GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Tact”.

Uit „Opbouw" (vrijzinnig):

Toch betekende het Paasfeest voor de Christelijke kerken één der allergrootste feesten. Het was het feest der vreugde om Jezus, die sterker bleek dan de dood en In Jezus' opstanding werd een zekere garantie gezien niet alleen van Jezus' goddelijkheid, maar ook van het onsterfeüjk leven dergenen, die in hem geloofden. De nadruk bleef liggen op het feit der lichamelijke opstanding, de gebeurtenis als zodanig. „De Heer is waarlijk opgestaan, En heerlijk uit zijn graf gegaan." (Ev. Gez. 149).

En thans beproeft de vrijzinnigheid sinds tientallen jaren een nieuwe omvorming van het aloude Paasfeest door de viering los te maken van de gebeurtenis als zodanig.

Een grote mate van tact en wederzijds begrijpen is hier noodzakelijk, niet minder echter het klare bewustzijn, waar men staan wil: aan de kant van een Paasviering mèt of zónder de gebeurtenis.

Tot eer van: Barth moet gezegd worden, dat hij in het profeteeren de methode der „tactiek" (gelijk hier deze bedoeld zal zijn) niet heeft gevolgd.

Wèl heeft hij het Paaschevangelie radikaal „omgevormd", d.w.z. onder behoud der termen geheel en al prijs gegeven.

Velen hebben dat niet bemerkt, zelfs niet bij gereformeerden of christelijke-gereformeerden.

Was Barth „tactisch" geweest, dan zou er minder schuld bij laatstgenoemden zijn.

Nu hij — gelukkig — het niet geweest is, blijft de klacht over het ingezonken leven (en dus belijden) der gereformeerden en christelijke-gereformeerden haar scherpte behouden.

„H.V.” ers in het schoolbestuur.

Ds I. de Wolff schrijft in „Pro Ecclesia": Het is niet overbodig dit onderwerp eens ter sprake te brengen, of n.l. degenen, die tot het z.g. Hersteld Verband behooren, een plaats kunnen innemen in onze schoolbesturen.

Even later: Wij hebben een tijd beleefd toen er druk werd gediscussieerd over den „geest van Assen", zoodat niemand het mij wel euvel zal duiden, dat ik ook even iets zeg over den „geest" van contra-Assen.

Eigenlijk is dit al heel moeilijk om er iets positiefs van te zeggen, anders dan dat die „geest" op allerlei terrein een war-geest is, welke een vast uitgangspunt mist in het principiëele denken en daarom moet rondwaren binnen een „verband", dat bij de „herstelling" van de grootst-mogelijke elasticiteit moest worden vervaardigd.

Immers moesten en moeten leiders bijeen gehouden worden van allerlei schakeering, van principieel antirevolutionnair tot anti-militairist, zonder dogmatische belijndheid en met humanistischen inslag, en met een niet-ongevaarlijke rekkelijkheid ten opzichte van de belijdenis; terwijl het woord van Barth, dynamiet te willen zijn voor allerlei kerken en groepen, allengs ook ten opzichte van het kerkmaaksel van voor ruim een deceimium, niet tevergeefs schijnt gesproken te zijn.

En deze wetenschap reeds behoort de grootste voorzichtigheid te doen betrachten, waar het bij de leidinggevende kringen in de schoolwereld en bij het onderwijzend personeel niet allereerst te doen is om administratieve vaardigheid en bezit van actes of dooeerende bekwaamheid, maar daarom, ouders! of naar den eisch van het verbond, waaromtrent gij bij het doopvont een duren eed gezworen hebtl uw kinderen zullen worden opgevoed in de leer die g ij zelf belijdt.

Tenslotte: Waar de school de kerk-van-de-toekomst levert, vraag ik mij wel eens af of de benoeming van haar leiders en onderwijzers wel zooveel minder belangrijk is als de verkiezing van ambtsdragers.

„Kerk en N.S.B.”

Ds H. Meulink merkt op in „Enschedésche Kb.": Voorts wil ik nu schrijven — en daar is ook geen woord Fransch bij — dat iemand, die in de Belijdenis der Geref. Kerken z ij n geloof belijdt, onmogelijk lid zijn kan van de N.S.B. Als leden der Geref. Kerk lid zijn van de N.S.B, is dat alleen te verklaren uit onkunde: zij kennen óf de waarheid der Schrift niet óf de beginselen der N.S.B. niet.

Familie van elkaar.

Herhaaldelijk betoogden we, dat N.S.B, en Communisme veelszins eikaars familie zijn. Men leze vrat hierover Dr J. H. Oldham opmerkt („N. R. Gt.", 18 April 1936):

Het voorbereidend werk voor de groote wereld-conferenties 'der Stockholmbeweging te Oxford in 1937 en voor de Lausannebeweging te Edinburg, eveneens in 1937, is op vele plaatsen krachtig ter hand genomen De voorzatter van de onderzoekingscommissie van den Oecumenischen Raad voor praktisch Christendom, dr J. H. Oldham, Londen, zal een bezoek brengen aan de voornaamste kerkelijke centra in Europa en -Amerika ten einde het voorbereidende organisatorische werk aan te moedigen en daarin efinheid te brengen, Aan het voornaamste onderwerp van de conferentie te Oxford heeft hiji een programmatisch geschrift gewijd, igetiteld: „Church, Gomm? inity and Stat e". — „Kerk, Volken Staat. Een oecumenischprobleem." — het geschrift is voorzien van een inleiding van den bisschop van Chichester, dr Belh in zijh kwaliteit van bestuurslid van den Oecumenischen Raad. In de Noorsche landen, Zwitserland, Nederland, Duitschland, Engeland, in de Ver. Staten en Canada hebben zich reeds deels door de kerken benoemde, deels zelfstandig georganiseerde studiecommissies gevormd, die met 't oog op de ervaringen en noodzakelijkheden in de eigen landen met het hoofdthema zich bezighouden. Meermalen overschrijiden zijl daarbij^ de landsgrenzen én trachten zijl een weg te vinden in de geestelijke en politieke problemen van andere landen. Vooral is hier het probleem van den totalen staat in het middelpunt der besprekingen betrokken. Als landen, waarin •deze staatsgedachte verwezenlijkt is, noemt Oldham Rusland, Italië en Duitschland; als geestelijke dragers dezer idee ziet hij; het ^lommunisme, het fascisme en het nationaal-socialisme.

Ook de „oecumenische” beweging moet met de „politieke” situatie zich concreet inlaten.

In hetzelfde artikel der „N. R. Ct." wordt ook gehandeld over een artikel van den Oberkirchenrat Dr Fr, W. Krummacher in het Februari-nummer van de „Wartburg". Daar wordt gezegd:

„Met de Stocfcholmbeweging verrijst echter ook het vraagstuk van de politieke werkeli|kh e i d en van haar betrekking tot de evangelieprediking. Niemand, die een oecumenisch gesprek voert, kan voorbij zien, dat de verschillende christelijke kerken, die zich hier ontmoeten, in hare volken in geheel verschillende realiteiten staan. Wanneer de vraag naar een „politieke" theologie en naar een theologisch begrijipen van de goddelijke orderingen van volk en volkswezen ons heden opnieuw gesteld wordt, zoo mag men daarbij' niet vergeten, dat de relatie van kerk en volk in andere kerken tegenwoordig minder actueel dooh daartegenover als gegrond in een eeuwenlange geschiedenis des te vanzelfsprekender als politische realiteit aanwezig is.... Wif vragen veelmeer aan de oecumenische beweging en aan ons zelf, of de politieke werkelijkheid en de politieke begripsvorming van de kerk niet veel dieper gezien moet worden dan tot nu toe. Geen enkele kerk kan zich abstraheeren van de politieke werkelijkheid van haar volk. Waar men dat toch wil doen, komt men als van zelf tot theologisch getinte algemeene oordeelen, die op de politieke werkelijkheid van geen toepassing zijli."

Inderdaad, de kerk kan nérgens zich buiten de politieke zaken houden, wijl ze de diepste beginselen raken. Het is maar de vraag, of zij- in dezen profeteeren wil, en de sleutelmacht durft bedienen. Durft, — wijl ze móet.

Kerk en communisme.

Dr J. L. Snetlilage, hervormd predikant, maakt „propaganda" voor het coïnmunisme. Dat geeft in de Herv. Kerk moeite; men benadert daar steeds de kwesties van den buitenkant, en komt zoo niet van de Schrift tot het oommunisme-in-de^praotijik, dooh van het communisme-in-de-praotijik tot de Schriftvraag. Dr J. L. Snethlage schrijft in de , ; N. R. Gt." (18-4-'36) een ingezonden stuk, waaruit we dit knippen:

Met stijgende verwondering heb ik kennis genomen van de houding van den Haagschen kerkeraad te mijtient. Publiceerde hij aanvankelijk, dat hiji de Synode verzocht had, aan mijin politieke werkzaamheid in een bepaalde richting een einde te maken, thans luiden de jongste berichten, dat hiji de Synode heeft verzocht, mij wegens politieke werkzaamheid uit mijtn ambt te ontzetten. Welke dezer beide lezingen de juiste is, weet ik niet. In elk geval komen beide lezingen uit den boezem van den kerkeraad- voort, die ze aan de pers verstrekt heeft.

In de eerste plaats veroorloof ik mij er op te wijzen, dat vooral de laatste lezing mij volkomen onbegrij^ pelijk voorkomt. In de Ned. Herv. kerk is politieke "werkzaamheid van predikanten nimmer met de waardigheid van het ambt in strijd geacht. Dr J. Th. de Visser en Dr Slotemaker de Bruine zijn om die reden nimmer tot ontzetting uit hun ambt voorgedragen.

Maar zelfs deze beschuldiging is te mijnen opzichte moeilij'k vol te houden. Ik ben voor geen enkele poUtieke partij opgetreden. Het eenige, wat ik gedaan heb bestond hierin, dat ik voor een boven de partijen staande organisatie, die zelfs verbiedt, dat haar woordvoerders' politieke redevoeringen houden, mijn reisindrukken uit de Sowjet-Unie heb weergegeven.

Intusschen, bijl „reis-indrukken" blijft Dr Snethlage — natunrlijik — niet staan. Dat blijkt wel uit volgend citaat:

Ik weet wel, dat er tienduizenden in onze Ned. Herv. kerk zijn, die de Sowjet-Unie en haar nieuwe orde haten en die ook uiterst bitter tegen mijj gestemd zijn, omdat ik voor haar partij' kies. En het verwondert mij niets, dat juist kerkeraden als die van Den Haag en Arnhem, wanneer ik hun maatschappelijke positie in aanmerking neem, hier den toon aangeven.

Met lette op die verwijlzing naar de „maatschappelijke positie" van kerkeraden, en de verklaring van hun bezwaren DAARUIT. Die verklaring ligt in dezelfde lijb als het spreken van „farizeeërs en schriftgeleerden" in den mond des heeren Mussert. Ook in dezen zijln communist en nationaal-socialist eikaars nabestaanden.

Jodenvervolging en Zionisme.

„Van Zionistische zijde" schrijft men aan de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" (18 April, Avondblad, C): Niet alleen in Duitschland en Oostenrijk, maar bijna in de heele wereld drukt de zorg voor de toekomst op het hart van die Joden, die de feiten in het aangezicht durven zien. Zij overwegen, dat in tal van lEinden partijen opstaan en gehoor vinden, die de geteisterde bevolking opruien en haar een beter lot dan haar thans beschoren is beloven. Zij vinden daarbij geen beter agitatiemiddel dan „de Joden", die zij van alles, ook het meest ongerijmde de schuld geven, tegelijkertijd van het kapitalisme en het communisme, de bewapening en de ontwapening, het drijven naar oorlog en het pacifisme. Het leed, dat de menachheid treft, heeft volgens deze partijen maar één oorzaak: de Joden. Maar op wie kan zich dan ook de bitterheid en smart om zooveel ongeluk gemakkelijker ontladen dan op een weerlooze minderheid? De eenvoudige van geest, die het verband der dingen niet doorgrondt, wil de aanwijsbare oorzaak kennen van de oeconomische ramp van den tijd; zouden gewetenlooze agitators dan niet een dankhaar gebruik maken van het object, dat zij' bij de hand hebben, de Joden, de „vreemden", leden van het „internationale Jodendom", dat eerst de wereld vernietigen en dan er over heenschen wil. Daarom: depossedeering van de Joden! En zoo gaat de oeconomische veldtocht, de campagne, landgenooten het brood te ontnemen, verder.

Even later: Nu is oorlog tegen de Joden geen nieuw verschijnsel in de geschiedenis, hij is zoo oud als de Joodsche diaspora. Er is echter een kenmerkend verschil tusschen het verleden en het heden. Thans woedt de krijg op veel meer fronten en waar vroeger de mogelijkheid tot vluchten bestond, is deze thans veelal afgesneden.

Het is ongemeen treffend en het moet tot nadenken stemmen, dat die geheimzinnige „Joodsche internationale", waarover de anti-semieten den mond vol hebben, die het er om te doen zou zijn de volken te ondermijnen, opdat de Joden over hen zullen heerschen, nog geen middel schijnt gevonden te hebben, het geweld te keeren. Blijkbaar scheppen de Joden er behagen in, zich te laten ruïneeren en vermoorden. Vervolgens:

Sinds de katastrofe in Duitschland heeft bet Zionisme groote vorderingen gemaakt. Allerwegen is onder de Joden het besef gegroeid, dat er voor hen geen ander redmiddel is, dan dat het Joodsche volk zijn plaats herneemt in de rij der volken, van kwetsbare minderheid worde tot gelijkwaardige partner onder de naties. Tegelijkertijd is de Joodsche kolonisatie in Palestina sterk vooruitgegaan. Palestina heeft in de laatste jaren bijna 150.000 Joden kunnen opnemen, zoodat de Joodsche bevolking daar thans ruim 350.000 zielen telt bij- een totaal van 1.3 millioen inwoners. Deze nederzetting is voor de Jodenheid ook een moreele ruggesteun geworden; zij heeft gezien waartoe zij in staat is, zij heeft ontwaard, dat ook de bitterste vervolgingen niet in staat zijn, haar levenskracht te vernietigen. Even wonderbaarlijk als het idealisme, dat het Zionisme heeft wakker geroepen onder tal van jonge Joden, die onder zware ontberingen, in den loop der jaren Palestina op tal van plaatsen veranderd hebben van een barre woestenij in een bloeiende gaarde, even wonderbaarlijk is de herleving van het Hebreeuwsch, de taal van den Bijbel, die weer de spreektaal onder de Joden in Palestina geworden is.

Palestina is het eenige immigratieland, dat voor de opgejaagde Joodsche volksmassa's openstaat. Wel is waar is bet nog lang niet in staat allen op te nemen, die in wanhoop aan zijn deuren kloppen, maar met de toeneming van het aantal immigranten stijgt de mogelijkheid, weer anderen op te nemen.

De schrijver acht terugkeer naar Palestina ten zeerste gewenscht: Trots merkwaardige resultaten, tot dusver behaald, is met de stichting van het Joodsch Nationaal Tehuis nog pas een begin gemaakt. Het zou te ver voeren, de moeilijkheden te schetsen, die op den weg naar de verwezenlijking Hg'gen; er is al veel nen, wanneer de Joden kunnen rekenen oi pathie en den moreelen steun voor hun opw "' van den kant der niet-Joden. Wanneer de Jodp^ op een beroep doen, dan geschiedt dit niet allo! dat zij meenen hierop recht te hebben als m'^ tuurvolk, dat de wereld onvergankelijke waard ^ schonken heeft, maar het geschiedt ook in hety' van de menschheid. En hij besluit:

Het Joodsche vraagstuk, het complex van trf men, ontstaan door het samenleven, van de Joijo? andere volken, kan alleen opgelost worden doorp! tina als Joodsch Nationaal Tehuis. Die - ' • niet alleen een opperst Joodsch, maar ook een groot wereldbelang, want wanneer het Joodsche vil stuk opgelost zal zijn, is de menschheid bevriij een probleem, waarmede zij geen raad weet, een bleem, dat een kwelling moet beteekenen voor if sohen .vEun goeden wille, die het ongetwijfelj schande eichten, dat in deze door onheil bezochti reld, menschen om hun afstamming nog biizr lijden.

Wij hebben niet te beslissen, wat God den Joden zeggen heeft door „de roede", en „de zaag", die slaat en wondt. Wij hebben wèl tot „die roede" en zaag" zélf te zeggen, dat zij „zich verheffen" en „pocj tegen Hem, die Zich ervan bedient (Jei verwerping een zonde der Joden? — Ja, maar tev de zonde van het moderne Duitschland (Rosenberg i en van het „duitsche" „christendom". En van i joodsche communisten. En van de nationaal-socialii als groep. En zoo is inderdaad het joodsche vraags nog steeds een wereldprobleem. Want CHRISTUS i de heele wereld aan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's