GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kerk in de groote steden.

De heer H. Algra schrijft in „Leeuwarder Kerkbode":

Tot nu toe is het gewoonte, dat in de groote steden als „bezoldigde werkkrachten" (ik weet, het is een rare term, maar ik gebruik hem, omdat ik de kwestie zakelijk, financieel wil bekijken) alleen predikanten met veel ervaring beroepen worden; mannen van naam. De tractementen zijn veel hooger dan die, waarop een candidaat beroepen wordt.

Maar is er onder het predikantswerk in de groote stad ook niet allerlei werk, dat door een jongen- man, die pas afgestudeerd is, kan worden verricht? En zou het daarom niet mogelijk zijn, dat in steden als Amsterdam onder de „bezoldigde krachten" enkele jonge mannen werden opgenomen, die in de stad b.v. drie a vijf jaar arbeiden, voor zij zelf een gemeente krijgen?

Onder de vigeerende bepalingen kan het niet. En een hulprediker kan voor zijn bestaan geen basis vinden in ons kerkrecht. Maar er moet wat gedaan worden. En ik heb een sterk vermoeden, dat het toch in deze richting moet worden gezocht.

Bunyan of 'n drankje.

üit het „Homoeopathisöh Maandblad":

Dezer dagen werden we gelukkig gemaakt, doordat m onze brievenbus een prijscourant van een Amslerdamschen kruidenhandel werd gedeponeerd; 't adres doet niet ter zake.

Even later een citaat uit de reclame :

!, De wereld is vol met slappelingen, die van het leven niets moeten hebben, maar er zijn ook nog wel enkele menschen, die alles aan de voeten van dat leven neerleggen (spat. v. ons), daarvoor alle offers willen brengen. Dat zijn de levengevers aan de slappelingen!"

De schrijver zeM besluit:

Lezer, IJ wilt natuurlijk van zoo'n schrijver kniiaen koopen. 'k Zou U raden, er eens ƒ15.— (een 'klemigheidje in den tegenwoordigen tiJd) aan te besteden. Want dan krijgt U gratis het boek: üunyan's „Christen- en Christinnereize naar de Eeuwigheid" of — (U raadt iHet m tienen niet!) of — een Ru m k r a c h t d r a n k ter waarde van ƒ 6.— (V2 liter) !! Begrij.pt IJ nu, waarom ik IJ het adres niet opgeef ?

Ratten en katten, vice versa, en menscben.

„Op den Uitkijk" schrijft:

In onzen tijd van overdadige reclame worden er heel wat enormiteiten zoetsappig door het publiek geslikt. Daarop berust dan ook het succes van heel veel reclame, op het kritiekloos aanvaarden. Hoe groot het gebrek aan kritischen zin bij het publiek is — en niet alleen bij de eersten de besten — kwam o.a. aan het licht door een mop, die uitgehaald werd bij een Bank in het Oosten der Vereenigde Staten van Amerika. Voor het raam van die ' Bank werd een z.g. prospectus opgehangen van de California Ranching Company. Ziehier de inhoud: Buitengewone gelegenheid.

Wij openen in Californië een kattenfarm met 100.000 katten. ledere kat zal per jaar gemiddeld 12 jongen werpen. De huiden der katten zullen voor 30 cent per stuk verkocht kunnen worden. 100 man kunnen per dag 5000 katten villen. Wij rekenen met een netto-winst van 10.000 dollar per dag.

Voor de voedering der katten zullen wij als nevenbedrijf een rattenfarm met een millioen ratten openen. De ratten kunnen zich twaalf maal zoo snel vermenigvuldigen als de katten. We zullen dus iedere kat dagelijks met vier ratten kunnen voederen en aan de ratten zullen we de kadavers der katten te eten geven. Bijgevolg zullen de kattenvelletjes ons niets kosten.

Aandeden van deze epoche-makende onderneming zijn thans voor 5 cent te bekomen; de prijs zal echter spoedig stijgen. Maak van de gelegenheid gebruik, zoolang deze aan uw deur klopt. California Ranching Company.

De menschen, die dit enorme stuk lazen, begrepen niet, dat het een mop was, maar liepen de Bank plat om aandeelen te koopen. Den eersten dag kwamen er zelfs zestig zakenmenschen, die in zaken een goeden naam hebben, om zich van aandeelen te voorzien. Een bedrijf, waarbij de katten met ratten en de ratten met katten gevoerd werden, móest wel groote winsten maken.

Zelfmoorden.

„Op den Uitkijk" schrijft:

Hoe grooter en algemeener godsdienstloosheid, hoe hooger het aantal zelfmoorden. Het leven wordt dan niet langer beschouwd als een gave Gods, waarover Hij alleen heer en meester is. Derhalve wordt het weggeworpen, wanneer het waardeloos schijnt. De groote toeneming van het aantal zelfmoorden in den modernen tijd is niet alleen en niet in de eerste plaats een gevolg van moeilijke economische omstandigheden, maar vooral van ongeloof.

Volgens de „Neue Züricher Zeitung" heeft Duitschland in den tijd vóór den wereldoorlog elke drie jaar evenveel dooden aan zelfmoord verloren als de Fransch-Duitsche oorlog van 1870/71 met zijn 40.000 dooden het land gekost heeft.

De Volkenbond heeft in zijn „Annuaire Sanitaire" nauwgezet het statisch materiaal verzameld, dat een inzicht geeft in de steeds grootere verbreiding van dit kwaad. In Saksen is het aantal zelfmoorden al vele tientallen jaren het hoogst: 2250 in 1929 d.w.z. 4.39 per 10.000 inwoners. Dan volgt Oostenrijk met 3.99 zelfmoorden per 10.000 inwoners. In Nederland kwamen in 1930 voor 0.81 per evenveel inwoners. Gunstiger nog waren Noorwegen, Spanje, Ierland, Polen, Griekenland.

Onze groote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag hebben alle drie minder dan één zelfmoord per 10.000 inwoners. Als we daarnaast Hamburg zien met 4.15, Berlijn met 3.78, Brussel met 3.57, Parijs met 1.85 per 10.000 inwoners, dan zijn ónze steden nog gunstige uitzonderingen.

Tragiek van het waarheidskarakter?

In „Opbouw", weekblad voor humanistisch christendom, wordt geschreven:

De bekende Friedrich Heiier geeft ergens in zijn boek „Das Gebet" de opmerking, dat in het waarheidskarakter van den Protestantschen eeredienst zijn tragiek schuilt. Die eeredienst wil vóór alles „geestelijk" zijn, maar stelt zich daardoor in een ruimte, waarin de scheppende vroomheid zich verliest, in plaats van een houvast vindt. Hetzelfde kan gezegd worden van het Nederlandsche Modernisme.

De opmerking van Heiier is al even onjuist als de parallel van den schrijver in „Opbouw". Wanneer het waarheidskarakter van den eeredienst stond en viel met de verkondiging in een bepaalde soort van proza, of in een vasten trant van „betoog", dan zou men er iets voor kunnen voelen. Thans echter niet.

„Oecumenisch", en wat het waard is.

ïn „Opbouw" (vrijzinnig) vraagt een lezer aan de redactie:

Hoe komt het, dat bij toenemende oecumenische geest onder de Christenen de ook oecumenisch geworden orthodoxen toch maar rustig voortgaan met onderdrukking der linksen? En waarom komen alle oecumenisch-georiënteerden niet morgen in Uw Huis te zamen om alle kerkverbanden op te heffen en ene, heilige, katholieke kerk van Holland te stichten? Gaarne als verslaggever dan een uitnodiging. Als oecumenisch christen zou het mij een vreugdedag zijn.

De redactie geeft onderstaand antwoord:

Den oecumenisch mede-Christen heil! Keulen en Parijs werden niet op één dag gebouwd. Sinds 1935 jaren, ook wel langer, zoeken wij de eene, heilige, Katholieke kerk. Ik geloof niet, dat „van Holland" te rijmen valt met „Katholiek", zoomin als ik geloof, dat mijn huis het geschikte oord is voor de eerste samenkomst. Ik geloof niet, dat ik de eene heilige kerk, die bovendien „onzichtbaar" wordt geacht; ten volle gerealiseerd zal zien op aarde, zoo min als eenig mensch der toekomst. Het Koninkrijk Gods is er ook niet zoo gauw. Ook geloof ik niet, dat menschelijke twisten ten volle opgeruimd kunnen worden, zelfs niet in de kerk.

Maar wat ik wel geloof, dat is, dat het principieel stellen van ootmoed en zwijgen-over-elkander in de kerk (en dat wil de oecumenische beweging vóór alles), teneinde door het stiller-worden der menschelijke discussies beter in staat te worden Gods opdracht te kunnen hooren, van groote, groote waarde is. En: de gelegenheid geeft samen te arbeiden in plaats van elkander te bestrijden. De vrijzinnigen ontvangen alle ruimte tot mede-arbeid en de mijne geef ik volgaarne. Niet omdat ik denk, dat morgen het onderling dwarsdrijven van rechts en links en het onderling minachtend elkander bejegenen en bespreken uit zal zijn, — doch wel omdat ik geloof èn vertrouw, dat iedere poging tot waardiger onderlinge verhouding der kerken en der richtingen reeds een zeldzaam waardevol goed is, dat — om te slagen — onze bereidheid minus scepsis (dat is niet minus open oogen) behoeft.

Tot zoover het wijze antwoord. Ergo: wat men „oecumenische" kerk noemt, is onzichtbaar.

Dat „onzichtbare ding" wordt nimmer heelemaal „gerealiseerd".

Derhalve: men kan slechts hopen op het oecumenische. En als deze hopende broeders nu eens beginnen te gelooven, dat anderen ook hopen, al denken ze over den weg-ter-doelbereiking volkomen anders, dan zij, wel, dan beginnen ze weer eens te luisteren, niet alleen naar verre geluiden, maar ook naar die van vlak-nabij. Best mogelijk, dat de priester en leviet, die den gewonden man aan den weg lieten liggen, in hun zwaar-geladen geest problemen van Rome en Gallië of Spanje liepen uit te broeden, en dus alleen stemm'en-uit-de verte vernamen. „Boodschappen". Maar die barmhartige Samaritaan hoorde een geluid van vlak-bij en kreeg voorloopig daaraan de handen vol.

Lessen der historie, en „vergeetachtige" hoorders.

Ds J. W. Siertsema schrijft in „Haarlemsch Kerkblad" over het z.g. „leidende beginsel" der N.S.B, en merkt daarbij op:

Hoe scheen het in de dagen der Hervorming alsof de Humanisten naast de Reformatoren stonden. Ze streden immers allen tegen de dorre scholastiek, tegen onkunde en bijgeloof, tegen schrikkelijke misstanden in de kerk. Ze riepen allen tot studie van de classieken, tot onderzoek van de Heilig Schrift in den oorspronkelijken tekst. Maar te laat zag men in, dat het den Humanist niet om Christus, ook niet om Zijn Woord, maar om den mensch, den idealen mensch te doen was, de studie van de Schrift, deed, naar een woord van Dr Kuyper, slechts dienst als locomotief, om den trein der classieke schrijvers binnen het station te rijden.

De geschiedenis heeft geleerd hoe diezelfde studie straks het wapen werd waarmede ze Kerk en Christendom bestreden. Het was immers ook niet anders te verwachten, want Reformatie en Humanisme leefden uit een verschillend beginsel.

Maar waarom luisteren wij dan niet meer naar de lessen der historie? Hoe vele Christenen in Duitschland komen langzamerhand tot de ontdekking, dat zij zich hebben vergist. Hoe werd onlangs nog door een leider, die opdracht had om studenten te instrueeren, aan een Christen-student toegevoegd, dat wel meerderen straks uit de partij zouden terug trekken, daar de Protestanten blijkbaar tot nu toe niet hadden ingezien, dat ze de zegeningen van het Nationaal Socialisme niet konden najagen zonder de wereldbeschouwing, die er achter lag.

En moet dat onder ons nog gezegd worden? Als het een verschil van wereldbeschouwing is, behoeven wij dan nog te aarzelen? Is het woord van Jezus voor ons niet genoeg: Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen?

De classis Haarlem heeft inzake de kwestie, welke houding de kerk moet innemen tegenover N.S.B.-ers, een goed geluid doen hooren. We verblijden ons daarover ten zeerste.

„Gesprek met een N.S.B.-er".

Onder dezen titel schrijft Ds J. J. Bouwman in „Almelosche Kb.":

Dezer dagen had ik een gesprek met een N.S.B.-er. Als gij eens de macht hebt, zoo vroeg ik, en ik zou van den kansel zeggen, dat men op grond van Gods Woord, geen lid van de N.S.B, mag zijn, wat dan? Dan zullen wij daarover eens met elkander praten, was het antwoord.

Als wij het dan niet met elkander eens kunnen

6 worden en ik meen, dat ik voort moet gaan met de gemeente te vermanen geen lid te worden van de N.S.B, en U meent, dat ik dwaal en dat men wel lid van de N.S.B, kan zijn, wat zal er dan gebeuren? Het antwoord was: dan zullen er maatregelen tegen U genomen worden. Het zal U verboden worden de partij tegen te spreken en de rust in den staat te

veretoren.

De gezangen in de Gereformeerde Eerken.

In „IJmuider Kerkbode" lezen we:

Waarvoor men bij de invoering van de aan de bestaande gezangen toegevoegde gezangen heeft gevreesd, is ook gekomen: het heeft tot moeilijkheden in vele kerken aanleiding gegeven. En naar het blijkt: van twee zijden. Aan den eenen kant staan degenen, die van deze „nieuwe gezangen" niets moeten hebben; aan de ajidere zijde groots vrienden ervan, die ze in bijna eiken dienst wel zoolden willen zingen. Bij' dezen stand van zaken komt heimelijk wel eens de gedachte hii velen op (met allen eerbied, die aan de Generale Synode verschuldigd is) «f zij die zaak liever niet had kunnen laten rusten; men moest liever maar niet beginnen in dezen donkeren tijd aan datgene, wat de eenheid van- en de eendracht onder de Gereformeerden niet bepaald bevordert. Maar.... zij zijn er nu eenmaal! Wat nu ermede te doen? Nu heeft men leden, die in de meening schijinen te verkeeren, dat men nu verplicht is, om de gezangen te zingen. Dat is echter zoo niet. Zoo heeft wel eens de Haagsche Synode aan de kerken onder haar juk opgelegd, dat in eiken dienst een gezang moest worden gezongen. Maar men is daar ook erop terug gekomen. In de Gereformeerde Kerken bestaat geen gezangenplicht. De Synode van Middelburg heeft in art. 69 van de Kerkenorde bepaald, dat „in de Kerken zullen gezongen worden de 150 psalmen, alsmede de Eenige Gezangen, zooals die zijn gehandhaafd en vastgesteld voor kerkelijk gebruik door de Synode van Middelburg in 1933". Voor beoefenaars van ons Kerkrecht zij erop gewezen, dat deze Synode het oude artikel der K.O. niet alleen uitbreidde met het oog op de bijgevoegde gezangen, maar ook voor de woorden „de 150 psalmen" heeft weggelaten het woordje „alleen", dat in vroegere redacties van de K.O. stond. Het zal wel niet in de bedoeling der Synode gelegen hebben, om hier een principieel© verandering eian te brengen, alsof de 150 psalmen niet het liederenboek der Kerken zouden zijn, waaraan men enkele anderen heeft toegevoegd. Wel heeft de Synodale commissie van rapport in haar stuk aangedrongen, dat de invoering „met wijsheid" zou moeten geschieden. De Synode heeft die conclusie wel niet aanvaard; maar het kan ook weer niet in haar bedoeling gelegen hebben, om te zeggen, dat men geen wijsheid of voorzichtigheid zou moeten gebruiken. Inderdaad is het hier ten zeerste geboden, daarvan in zulk een teedere zaak gebruik te maken. Het hoogste toch, waarom het gaat, is het heil der kerk, omdat daarin Gods eere verheerlijkt wordt. Als het nu blijkt, dat er leden zijn, die zich aan de invoering van de nieuwe gezangen stoeten; die daarom de godsdienstoefeningen verzuimen of erger nog: hun lidmaatschap van de Kerk opzeggen, dan is wijsheid en voorzichtigheid geboden. Men moge over het gedrag van deze broeders oordeelen, zooals men wil; maar men heeft rekening te houden met het feit, dat 100 jaar achtereen erin gehamerd is, dat de gezangen verkeerd waren.

De onderscheiding tusschen de gezangen der Haagsche Synode, waartegen Ds de Cock zich heftig heeft verzet, en gezangen in het algemeen, is in den loop van den tijd aan meer dan 99 "/o ontgaan. Mag men nu opeens van allen vergen, dat zij voorstanders van de nieuwe gezangen van 1933 zullen zijn?

Bovendien is het zingen al of niet van gezangen een middelmatige zaak; geen aaak va< n beginsel. Als men met hart en mond de psalmen zingt, zal men waarlijk Gode eere geven. De vraag zij aan voorstanders-tot-elken-prijs van de gezangen gesteld, of zij waarlijk tot eere van God zingen, als zü weten, dat andere leden der gemeente aanstoot daaraan nemen? In deze materie is vrijsheid en voorzichtigheid geboden. Door b r o e- derlifke saamspreking trachte men degenen, die van de niewe gezangen afkeerig zijn, te overtuigen van de Schriftmatigheid van het gebruik daarvan. Alleen dan zullen de gezangen in de Kerk tot verheerlijking Gods zijn, allen met hart en mond daarmede den Heere zingen.

Tot zoover het artikel. Het is onderteekend „v. K.". Waarschijnlijk is de schrijver dus Dr D. J. v. Katvvdjk. Ik spatiëerde hier en daar.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1935

De Reformatie | 8 Pagina's