GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

y' Nieuwe vlag en, oude ladins bij de N.S.B.

In haar poging om „zee" te „houden" heeft, gelijk we verleden week zagen, de N.S.B, haar vijfde brochure voorzien van enkele schijnbaar voor de kerk geruststellende zinnen, waarbij dan met name de uitspraak in het oog valt, dat de kerk „univoca" is, d.w.z. dat ze „haar recht en plaats niet ontleent aan den Staat, maar aan God zelf".

Een nieuwe vlag dus, en die dekt de lading.

Maar de lading bleef dezelfde, en met die oude, onchristelijke lading aan boord, stuurt men het N.S.B.schip verder.

Om dit in te zien, is het goed, nog nader op sommige dingen te letten.

De N.S.B, aanvaardt het feit, dat „het christendom in zijn algemeenheid zich in ons volksleven in verscheidenheid van kerken en belijdenissen (confessies) uit" (V, 33). Doch ze breekt al aanstonds de illusie van kerkelijke N.S.B.-ers als Dr Boissevain (zie ons nummer van verleden week) door daar naast de verzekering té stellen, dat „het terrein van godsdienst en Kerk als zoodanig onbetreden blijven moeten" in de pogingen, die het Noderlandsche Nationaal-Socialisme in het werk stelt tot het „op den voorgrond stellen" der „Volkseenheid" (V, 33), welke laatste zelf „grondgedachte" van dit nationaal-socialisme heet (V, 34). Ik meen dan ook dat elke nadere interpretatie van geruststellende formules aangaande de Kerk als „univoca" of anderszins op de manier van Dr Boissevain, een slag in de lucht is, en dat derhalve zulke formules in brochure V slechts de onmondigen of onnadenkenden kunnen geruststellen, wijl ze geenszins het karakter der N.S.B., noch ook dat der toetredingsdaad van daarbij aangesloten Gereformeerden in een ander licht plaatsen dan vóór-de verschijning dezer vijfde brochure ons gegeven was.

Met de toekenning van het praedicaat „univoca" aan de Kerk trachten trouwens niet alleen Gereformeerde N.S.B.-ers hun kerkeraden te contenteeren, en poogt niet alleen Dr Boissevain in Juni 1936 de voorstanders van Hoedemakers beschouwingen over de Kerk gerust te stellen, doch wil ten overvloede ook de heer Mussert zelf, bij missive van 16 Juni 1936, gegeven te Rome, den roomschen paus Pius XI bewegen tot edicten-van-pacificatie. De paus krijgt op zijn studeertafel precies dezelfde stereotiepe volzinnen uit brochure V gedeponeerd, als gereformeerde kerkeraden op hun tafel neergelegd vinden. Ook in zijn brief aan paus Pius XI bewijst de heer Mussert, wat wij hierboven reeds opmerkten, dat brochure III is vervallen verklaard of „ingetrokken" („retire"), niet daai-om, dat haar inhoud ondeugdelijk was, doch omdat ze „paraissait apte a des interpretations erronés" (Wit-Geelboek der N.S.B., officiëele uitgave, Aug. 1936, pag. 64). Het is niet onze taak de naïveteit te beoordeelen, die aan den dag treedt in de verwachting des heeren Mussert, dat een uitspraak over Kerk en Staat, te gelijk gepraesenteerd aan den paus, aan „Hoedemakerianen", èn aan gereformeerde kerkeraden, een eind zou maken aan onjuiste en onzekere „interpretaties".

Het is echter wèl goed, hier uit te spreken, dat juist het wapen, waarmee de N.S.B, zich tegen het verzet van geloovige zijde heeft willen breken, zich keert tegen de N.S.B. zelf.

Met dit laatste doelen wij op den z.g.n. „Raad voor kerkelijke aangelegenheden", die door den heer Mussert opgericht is, d.d. 10 Juli 1935. (Wit-Geelboek, blz. 9, 43, 65, 70—71.) Deze Raad, van wien de heer Mussert slechts onderstelt^) (a.w. bl. 9), dat „uitsluitend volledig practiseerende leden" der Kerken daarin zitting kregen, en van welks oprichting zoowel de paus als sommige kerkeraden ^) officieel verwittigd werden, heeft tot taak o.m. „de Leiding der N.S.B, en haar leden van advies te dienen in aangelegenheden, waarbij op staatkundig gebied of anderszins de Godsdienst is betrokken"; en tevens „de Kerken en haar Gezagsdragers van voorlichting te dienen over het waarachtig wezen der N.S.B."; zulks alles niettegenstaande blijkens de notulen der Stichtingsvergadering, gehouden te Hilversum, de heer Mussert in zijn daarbij gehouden uiteenzetting nog eens verzekerd had, dat „de taak der N.S.B., behalve op staatkundig-, op velerlei gebied (sociaal-, economisch-, cultureel enz.) ligt, doch nu niet en nimmer op het gebied der Kerk". Deze Raad is weer onderverdeeld in „drie Raden, resp. van R.-Katholieke-, Gereformeerde- en Ned. Hervormd Protestantsche Christenen" (a.w. 9, 10, 43/4).

Nu is het ons reeds eerder gebleken, dat door meer dan één kerkelijk-gereformeerd N.S.B.-er met medeweten

en goedvinden van dezen „Raad" ") aan- zijn Kerkeraad een verklaring is toegezonden van den volgenden inhoud:

„Ondergeteekende „wonende „te „lid der Ger& fonneerde Kerk aldaar, verklaart bij „deze, dat hij niets voor zijn rekening neemt, wat in „officiëele of officieuze geschriften der N.S.B, zou „voorkomen in strijd met Gods Woord en de Gerefor- „meerde Belijdenis enj dat zijn lidmaatschap der „N.S.B, dit ook niet eischt of onderstelt.

„Tevens verklaart hij, dat zijn belofte als N.S.B.-er „hem geen verplichtingen oplegt, die in strijd zou- „den zijii met Schrift en Belijdenis voornoemd en dat, „indien dit zou voorkomen, hij zijn belofte vervallen „zou achten.

„Hij betuigt het recht van den Kerkeraad te erkennen, „om hem te ondervragen, te onderwijzen en uitspraak „te doen over zijn leer en leven op grond als boven, „waarbij hij zich aan het oordeel van den Kerkei-aad „belooft te onderwerpen met behoud van beroep op „meerdere vergaderingen."

I Het merkwaardige nu in deze verklaring is, dat onder fgoedkeuring van officiëele N.S.B.-instanties leden der [N.S, B..kynnen verklaren, „niets voor hun reke- 'njng te nemen wat in officiëele of officieuze geschriften der N. S. B. zou voorkomen in strijd met Gods Woord en de Gereformeerde Belijdenis, en dat hun lidi maatschap der N.S.B, dit ook niet eischt of onkders te 11".

I Men lette hier op den conditioneelen relatiefzin.

Een hypothetisch en onbepaald quantum, óók van officiëele N.S.B.-papieren, kan men als N.S.B.-er, zonder dat de N.S.B, zelf daartegen bezwaar heeft, weigeren voor zijn rekening te nemen.

Maar als gereformeerde N.S.B.-ers dit mogen doen, dan hebben binnen het kader der N.S.B, andere leden gelijk recht. Dan mogen i-oomschen een ander onbepaald en hypothetisch quantum afwijzen; en hervormden weer een ander, en desgelijks vrijmetselaren (men lette hier op IV, 29) en Joden (cf IV, 26 v.), en zeer vele anderen. Doch hiermee is dan ook gedemonstreerd, dat het geen enkelen redelijken zin heeft, als de N.S.B, in brochure V eenige mooi-klinkende foiinules op roomsche of protestantsche kerktafels, of op de tafel van wie maar verder christelijke klanken vernemen wil, legt. Als gereformeerde N.S.B.-ers zich kunnen ontdoen van ongereformeerde N.S.B.-beschouwingen, ook al zijn ze officieel voorgedragen, dan kunnen niet-gerefonneerde N.S.B.-ers zich even gemakkelijk ontdoen van die fraaie volzinnen uit brochure V, waarmee de heer Mussert. de kerkelijke onveiligheidsseinen van Rome tot 'Amsterdam, van „Rome" tot „Dordt", non-actief tracht te maken. Wat alg geruststelling is, bedoeld, neemt de laatste mogelijkheid daarvan weg; de rietstok, waarop de N.S.B, bij haar gang ter conferentie met de „Kerken" leunen wil, doorboort haar hand. Want het is nu klaar als de dag, dat wie zich aan deze beweging bindt, zich overgeeft aan een „leiding", die zich niet schaamt, in allerlei bochten zich te wringen; die heden als haar leer uitgeeft, wat zij morgen als proeve, en overmorgen als genummerde proeve-van-leer zal aandienen; die onder opheffing van de leuze der „bevordering van leidende, karaktervolle persoonlijkheden" (I, II, 43) alle karakter mist, en de karakterloosheid zelf instigeert; en er niet tegen opziet, haar eigen officiëele papieren te verloochenen ten dienste van... haar propaganda. En dat is wel de zwaarste grief, dien een belijdend christen in den naam van God, en van onzen Profeet en Priester en Koning Jezus Christus moet inbrengen tegen de aansluitingsdaad van gereformeerden en niet-gereformeerden in hun toetreden tot de N.S.B.: dat zij n.l. het Koningschap van Jezus Christus bij voorbaat verloochenen metterdaad, en de „wereldworsteling" dezer dagen tot beslissing willen brengen, zonder Hem en Zijn evangelie en wet daarin ook maar het zwakste recht-van-spreken metterdaad toe te kennen. Deze aansluitingsdaad hebben o.i. de Kerken te beoordeelen; en zoolang in haar consistoriekamers nog de spreuk van Dr A. Kuyper hangt, volgens welke er geen duimbreed grond op het erf der wereld is, waarvan Christus, aller Koning, niet zegt: „Mijn", — zoolang zal deze prijsgeving zelfs van de poging tot-christelijke politiek, en deze karakterlooze en beginsellooze binding aan een „leiding", die alle kanten uitgaat en uit doet gaan, moeten vallen onder de tucht der Kerken, willen deze haar kerkelijke zaken op kerkelijke wijze behandelen, naar Art. 30 der K.O., terwijl God haar de gelegenheid daartoe nog openstelt. Werd het anders, dan ware meteen de christelijke belijdenis, en het christelijke levensprogram, uitgedrukt in het tweede antwoord van Zondag 12, een ijdele klank geworden.

Reeds om bovengenoemde redenen is o.i. het nationaalsocialisme en de N.S.B., als op het leven der Kerken en der kerkleden ingrijpende en nog dieper ingrijpen (immers „inschakelen") willende beweging te veroordeelen. De daad van aansluiting bij deze Beweging helpt mee, een valsche lading onder schoonschijnende vlag te importeeren.

Want, wat die „lading" betreft, lette men nog eens op de volgende punten:

a. het „leidend beginsel" der N.S.B. Het „voorgaan" van het „algemeen (nationaal) belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang" heet daarin „noodig" voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk. Dit „beginsel" is verderfelijk, reeds daarom wijl het van „belangen" spreekt zonder Gods geopenbaarde Woord te hooren, of ooit in de concrete situatie der N.S.B, te kunnen hooren, waar dit Woord Gods recht vóór alles gehandhaafd wil zien, geen „belangen" ook zelfs maar aanwijsbaar acht zonder voorafgaande erkenning van „rechtsbeginselen", en nimmer bepaalde belangen boven andere stelt, wijl het achterstellen van elk wei-kelijk belang de ordening van heel het leven verstoort en schade toebrengt aan allen. „Aan een iegelijk schepsel" heeft volgens art. XII der Nederl. Geloofsbelijdenis „de Vader... Zijn wezen, gestalte en gedaante en onderscheidene ambten" gegeven, „om zijnen Schepper te dienen". En slechts door gelijktijdige en accentlooze erkenning van al deze „onderscheidene ambten" wordt eerst „de mensch" en daarna God zelf gediend (Art. XII). Deze gereformeerde ambtsgedachte sluit de principiëele ordening van „staat" en „individu" als „hooger" en „lager" uit, en verbiedt de plaatsing van het belang der natie boven dat eener groep of van een persoon. Dan is er

b. het principe der „inschakeling". De N.S.B, wil „alle sociale en cultureele groepen" inschake- 1 e n, „om zoo haar plaats in het volksgeheel te kunnen innemen krachtens haar aard en roeping" (brochure V, 34). Men Jcan, dit principe reeds/hierom niet buiten het kader der in Art. 30 der K.O. toegelaten agendapunten van kerkelijke vergaderingen plaatsen, wijl de persoonlijke houding der kerkleden t.a.v. het „sociale en cultureele leven" het kerkelijk toezicht vordert; weshalve het dan ook meermalen kerkelijke vergaderingen, ook Synodale, heeft bezig gehouden in beraadslaging en besluit. Maar nog om een andere reden vereischt dit principe der inschakeling ons aller belangstelling. Immers, het leidt de N.S.B, tot de propageering, en zoo mogelijk tot de instelling van „twee gescheiden volksvertegenwoordigingen", namelijk „een sociaal-economische kamer en een cu 11 uurkam er ". V, 35.) Wie tot deze „cultuurkamer" te rekenen zijn, wordt hoe langer hoe onduidelijker, naarmate — zie boven — de N.S.B, zich meer en meer in bochten wringt. In brochux'e V worden genoemd, als te organiseeren in de cultuurkamer: „cultuur, wetenschappen en Kunst" (V, 35). Argelooze lezers zouden daaruit kunnen concludeeren, dat „de kerken" hier dus buiten staan en niet geraakt worden door de consequenties van het „inschakelingsprincipei". Zulks dan te meer, omdat in een afzonderlijke alinea (V, 35) wordt opgemerkt, dat „de wijze, waarop de Kerken haar opvattingen en adviezen aan de(n) Staat op de beste wijze zouden kunnen kenbaar maken, in overleg met de Kerken zelf geregeld dient te worden". En een herinnering aan de erkenning van de Kerk als „univoca" zou dci, n dezen indruk der ongevaarlijkheid van het inschakelingspriiic; ; ; ^'^, althans voor de Kerk, kunnen versterken. Daar staat echter iets anders tegenover. Immers, in-brochure I en II woiJon „ten aanzien van de Cultuur" programpunten genoemd en toegelicht, welke rechtsti-eeks betreffen: de kwestie van godsdienst- en gewetensvrijheid, de bescherming van den Christel ij ken godsdienst in een gedeelte van het Rijk, „missie en zending"; opvoeding der jeugd, onderdrukking van leerstellingen, instellingen en handelingen, die de eenheid der natie aantasten. Niemand zal loochenen, dat deze en dergelijke onderwerpen bij het leven der Kerken ten nauwste betrokken zijn, voornamelijk in een staat, die omtrent de „eenheid der Natie" de beginselen van het nationaal-socialisme tot uitdrukking brengt.

En daarom beteekent dit inso'hakelingsprincipe, in zijn saaiengang met de doox de N.S.B, gehuldigde begrippen omtrent Staat, volkseenheid en handhaving daarvan, een direct gevaar voor de Kerk Gelijk ook voor het gezin : een gevaar, dat niet te niel gedaan wordt door de verzekering, dat „de enkeling, •het huisgezin en de Kerk rechten hebben, onafhankelijk van den Staat" (V, 33). Zulke rechten hebben immers naar gereformeerd belijden (Art. XII Ned. Geloofsbel.) „alle schepselen God e". Eien academische these over 'het hebben van zulke rechten neemt het gevaar niet weg, dat bij de uitoefening dier rechten een „Staat" opleveren zal, die van alle „boven-individueele" leven in het volk zichzelf tot „verkondiging" of „manifestatie" (IV, 24) proclameert, die het middel, het medium wil zijn van „de organisatie van de samenleving, waardoor de vrije zelfontplooiïng van het geestelijke leven, dat is godsdienst, kunst en weteniso'hap g e w a a r b o r g d wordt (Bijvoegsel brochure III, blz. 1), en die het Staatsgezag eert als den factor, die „de noodzakelijke eenheid tot stand brengt" (I, II, 17), door een bestuur volgens het bekende leidende beginsel (a.w. 19) met boven-aanstelling van het nationale belang dus, len met iin-dienst-ételling vlan „het geldwezen", onder bedreiging van straf tegen wat de Staat zelf zal proolameeren als „aanwending van het privaatvermogen tegen het algemeen belang". Het „ambt der Overheid" is hier principieel anders gezien dan in Art. 86 der Ned. Geloofsbelijdenis. Dit artikel toch sluit de „in- Bchakelingstheorie" uit, wijl het slechts in samenhang met Art. 12 mag worden gelezen (cf I. Il, 6, 40—42). — In aansluiting hieraan wijzen we op

c. de - theoretische en practisohe behandeling van de 'zaken van godsdienst en gewetensvrijheid, en van de opvoeding, als aangelegenheden „der cultuur" volgene nationaal-socialistische opvatting. In een officieel geschrift (Wit-Geelboek, blz. 28), dat juist de bedoeling heeft, de N. S. B. van het odium der (Zie vervolg op blz.. 4.)

onchris'telijkheid te zuiveren, — en waarin d.d. Aug. 1936 nog eens een vraaggespreli wordt afgedrukt, waarin brochure III zakelijk door den heer Mussert als niet aanetootelijk voor het geloof, als wel niet-voUedig, doeh materieel niet onchristelijk, wordt in 'besoherming genomen (blz. 23v.), heeten de rechten van enkeling, huisgezin en Kerk „geworteld in het wezen van „h e t" mensobelijtke, het al-menschel)|ke, het a-nationale, universeel-mensohelijke". Ên dit „almenschelijke recht" („nata, non scripta lex". Cicero) ontvangt dan interpretatie en toepassing door het „positieve recht van den Staat" (25). „De Staat.... eerbiedigt de almenschelijke verhouding tot het bovenindividueele, „verhevene" Leven met name in religie, kunst en wijsbegeerte" (26). Dergelijke meeningen zijn zakelijk geheel verwant aan de evolutioaistische theorieën der beruchte brochuTe TH; en liggen blijkens de chronologie der N. S. B. ten grondslag aan haar officieele programpunten en richtlijnen. Al is inmiddels brochure III vervallen, de in October 1933 door den „leider" gegeven, en in Augustus 1936 herdrukte, zatelijke apologie van haar grondgedachten is en blijft de achtergrond van de rubriceering, door de N.S.B., van godsdienstvragen onder de aangelegenheden „der" cultuur. Want zoowel in haar reOhtsbeschouwing als in haar taaiktoewijzing strijdt deze rubriceering met de reeds geciteerde plaats uit art. XII der Ned. Geloofsbelijdenis, en met Art. 36, dat de macht der Overheid niet afleidt uit het ziohontplooiende al-mtenschelijke of universeel-menschelijke leven, doch uit de geopenbaarde verordening van Ood, die de onderscheiding van boozen en goeden vooropstelt, zulks dan tegenover de N.S.B, die het „leidersbeginsel" o.m. grondt op de overweging, dat „de menschen voor God gelijk zijn" < V, 32).

d. In verband hiermede verdient o.i. ook het „leidersbeginsel volgens nationaal-socialist is eb e opvatting" zelf ons aller christelijke veroordeeling. Het gevaar van dit „beginsel" is, het zij gaarne erkend, in de gegeven situatie minder uit de daaraan gewijde, doch niet bepaald scherpprin^ cipiëel sprekende passage van brochure V, dan wel ui) zijn werking in de practijk, en zijn aspecten voor da toekomst, alsmede uit de reeds gereleveerde verwijzing naar het fascistisch regeeringssysteem in het buitenland te onderkennen. Vooiropstellende, dat in brochure ni de leidersgedachte is geponeerd op een volstrekt onohristelijken grondslag, en ten aanzien daarvan verwijzende naar betgeen verleden week over de al-of-nietgeldigheid dezer brochure is opgemerkt, achten wij de gevaren niet alleen, doch ook de onchristelijkheid van dit principe hierin reeds duidelijk gemaakt. Daarnaast echter zij de practijk ikenbron voor de beteekenis en de draagwijdte van dit z.g. „leidersprincip e". Het bleek de „Leider" te zijn, die „vaststelt", welke uitlngea in de N.S.B.-liteïatuur al of niet deel zullen uitmaken van den grondslag der Beweging (bijvoegsel IIL 8, vgl. Wit-Geeftoek, 8, 42); die „machtiging" verleient tot publicatie van „beschouwingen" van een door hem ingestelden Raad (W. G. boek, 48), en die door eigen beschikking een staatsleer publiceert, of ook weer intrekt (brief aan den paus). Een, met zoodanige macht bekleed „leider" kan ten aanzien van de propaganda van eigen wisselende beschouwingen alsmede ten aanzien van de onderdrukking van andere, met name ook van uit de Gereformeerde belijdenis opkomen^ de leeringen, een christen slechts een schrikbeeld zijn.

Er zijn —' dit geven we gaarne toe — bepaalde manieren van „leiding" of van „dictatuur" denkbaar, waartegen de belijdenis onzer Kerken geen bezwaar zou behoeven in te brengen. Het gaat evenwel in dit artikel zeer bepaald over 'het leidersbeginsel Volgens nationaalsocialistische structuur; en dan verder niet eens over de vraag, welke houding de leden der Kerk tegenover een eenmaal fungeerenden „leider" zouden hebben in te nemen overeenkomstig Art. 36 der confessie en de Zondagen 37 en 39 van den Heidelbergschen Catechismus, doch over de heel andere vraag, of zij een nationaal-'socialistischen „leider" door eigen steunverleening op bet kussen mogen belpen, en of zij actueel de „cultuur"-beschouwing, die zijn beeld ontwierp, mogien ondersehirijven of ook maar propageeren door woord of daad. Hier tegen bobben de christenen hun stem te verheffen, wijl zulke steunverleening een valsche leer helpt verbreiden onder aanvaarding van één barer markantste consequenties; wijl zij voorts de conseguente en getrouwe verbreiding der zuivere leer in gevaar brengt; en wijl ze practisch een „Beweging" promoveert, welke voor heel het leven verre, en ten deele ongedachte consequenties zal hd)ben. Ongedachte, wijl de „leider" volgiens N. S. B. ontwerp veel te groote macht heeft.

Men boude toch de oogen open voor de gevaren, die de Kerk en het Koninkrijk Gods loopen, zoodra de N.S.B, tot de macht zou zijn gekomen; waarbij dan met name te noemen zijn de onderdrukking van leerstellingen etc, die de eenheid der natie naar nationaalsocialistisch begrip zouden aantasten, de onthouding van bescherming aan den christelijken godsdienst in de Koloniën, de opvoeding der jeugd onder directe staatsbemoeiïng, en de vernietigiag van het christelijk-

politieke partijleven.


1) Eventueele kerkelijke tuchtoefening over leden van dien Raad is immers aanvankelijk geheim.

2) Vgl. Reformatie, 8 Nov. 1935.

3) Zig^ .\; or; ge noot.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's