GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie Prof. Waterink—Ds Steen.

In „De Wacliter" schrijft Ds Joh. H. Rietberg: y

Naar aanleiding van de publicatie in zake de polemiek W a t e r i n k—S teen vraagt men mij' of n^i hiermee voldaan moeten zijtn. M.i. niet. Zeker, fel ia zooverre, dat Prof. "Waterink heeft uitgesproken, dat hij zich aan het Gereformeerd belij'den gebonden acht, en dat ai zijn vroegere uits: öraken in dezen hiernaar verklaard of gecorrigeerd moeten worden. Dat is verblijdend. Maar er blijven wel vraagteekens. B.v.: vraarom staat er in dat stuk wel: „gereformeerd belijiden" en niet „Gereformeerde belijdenis"? •Waarom staat er, dat „de professor nooit bedoeld heeft iets anders te leeren" dan wat „het gereformeerd belijiden" zegt van de twee naturen in Christus; wist hü' misschien niet goed wat dat „gereformeerd belijden" zegt; of wat beteekent dat anders? En hoe moet het nu met dat boek van Prof. Waterink over de ziel, dat voor zooveel referaten geplunderd is en dat als het standaardwerk geprezen werd? Wordt dat niet ingetrokken? Of wordt vóór in elk exemplaar deze verklaring geplakt? Maar hoe moet het dan met de exemplaren, die reeds verkocht zijn? Moeten de gelukkige bezitters zelf de correctie aanbrengen? Wat beteekent het, dat in die verklaring gezegd wordt, dat „zelfs de geringste schijn van een confessioneel lerschil is weggenomen", dat de heeren „in de gerezen kwestie principieel geheel met elkander accoord gaan, terwijl eventueele structuurverschillen in deze tusschen hen door beide worden gerespecteerd"? Een eenvoudig mensch vraagt zich af: wat bedoelen ze daar nu mee? Wat verstaan ze toch eigenlijk onder „eventueele structuurverschillen"? Een verklaring van die „verklaring" zou geen weelde zijn.

En in „Almelosche Kerkbode" oordeelt Ds J. J. Bouwman:

Dat alles schijnt nu heel mooi. Toch eischt deze verklaring een nadere verklaring. „Verschillende uitspraken moeten nader worden verklaard of gecorrigeerd." Welke uitspraken zijn dat? Welke uitspraken bebben een nadere verklaring noodig? Welke uitspraken moeten gecorrigeerd worden? Een Gereformeerd Hoogleeraar, die bij; een beschuldiging van afwijking nn de belydenis publiek moet erkennen, dat zijn uitspraken correctie behoeven, is het aan zijn ambt en aan het Gereformeerde volk verplicht, wil hij voortaan lOg ons vertrouwen bezitten, een nieuw werk te schrü'ven, waarin hjj zün gecorrigeerde gedachten uitwerkt. In dit verband is plaats voor de volgende opmerking. Wü schaffen ons aan de werken, die door onze Professoren geschreven worden. Predikanten, die veel practisch werk hebben te doen in de gemeente, en zich levens inwerken in alles wat tegenwoordig geschreven wrdt, hebben meer dan werk. Ik denk b.v. alleen maar Mn de wijsbegeerte der wetsidee. Hoeveel tijd eischt ^e bestudeering van de geschriften van Prof. Vollenioven en Prof. Dooyeweerd. Daarom spreek ik de loop uit, dat wij voor geschriften, die corrigenda noodig hebben, in de toekomst bewaard mogen blijven.

'i „De School met den Bijbel" spreekt de heer L. v. d. '"eep zich uit:

Is 't u helder? Ds Steen blijkbaar wel. Want hij is met deze uitspraak tevreden gesteld en zegt, dat zijn bezwaren oiermee vervallen zijn. Is u dat helder?

Mij helemaal niet. Want wat Prof. Waterink hier '«klaart omtrent zijn gebonden zijn aan de belijöenis- Miriften, heeft hü toch steeds, o.a. tegenover Prof. flttekstra, met kracht en klem betuigd.

Toen was dat niet voldoende, nu wel. Of ligt de kracht der verklaring in het feit, dat Prof. Waterink zegt, „dat zijn vroegere uitspraken in deze lierMar verklaard of gecorrigeerd moeten worden". Inderdaad, Prof. Waterink spreekt hier over een '^T^!^'^? . '*'^^ 2Ü° uitspraken. lijkt me ook niet iets gewichtigs. Want de geliodeu zienswijze van Prof. Waterink had geen andere Pretentie, dan dat ze een „voorslag" was. En een 'oorslag lokt a.h.w. correctie uit.

, ^°S meer stijgt onze verwondering, wanneer we hel ^ ' oer verklaring lezen: „terwijl eventuele structuur- «schillen in deze tussen hen door beiden worden ««respecteerd."

Nu ben ik helemaal de kluts kwijt. n A^ had ik gedacht, dat het ging om de structuur in de mens, dat het conflict een conflict van strucj "^^wsohillen was. En deze worden door beide, ook tum'l Steen, gerespecteerd. Dan, waarvoor al dat

»an T^*^^"" ™^ < Ie opmerking, dat we uit het tijdperk Snk h" "doorslag" reeds lang uit waren; Prof. Wate- »iti k ^^^ ^^'•Ii^^Idelijk zijn meening, nadat ze in de 'erkl ^^'^°°^^" ^as, gehandhaafd, en herhaaldelijk "> i^i^'^'- '^^^ ^'^ °'®'' ^^ strijd was met de belijdenis, at Wie dit zeide, de zaak niet begreep. Voorts — wat die „structuurverschillen" betreft: mij zijn ze ook niet duidelijk. Maar als het woord zou willen zien op „de structuur van den mensch", — ja, dan is het me geheel en al onduidelijk. Ik heb gedacht aan „structuurverschillen in beschouwing" of zoo iets; misschien ook wel aan methodologische. Maar dat de heer v. d. Zweep aan wat anders denkt, bevestigt wel, wat ik schreef: de zaak is niet duidelijk. De heer v. d. Zweep besluit:

Men spreekt in de kerkelijke pers over een verblij'dende oplossing van deze moeilijkheid. Wie zou zich niet verblijden als een conflict wordt bijgelegd? Maar het gepubliceerde communiqué is mijl zo helder als een notariële acte. Met dit verschil, dat de laatste zeer reële dingen in zeer duistere taal zegt. En de verklaring, die hier voor ons ligt, lijkt me een handig manoeuvreren met woorden, waarin de slotzin de spons haalt over wat tevoren is gezegd. We onderbraken onze artikelenreeks over de didactiek, omdat we van oordeel zijn, dat de school evenzeer als de kerk op de hoogte moet zi|n met het anthropologisch probleem.

En we constateren, dat Ds Steen ons tot de oplossing geen stap nader heeft gebracht. Misschien was het ietwat directer, en meteen vriendelijker, als de laatste zin niet van Ds Steen, doch van de gevolgde procedure had opgemerkt, dat ze niet nader bracht.

„Contact met onze hoogleeraren".

Toen ik het had over de kwestie van het „contact met onze hoogleeraren", merkte ik op, dat er enkelen waren, die de beslissende feiten buiten beschouwing lieten en dan maar verder redeneerden, alsof er niets bizonders te doen was. Thans schrijft Ds Popma te Amersfoort:

De bekende Amsterdamsche vergadering, waar Prof. Hepp sprak, heeft heel wat stof opgejaagd. Ieder moet zelf maar uitmaken hoe hij er over denken wil, wanneer we twee dingen maar vasthouden: Ie Zoolang we een feitenreeks in go«den zin kunnen verklaren, mogen we er niets verkeerds achter zoeken en 2e we kunnen over wat in Amsterdam gesproken is alleen iets puLbliceeren, wanneer we van den spreker zelf de verklaring ontvangen hebben, dat 't zóó gezegd is en niet anders.

Met het eerste punt ben ik het natuurlijk volkomen eens; maar het heeft met wat ik schreef, niets te maken, wijl de feiten reeks juist niét valt onder het sub 1) onderstelde geval: b) een verklaring van officiëele personen in tegenwoordigheid van andere officiëele personen afgelegd, en bovendien zich aansluitend op schriftelijke bepalingen, in de zaal aanwezig, valt niet onder de bepalingen sub 2).

Viruly en Defensie.

In „Zeeuwsche K.bode" geeft Ds A. H. Oussoren een brief door, dien de heer Viruly schreef aan den minister van defensie. Die brief luidt als volgt:

Excellentie! In „De Groene Amsterdammer" van 19 October 1935 schreef ik een artikel „Boven de oorlogsgedachte uit", naar aanleiding waarvan U mij door den commandant der luchtvaartafdeling de vraag deed stellen, of op mij, met het oog op de mij toegedachte oorlogsbestemming, ten volle zou kunnen gerekend worden ^) en mij werd opgedragen, mijn zonder commentaar bevestigend standpunt in hetzelfde blad te publiceren.

Ik heb er toen rekenschap van gegeven, dat Uwe Excellentie van mij vroeg een openlijk getuigenis van bereidheid in geval van oorlog een Nederlands belang te dienen in strijd met een christelijk gebod *) en een persoonlijk eergevoel, maar ik heb deze bereidverklaring om in de huidige oorlogsomstandigheden mensen te gaan doden ^) toch gegeven op grond van een op jonge leeftijd eenmaal gedane officiers-eed en in de overweging, dat iemand zich in deze tijd niet aan de ordegevende wetten van zijn volksgemeenscliap moest onttrekken ^).

Het is mij echter duidelijk geworden, dat ik mij aan deze verklaring^) in feite, niet zal kunnen houden en dat juist in deze tijd het zwaarste het zwaarst moet wegen*).

Voor de daad staande zou ik toch nimmer een nationaal belang willen of kunnen dienen, indien dit moest wezen door willekeurige, niet schuldige mensen te gaan doden, met verloochening van een duidelijk christelijk beginsel, mijn belangrijkste levenservaring en menselijk eergevoel').

Daar Uwe Excellentie mij destijds publieke bekendmaking van mijn standpunt heelt opgedragen, stel ik er prijs op in hetzelfde blad mede kennis te geven van het feit, dat ik mij verplicht gevoel, U bij deze te verzoeken om ontslag als reserve-officier-vlieger*). Ik kan mij namelijk niet meer beschikbaar stellen voor enige bestemming tot militaire oorlogswerkzaamheid, doch ik verklaar mij bereid tot de uitvoering van andere staatsdiensten als bedoeld in de desbetreffende wet van 13 Juli 1923.

Schiphol, 22 April 1936.

A. VIRULY.

Ds Oussoren, die in den tekst van den brief enkele nootcijfers aanbracht, merkt zijnerzijds op:

„Kerk en Vrede", het blad, dat dezen brief afdrukt, jubelt. Alsook „Het Volk". Ds Buskes, vice-voorzitter van „Kerk .en Vrede" verheugt zich.

Nu is het gelukkig, dat deze heeren in Nederland wonen en niet in Rusland, Duitschland of Italië, anders zouden de heeren dergelijke epistels wellicht met den dood moeten bekoopen of hun verheuging wel heel heimelijk voor zich moeten houden. Enkele annotities maak ik naar aanleiding van dezen „brief".

Ad ^) Op zichzelf is het eigenlijk dwaas, dat men een reserve-officier vragen moet of de man zijn woord houdt of men naar zijn gegeven belofte op hem rekenen kan. Als ik een belofte geef, een eed zweer, en menschen komen bij me en vragen of ik me er wel aan houd, dan is dit al reeds weinig eervol. Tenzij het een belofte is in strijd met Gods Woord. Een man een man, een woord een woord.

A ") Dat laatste wordt heel boud door Viruly beweerd. Maar Gods Woord leert, dat in deze bedeeling er zullen zijn oorlogen en geruchten van oorlogen. Dit weten we. Daarmee moeten we rekenen. Ook onze regeering. En de heer Viruly handelt niet in strijd met het christelijk gebod, als hij in dezen gehoorzaam is aan de overheid, al moeten wij ook met alle kracht medewerken aan de ernstige poging om zoo mogelijk onder de volkeren het recht op vreedzame wijze te doen zegevieren.

Ad ^) Menschen-te-gaan-dooden dat is wel wat cru uitgedrukt. Als het alleen een lust was om menschen te gaan dooden, — dan zeker — moet zulk een oorlog onvoorwaardelijk veroordeeld worden. Maar er zijn ook nog woorden in onze taal als „recht", schending van heilige goederen, schending van grenzen. Een officier weet toch wel, dat er onderscheid bestaat tusschen menschen-gaan-dooden en deze woorden?

Ad *) Moest onttrekken, neen mag onttrekken. Het is geen wenschelijkheid, maar een gebod. Het is geen kwestie van min of meer, maar van trouw-zijn aan eigen belofte.

Ad ') „Verklaring", maar een eed is toch wel iets meer dan een verklaring.

' Ad °) Volkomen juist. Maar breng dat dan ook in practijk. Het gebod Gods wege het zwaarste, gehoorzaamheid aan de Overheid als dienaresse Gods, trouw volgens het negende gebod.

Ad ') Eergevoel... we achten onze dappere vliegers, maar als iemand zijn belofte, zijn eed niet houdt... Ad *) Ja, dat is tenminste een daad, dien we kunnen respecteeren. Wie in zijn consciëntie bezwaard is, verzoeke ontslagen te worden, zonder de vermelding „eervol ontslag".

Maar we voegen er onmiddellijk aan toe: zulke geestesgesteldheid werkt het Nationaal-Socialisme in de hand.

En we zijn onze regeering, met name den Minister van Defensie ad interim, dankbaar voor zulke vragen aan officieren als de heer Viruly gedaan.

Binnenkort — te beginnen de week na Pinkster — hoopt ons blad een reeks hoofdartikelen te beginnen over „het recht van den oorlog".

De kerk.

In „Pro Efeclesia" schrijft Ds I. de Wolff :

Het „wezen" der kerk.

Het woordje „wezen" staat hier tusschen aanhalingsteekens. Het is een begrip, ontleend aan de iheidensöhe philisophie en de Middeleeuwsohe scholastiek, terwijl het zich al de eeuwen heeft kunnen handhaven in de wijsbegeerte en in de theologie.

Zoo sproken wij dan wel over het „wezen der dingen", der voorwerpen en der dieren en van den mensch, en van de kerk en van de religie.

Nu kan men 'zulk een uitdrukking natuurlijk verschillend verklaren, maar het is toch gebruikelijk, dat wij onder zulk een „wezen" iets verstaan, dart onze waarneming te boven gaat, dat als iets zelfstandigs wordt aangenomen in, of boven, of achter het voorwerp dat wij waarnemen, en dat wij niet kennen, maar waarnaar wij zoeken.

In de theologie zeggen wij evenzoo: Adam kende het wezen der dieren, en kon alzoo de dieren namen geven naar hun aard.

En wat de kerk betreft, onderscheiden wij gewoonlijk tusschen het waarneembare en het eigenlijke „wezen" der kerk, dat in onderscheiding van Rome, door ons wordt gezocht in shet onzichtbare, zooals trouwens het z.g.n. wezen der dingen altoos onzichtbaar is.

Het wezen der kerk zou dan zijn : de kerk als d e vergadering der uitverkorenen, zooals God ze ziel.; de kerk naar haar onzichtbare zijde, of kortweg: de onzichtbare kerk.

Maar dan doet zich al aanstonds de vraag voor of zulk een wezen der kerk wel bestaat. God ziet wel uitverkorenen, bijv. een kerkganger in Amsterdam en een sectarier in Engeland, en een kannibaal in het schier-ondoordringbaar binnenland, waar de zending in 1936 nog geen toegang heeft verkregen, rustig aan zijn menschenboutje; maar God ziet ze toch in geen geval als saamvergaderde kerk. Slechts kunnen wij zeggen, dat God ze ziet zooals zij straks op de nieuwe aarde de kerk zullen vormen. Maar die kerk is er nog niet, is slechts een gedachteding, heeft geen wezenlijke concrete realiteit.

Het spreken over het „wezen van iets" is eigenlijk, ook slechts een werken met begrippen, een vlucht uit het concrete; en het is merkwaardig hoe gaarne wij in de theologie ons in zulk een begrippenwereld bewegen, en hoe goed wij er ons in thuis bevinden. Met gedachtedingen worden menigten van zonden in het kerkelijk leven bedekt.

Maar waar wordt in de Schrift over het wezen der kerk gesproken? In de Statenvertaling komt het woordje „wezen" slechts 4 maal voor, in Job 11 : 6, 80:22, Spr. 8 : 14 en Mi. 6 : 9, waar het echter nog foutief is vertaald (verg. Korte Verkl. op Mi. 6 : 9 van Prof. Dr J. Ridderbos) en in geen geval met het philosophisch begrip „wezen" iets te maken heeft. De Schrift vlucht niet weg in de begrippenwereld, maar staat op den bodem der concrete werkelijkheid, als ze over de werkeltjk-bestaande dingen handelt. En 'ZOO spreekt de Schrift niet over het „wezen" der kerk, maar over: DE KERK.

Wat de kerk is.

In hetzelfde orgaan merkt dezelfde schrijver nog op :

De kerk bestaat uit concrete menschen van vleesoh en bloed.

Zij is de vergadering van hen die gelooven en al hun zaligheid verwachten van Jezus Christus, gewassohen in Zijn bloed; wij kunnen ook zeggen;

die God daartoe van eeuwigheid 'heeft uitverkoren. Zoo zegt het de helijdenis in Gonf. 27 en Gat. 21. En zoo leert het de Schrift.

TSfee elementen liggen hierin besloten: ten eerste komt dus tot uitdrukking dat de kerk samenkomt door een actieve geloofsdaad harer leden; van die zijde bezien kunnen wij dus zeggen: de kerk is een wefk van menschen, die hun roeping verstaan en leven naar het verbond. Ten andere komt ook tot uitdrukking dat de kerk samen komt door het werk Gods, omdat de Geest den drang in het hart werkt, hen samenvoegt en samenhoudt.

Het eerste drukken wij uit door het woord o o e t u s (uitspreken: seutus), en het andere door het woord congregatio.

De kerk als coetus is dus de kerk als vergadering van hen, die „uit zich zelf" 'vrijwiUig door een vrije geloofsdaad samenkomen tot kerk; de kerk als congregatio is dus de kerk, zooals zij bestaat uit menschen die door God worden saamgebracht tot kerk.

De beide elementen liggen bijv. in Hand. 13 : 46, waar Paulus en Barnabas tot de hardnekkige Joden zeggen: doch nademaal giji het (Evangelie) verstoot en uzelf des eeuwigen levens niet waardig oordeelt (menschelijke daad!) ziet wij keeren ons tot de heidenen. En in vs. 48: en daar geloofden zoovelen als er geordineeïd waren tot 't eeuwige leven (de Goddelijke

oorzakelijkheid). Het is trouwens de doorloopende prediking der Schrift, dat er een dubbele lijn is van menschelijke daad en Goddelijke daad, omdat God werkt door den menfich. Eenerzijds geldt dat de mensch alles doen moet in bet natuurlijke en in 'het geestelijke leven, beter gezegd: in het gansche verbondsleven; terwijl andererzijds geldt dat geen schepsel zich roeren of bewegen kan zonder den wil des hemelschen Vaders. Vragen wij waarop nu de nadruk vallen moet, wat dus voorkeur verdient — te spreken van de Kerk als congregatio of de kerk als coetus, de kerk als de schare der uitver'korenen en wedergeborenen en die door God worden saamgevoegd, of de kerk als de vergadering der geloovigen en zelf-saamkomenden, dan antwoord ik: het laatste.

W^ant het is merkwaardig, dat zeer velen zoo graag den nadruk geheel leggen op Gods werk. Zij spreken gaarne vanuit de verkiezing en de wedergeboorte (zooals dat heet), stellen op den voorgrond „dat God het doen moet" en vervallen tot lijdelijkheid, zooals de chr. geref. die een kerkhereeniging maar men- 'schenmaaksel noemen en luide den volke verkondigen, dat God zelf moet hereenigen wat bij elkaar behoort; —• alsof God dat anders dan door menschenwerk 'doen zou !

Maar ook nog om een andere reden, die zelfs primair is, n.l. omdat God ons gesteld heeft in een V e r b o n d s V e r h o u d i n g tot Hem, waarin Hij evenals in het z.g.n. werfc-verbond den mensch hand- 'haaft naar z ij n aard, zooals Htj hem geschapen heeft, d.i. als zelf-denkend-willend-nrerantwoordelijk wezen.

In 'het verbondsleven treedt de verantwoordelijkheid des menschen naar voren. Hetzy wij uit verbondsgehoorzaam'heid Hem dienen in den huiselifken godsdienst, hetzij in de kerkelijke samenkomst, hetzij bij ons werk op den akker of in de fabriek, hetzij wij Hem dienen in onze huiselijke bezigheden of in de vakorganisatie, — altoos staat daar de mensch in zijn activiteit, in zijn roeping, in zijn mensohelijk-doen; al weet het kind Gods dat hij èn in het repareeren van een fiets, èn in 'het uitgraven van een sloot, èn in het zoeken van Gods aajagezicht in zijii gebed, zoo totaal van God afhankelijk is, dat zonder Zijn wil hij zich niet roeren of bewegen kan.

De beide elementen liggen in de definitie welke Prof. Dr H. Bouwman van de kerk geeft: De kerk is een vergadering van geloovigen, die, krachtens den drang, door den Heiligen Geest in hen gelegd, zich vereenigen.... en die zich organiseeren onder leiding van 'het ambt (Geref. Kerkrecht, I, 53). Ook dat laatste, de organisatie onder het ambt, behoort tot de kerk.

Kerk en tucht.

Van denzelfden schrijver in 'hetzelfde orgaan :

Een jonge collega vertelde mü voor eenige maanden, dat G.D.U.-ers bü hem niet ter kerke wilden komen, omdat hij tegen die richting meermalen waarschuwde. Ik dacht: ligt hier niet het begin der tuchtoefening ?

Want eenerzijds zucht men tegen elkander, wat toch te doen om de kerk te bewaren voor de christensocialistische, herleefd-doopersche 'besmetting, welke onze kerken heeft aangetast, en wat te doen, niet om G.D.U.-ers kwijt te raken, maar hen tot beter inzicht te brengen en 'hen te vermanen uit het Woord Gods. En dan komt als vanzelf in bespreking of het geen tijd wordt om de kerkelijke tucht toe te passen door afhouding van het Avondmaal.

Maar als onze predikanten eens niet schroomden de G.D.U. bij 'den naam te noemen, en wanneer het pas geeft, daartegen te waarschuwen in de ambtelij'ke bediening des Woords, wat toch altoos nog iets anders is dan een lezing of een persartikeltje.

Bijv. in veriband met de verklaring van Gatech. 11, dat de naam Jezus zeggen wil, dat Hij ons van de 'zonde verlost, volgens het bijbelsoh bedoelen, en niet dat Hij als politiek of sociaal reformator is opgetreden, om Israël van de Romeinen en ons van het kapitalistisch stelsel te verlossen, waarin de G.D.TJ. de bron van kwaad ziet, gelijk „I)e Strijder" van 28 'Maart en 4 April het Koninkrijk 'der hemelen van zijn geestelü'ke beteekenis losmaakt en neertrekt in de uitwendig-sociale sfeer van collectivisme... al zouden er dan ook G.D.U.-ers wegloopen of weigeren bij zulk een predikant nog langer te kerken.

Alle tuchtoefening begint toch met de tucht in de bediening der sleutelen in de verkondiging des Woords. En de prediking is toch niet slechts thetisch, maar ook anti-thetisch, gelijk 'de apostel ook de dwalingen bestreden heeft, ze rechtstreeks aanwijzend, soms wel met den naam dergenen, die ze 'dreven.

Reeds zulke Woordbediening werkt kerk-zuiverend. En bewaart het volk.

Ik moet dan ook niets hebben van het „alleen maar positief getuigen", zooals dat wel wordt aanbevolen. Dat doet het Heilsleger ook.

Paulus 'durfde in 1 Cor. 15 de polemie'k in de ambtelijke woordverkondiging wel aan. En wij durven het ook, n.l. als het gaat over de paapsche mis en de luthersche dwaling inzake de alom tegenwoordigheid der menschelijke natuur van den Zaligmaker; en in ons polemiseeren tegen wie 'de opstanding loochenen, enz., dus tegen de dwaalriohtingen wier aanhangers in de samenkomsten niet verschijnen; maar zou het niet tijd worden, om het ook te doen tegen wat vandaag actueel is en in onze kerken-zelf is binnengedrongen ?

Ik geloof, dat de kwestie van de tuchtoefening dan al half is opgelost. Als wij het natuurlijk maar houden in de theologische sfeer.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1936

De Reformatie | 12 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1936

De Reformatie | 12 Pagina's