrukt: „Aan de leer, waarin onze godsdienst vervat is, hebben wij de eerste plaats gegeven, aangezien onze zaligheid van haar begint; maar zij moet in ons hart overgebracht worden en in onzen wandel overgaan en zoo ons in haar doen veranderen, opdat ze voor ons niet onvruchtbaar zij." ^)

Ge zijt dus godzalig of vroom, wanneer door den Geest de waarheid Gods in u is ingegaan en zich zoozeer met u vereenigd heeft, dat zij het vleesch van uw vleesch, het bloed van uw Hoed, de ziel van uw ziel, het leven van uw leven, ja zoozeer de natuur van uw natuur is geworden, dat zij in u is overgegaan lot een uw geheele persoonlijkheid doordringende en in alles uitstralende heiligheid.

Of om het in een bijbelsche spreekwijze te zeggen: gij zijt dan vroom, wanneer de Heilige Geest van het perkament van uw hart en leven het booze, dat uw zonde er op schreef, zoo radicaal uitgewischt en daarop zoo duidelijk de genade Gods gegrift heeft, dat ge zelf een brief zijt, waaruit ieder, of hij wil of niet, den Christus moet lezen.

Van Jezus onzen Heer lezen wij: „En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen vanden Vader) vol van genade en waarheid." (Joh. 1:14). En gij zijt vroom, wanneer van u getuigd kan worden: en deze Christus heeft ook in dezen gestalte gekregen, en wij aanschouwen de heerlijkheid ervan, een heerlijkheid als van den vleeschgeworden Christus, vol van waarheid en heiligheid.

Bizonder moet er op gewezen, dat een zeer belangrijke factor hierbij de evenredigheid of de harmonie is. Ge zijt nog niet vroom, wanneer ge de verschillende bijbelsche waarheden, zooals die van de goddelijke verkiezing, van de particuUere voldoening, van de noodzakelijkheid der wedergeboorte en wat er meer zij, gelooft, en dienovereenkomstig uw leven inricht. Maar ge zijt het dan pas, wanneer de ééae, complete waarheid — zij heL ook ai dat ^a - uit.-vers.GliilieQde clemeuten is samengesteld — in u ingegaan is, en wanneer de verschillende samenstellende elementen zich bij u in dat verband en in die verhouding bevinden, waarin God ze heeft saamgevoegd.

Zie toch toe, dat de waarheid Gods in uw ziel opgericnt slaat naar het voorbeeld, dat u iu de hemelen getoond is. Een onderdeel der waarheid, dat zich in het heiligdom van uw hart niet precies op die j)laals en in die afmeting bevindt als in het bestek van den oppersten Bouwheer werd aangegeven, doet het huis van uw hoop wankelen en straks ineenstorten. Geeft ge bij voorbeeld een te groote, onevenredige plaats, hetzij aan het stuk van de ellende, hetzij aan de leer der verlossing, hetzij aan die der dankbaarheid, dan vervalt ge öf tot lijdelijk anti-nomianisme, öf tot oppervlakkig remonstranlisme, öf tot werkheilig methodisme. Een van de haar door God toegewezen plaats gelichte waarheid is eigenlijk geen waarheid meer, doch een leugen. Zij verzwakt u daarom, in plaats van u te sterken. Zij is oorzaak, dat ge niet vroom wordt, maar onvroom blijft.

Want er bestaan niet verschillende typen of soorten van vroomheid, waaruit gij naar uw believen kiezen kunt. Er beslaat geen joodsche en mohammedaansche, geen heidensche en christelijke, geen roomsche en protestantsche vroomheid. Ook geen piëtistische of calvinistische. Al evenmin een aparte vroomheid van jongeren of ontwikkelden, wezenlijk onderscheiden van die van andere christenen. Zoolang wij nog den hoogmoedigen waan koesteren, dat wij, hetzij van wege onzen leeftijd, hetzij van wege onze ontwikkeling, in dit opzicht iets anders kunnen of mogen zijn dan de anderen, zoolang ontbreekt ons één der hoofd-voorwaarden, niet slechts om vroom te worden, doch zelfs om over vi'oomheid te spreken. Er is maar één vroomheid: die, welke God heeft gewild.

Het woord vroomheid is praedicaatloos. Het duldt geen adjectief bij zich. Vóór zich niet. En achter zich niet. Ook niet het adjectief calvinistisch.

Zeg niet: zie hier is de vrome, of daar is hij. Want .evenmin als de absoluut normale mensch, is de in den vollen zin van het woord vrome christen hier beneden te vinden.

De vroomheid, die God van ons eischt, is veel meer een ideaal, waarnaar we op weg zijn, dan een toestand, die zich ergens, waar en in wien dan ook, verwezenlijkt zou hebben. Zelfs de allerheiligsten hebben maar een klein beginsel dezer vroomheid; zij het dan alzóó, dat zij een ernstig voornemen hebben om in alle dingen volgroeid en ongemengd vroom te wezen.

Ik hoop in het vervolg niet te vergeten, dat zich in den loop der geschiedenis ook het piëtisme heeft voorgedaan, en dat dit nu nog doorwerkt, ook in gereformeerde kringen. Maar ik weiger om wat dit piëtisme den menschen bijgebracht heeft — in zooverre het althans piëtisme was— vroom te noemen. Evenmin als een valsch muntstuk een gulden genoemd mag worden, evenmin is wat zich als piëtistische vroomheid aandient, den naam van vroomheid waard.


1) Op het laatste Geref. Studenten-Congres hield ik een avondtoespraak over: „Calvinistische of Piëtistische Studenten-vroomheid". Met enkele kleine wijzigingen hoop ik het toen gesprokene in de volgende artikelen te geven. Ik doe dit, omdat de beteekenis van het onderwerp zelf verder reikt dan de studentenwereld, en omdat ik meen, het op zulk een manier besproken te hebben, dat het ook in andere kringen gevolgd kan worden. Met opzet hield ik den toespraak-vorm vast, in de hoop dat ook dit er toe mag meewerken, dat ik met mijn lezers een zelfde contact krijg, als ik met mijn hoorders te Lunteren had.

2) Dr H. Bavinck, De zekerheid des geloofs °, 10.

3) Institutie, ed. Sizoo, III, VI, 4.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's