GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De volheid des tfjds.

II.

Christus' komst en heilsarbeid is het middelpunt van de geheels wereldihistorie, van die van Israël, van die der geheele menschheid, van die van het gansche heelal. Op zijne geboorte en. evangelieprediking en verzoeningsdood drong tevoren heel do geschiedenis in hare volheid en in hare deelen bij de onderscheiden volken, vooral echter van Israël, aan. Van die komst en Zeltofferande aan het kruis gaat vervolgens die gansche geschiedenis, naar haar geheel en in hare deelen uit, tot de wederkomst van den Zoon des menschen op de wolken ten oordeel bij het einde dezer wereld. Bij die komst waren die tijden vol. En omdat de tijd toen vol was, kwam! de Zone Gods in deze wereld. Met die geboorte en verzoeningsarbeid sloot de geheele voorafgaande tijdsloop af, en ving een nieuwe periode aan, die de laatste is, en duren zal tot het einde van dit gansche wereldsamenstel.

Van die geboorte en d|ien heilsarbeid uit moet daarom de geheele voorafgaande menschheids- en wereldgesclaiedenis bij Israël en alle de andere volken, speciaal ook die dpr groote wereldrijken, bezien worden. En door die beide wordt de gansche volgende geschiedenis van natiën en menschheid bepaaldi. Maar wanneer de volheid es tijds gekomen is, heeft God Zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, opdat wij de aanneming Mtot zonen verkrijgen zouden.

i De vraag rijst nu, waarin bij Israël in Kanaan pf IPalestina deze volheid des tijds bestond ea zich Qpenbaarde. We moeten bij het beantwoorden dezer vraag het oog gericlit houden op de zaak, waarom het gaat. Geene volledige teekening van den toestand der Joden destijds in het land der vaderen wordt nu vereischt. Maar het verband lusschen wat het Joodsche volk toen in Palestina Was, en hoe het gesteld was en dacht, en zijne jc'^houdingen naar binnen en naar buiten, èn iJiristus' komst en prediking en sterven, moet nu overwogen worden. W, ant God is wel de al- '"achtige, Die doen kan wat Hem behaagt, ea bij -iijn werk van niemand en niets afhankelijk is. Inzoover had Hij Zijnen Zoon ook wel in eenen iWideren tijd en onder andere omstandigheden iKunnen doen geboren worden en Zijnen verlossmgsarbeid volbrengen. Maar Hij is de God van orde, dde m het eene werk Zichzelven eert ten aanzien van een reeds tevoren door Hem volbracht werk. Hij doet Zijne werken onderling bij mander aansluiten. Israël werd uit Egypte ge- • ^^'"^'^ *°^'^ ^^ ongerechtigheid van de Amo- .^'°ien in Kanaan volkomen was, Gen. 15:16; vgl. "'• ^•^- Hij geeft den mensch de genade en «Te mede-arbeider te zijn in eigen levensonder- ""d. Hij vergadert Zich Zijne gemeente, maar < ioor de prediking des Evangeües, Rom. 10:14. Gods Zoon, in het vleesch gekomen, moest laet Evangelie van Gods vrije genade predikenj en Hij moest volkomen de wet dies Heeren vervullen in onze plaats, en - Hij moest Zich tot de verzoening onzer zonden vernederen tot in den dood dies kruises. Voor het verkondigen van zoodanig Evangelie, en vqor het ondergaan van dien smadelijkeu en smartelijken kruisdood .moest nu bij Israël plaats zijn, en daartoe moesten dje politieke en maatschappelijke en godsdienstige verlioudingen en toestanden gelegenheid geven en leiden.

De Zone Gods, mensch geworden, moest niet maar gedood worden, xlocli Hij zou den dood des kruises sterven. Hij was gezonden en gekomen om den vloek Gods over onze zonden op Zich te nemen en dien weg te nemen door Zelf hem te dragen. Claristus heeft ons verlost van den vloek der wet door , een vloek voor! , ons te worden, schrijft de apostel Paulus in Galaten 3:13. En de dood aan het kruis was naar Gods openbaring van ouds een dood, waarin Zijn vloek zich manifesteerde. Want daar slaat geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt; of: Een opgehangene is Gode een vloek, Deut. 21:23. Toen men daarom den Heere door sluipmoord had willen ombrengen, was Hij daarvoor uitgeweken. Men had Hem van de bergsteilte willen afwerpen, maar met majesteit was Hij door de Hem kwaadgezinde menschenrijen henengegaan, zonder dat Hem eenig letsel werd toegebraclit, Luc. 4:29 en 30. Ook had men Hem wiljen steenigen en daartoe reeds de steenen opgenomen, maar Hij verborg Zicli en ; ging weg, Joh. 8:59. De Joodsche oversten beraadslaagden samen hoe zij Hem dooden zouden. Toen wandelde Hij niet vrij meer onder hen, maar ging naar het land bij de woestijn. Joh. 11:53 en 54. De Christus Gods, mocht niet eiken dood sterven, welke dat ook ware, maar Hij moest dien bepaalden dood sterven, die als vloekdood kenbaar was, en een gerechtelijke dood was. Rechters moesten over Hem oordeelen, en wel nader zulk een rechter, wiens vonnis gold als menschheidsvonnis, en die op aarde het hoogste, het eindoordeel uitsprak. Zijn vonnis moest een Godsoordeel blijken. En daarom moest de hoogste wereldlijke rechter het doodvonnis over Hem uitspreken en aan Hem uitvoeren. Want God slaat in de vergadering Godes, Hij oordeelt in het midden der goden, Ps. 82:1, hoe op zichzelf onrechtvaardig vonnis zij soms vellen mogen, zooals de Joodsche Raad en Pilatus over den Heere. Niet maar een ordelooze bende, noch een onbevoegde sluipmoordenaar, mocht daarom den Heere in den dood storten, doch de Joodsche Raad moest Hem ter dood veroordeelen. En omdat de Israelietische wet den kruisdood niet kende, maar de steeniging voorschreef op Godslastering, zouden de Joden, hadden zij den Heere naar die wet ter dood kunnen brengen. Hem gesteenigd hebben. Doch Hij moest den vloekdood des kruises sterven. Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzóó moet de Zoon des menschen verhoogd worden, zeide Hij Zelf, Joh. 3:14. En in Joh. 12:32 verklaart Hij: Zoo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal Ik ze allen tot mij trekken. Bij welke woorden Johannes aanteekent; Dit zeide Hij, beteekenende hoedanigen dood Hij sterven zoude. Dien kruisdood nu pasten de Romeinen toe, niet op hen die het Romeinsche burgerrecht bezaten, maar op slaven en vijanden en anderen. Zij hadden die straf van de Karthagers overgenomen. Voor de voltrekking nu van dezen dood aan den Christus Gods was het noodig, dat de Joden, hoewel nog als eigen volk, met gedeeltelijke zelfstandigheid, in Palestina wonende, onder de Romeinen slonden, opdat hun veroordeelend vonnis over den Heere ook zou kunnen worden een vonnis der wereldheerschappij, uilgesproken en toegepast door den lioogsten wereldlijken rech­ ter, die in naam van Rome's keizer vonnis velde, en opdat dat oordeel zou wezen het vonnis van den kruisdood.

En zoo was het nu in de volheid des tijds. Dat behoorde in Israels verhouding tot de volkeren en betreffende de Romeinsche wereldheerschappij tot die tijdsvolheid. Opdat Hij in den dood des kruises gebracht zou worden door de JodeUj en als door de geheele wereld, in den weg va, n rechtspleging, formeel als ©en door God Zelf veroordeelde en met den vloek getroffene, ten einde het vonnis Gods, den vloek, die om onzer zonden wil op ons rustte, op te heffen, door Zelf de straf over die zonde te dragen, en vrijspraak en gerechtigheid en leven voor ons te verwerven. Wiant Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, dat wil zeggen als den schrikkelijkslen zondaar behandeld en gestraft, als ware Hij de persoonlijke zonde, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem, 2 Cor. 5:21.

God had Israël tot een volk doen uitgroeien in Egypte, en het daarna door machtige wonderen bevrijd en in Kanaan ingeleid en met rijke zegeningen gekroond. Een tijdlang had het toen den Heere gediend. Maar later viel het van Hem af en gaf zich c-ver aan a^odeudienst ea allerlei ougerechtigheid. Toen het daarover getuchtigd werd, bekeerde het zich eindelijk, en werd het hersteld en opnieuw gezegend, maar week vervolgens opnieuw van den Heere en wat recht was in Zijne oogen en door Hem bevolen^ af, om toen ook wederom bezocht te worden met straffen. Dat herhaalde zich telkens en telkens. Eindelijk werd het in ballingschap weggezonden, eerst het tienstammenrijk bij de wegvoering naar Assyrië, later ook het tweestammenrijk va, n Juda door Nebucadnezar naar Babel. Het verootmoedigde zich in die ballingschap en deed den afgodendienst van zich en verkreeg daarop weer genade van God, vrijlating door Cyrus, terugkeer naar Kanaan, al waren het maar enkele tienduizenden, die van dat verlof tot wederkeer gebruik maakten. In het land der vaderen mochten dezen zich echter weer uitbreiden in menigte, en na allerlei wederwarigheden en worstelingen een tijdlang zelfs weer tot een zelfstandig volksbestaan en koninkrijk komen, tot zij in 63 v. Chr. onder de Romeinsche opperheerschappij geraakten.

In en door die ballingschap hadden zij één ding geleerd: te verwerpen alle afgoderij, om welke zij keer op keer, en steeds strenger, getuchtigd waren. Zij wilden zich nu houden aan Gods wet, om welker overtreding zij herhaaldelijk zoo droef hadden moeten boeten. Aldus kwam het streven bij hen op om door strenge wetsonder^ houding zich Gods zegen en welgedijen te willen verwerven en verzekeren. De één ging hierin wel verder, dan de ander. En natuurlijk ontbraken ook nimmer de goddeloozen. Vooral de Pharizeën stelden zich het levea naar de we't, en dan speciaal naar de reinheids- en spijswetten en het Sabbathsgebod, in alle finesses uitgewerkt tot een gansch systeem van bepalingen, ten doel. De schare, die niet zoo goed met al die wetsinterpretaties op de hoogte was, noch daarnaar leefde, heette bij hen vervloekt. Joh. 7:49. Zij en hunne schriftgeleerden voornamelijk waren de geeste^ lijke leidslieden van het volk. En zoo werd het één zoeken bij dat volk om door eigene wetsonderhouding zich Gods heil te verzekeren. Dat deed hen zich stooten aan de Evangelieverkondiging van den Christus Gods, de prediking van Gods loutere genade om Chi-istus' wil. Wiant alzoo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hunne eigene gerechtigheid zoeken op te richten, zoo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen, schrijft de apostel Paulus in Rom. 10:3. Er was bij hen wel een groote ijver in het Godsdienstige, zooals deze apostel getuigt. Maar omdat

hii hen het rechte inzicht ontbrak, Uep alles mis, en hebben zij als volk zich te pletter geloopen

tegen Christus. • . , , i Het bearip van Gods g'enade was hun met geheel «Titaekend Wanneer i^? mands wetsvervullingen en goede werken zoo ongeveer of bijna opwogen tegen zijne overredingen, zou Gods ontferming een schuldbrie'^eg^enien zoodat de schaal der verdiensten - oorsloeg. Maar de heilsgenieting rustte toe'- °-P •ïig®'!* wetsvolbrenging. Daarbij d dp w®'' '^^^^ ^^ haar beginsel genomen, ^^^ . ; hare letterlijke uitdrukking, die men zoo^ "^.^ idig en formeel ging ontwikkelen, als dat ^^ jiijk was. Een zieke mocht op Sabbath alleen ™5oodsgevaar geholpen worden. Op uitwendige einiging en nauwkeurige naleving der spijswetten haar de casuïstische uitwerking door de Pharizeesche schriftgeleerden werd alle nadruk gelegd. Het buitenste van drinkbeker en schotel werd gereinigd maar de innerlijke hebzucht en boosheid niet geteld, Luc. 11:39. Den Heere werd het kwalijk genomen, dat Hij op Sabbath genas, dat Hij met tollenaren ter maaltijd aanzat, dat Hij de Pharizeesche voorschriften niet hield, Matth. 15:2. Wij weten, dat deze mensch een zondaar is, zeiden zij daarom van Hem, 'Joh. 9:24. En eindelijk kwamen zij bij Pilatus, toen zij op andere wijze dezen niet tot veroordeeling van den Heero brengen konden, met hun woord: Wij hebben oene wet, en naar onze wet moet Hij sterven. Joh. 19:7. Heel die wettische richting, sedert de ballingschap opgekomen en tot heerschappij geraakt in die uitwendige weisopvatting en wetstoepassing, met de gedachte om door zoodanige wetsvervulling zicti Gode aangenaam en waardig te maken, heeft hen er toe geleid om hunnen Messias, den Zone Gods, tot der zondaren verlossing in de wereld gekomen, als met de wet in de hand uit te werpen en ter dood des kruises te verwijzen. Menschelijkerwijs gesproken was dit laatste niet mogelijk geweest in den tijd der Richteren of der Koningen, toen de Israëlieten zich niet op zoodanige wijze om Gods weiten bekommerden, noch in die mate hunne gerechtigheid uit eigene wetsvervulling zochten. Voor Christus' prediking en lijden en kruisdood waren juist zulk een geestesgesteldheid en wetsopvatting en leefwijze en zoodanige politieke verhoudingen noodig, als destijds bij de Joden in Palestina aanwezig waren. Nu kon scherp gevoeld worden door wie in ernst naar den vrede met God haakteUj dat deze niet ver- Ikregen kon worden langs den weg van eigene prestatie. De Heere deed dat ook Zelf helder in het licht treden met Zijn woord: Ik zeg u, tenzij uwe gerechtigheid overvloediger zij dan (die) der Schriftgeleerden en der Pharizeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan, Matth. 5:20. Want wanneer de wetsvervulling om tot dien ingang recht te geven, uitgaan moest verre boven die van Schriftgeleerden en Pharizeën, was het onmiskenbaar, dat op die wijze deel in dat Koninkrijk niet te verkrijgen was. Daartegenover stelde de Heere als eisch Gods: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, Matth. 12:7, en riep Hij: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven, Matth. 11:28.

De Zoon des inenschen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen, Matth. 20: 28. Het Evangeliekarakter van Gods vrije, door den mensch niet verdiende, noch te verdienen^ maar geheel verbeurde, ontferming om Christus' wil, kwam tegen deze Pharizeesche denkwijs en levenspraktijk scherp uit, de liefde Gods, dat Hij uit eigen louter welbehagen ook Zijnen eigen Zoon had willen nederzenden om op Hem onze schuld en straf te leggen, en langs dien weg eeuwige verlossing voor in zichzelven gansch verlorenen aan te brengen.

Zoo bestond de volheid des tij ds bij de Joden in Palestina in die geeste-sgesteldlieid en denkwijs en levenshouding, en in die politieke constellatie^ waardoor de Evangelieprediking van den Zone Gods scherp dal karakter van vrije genade Gods, door den mensch verbeurd en nimmer op eenigerlei wijze te verdienen, kon doen uitkomen, en waardoor de Gezondene des Vaders dien dood sterven kon, welken Hij ondergaan m, oest om de volkomene verzoening der wereldschuld te bewerken en eene eeuwige gerechtigheid voor wie in Hem gelooven aan te brengen.

Maar die heilboodschap moest ook uitgedragen worden in de wereld. En zoo komen we tot de volheid des tijds bij de Joden in de Diaspora, en bij de volken in het Romeinsche wereldrijk, waarover den volgenden koer gehandeld moet worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1935

De Reformatie | 8 Pagina's