GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mag een dokter tegen zijn patiënt onwaarheid spreken?

Dit probleem is plotseling weer in een paar medische lijdsclu-iften der laatste weken i) aan de orde gesteld. De Münch. Med. Wochenschr. van 3 Jan. 193C bevat een arükel: „Darf der Arzt lügen? " en in de Vox Mediconim van 15 Jan. 1936 staat een artikel: „Mag een dokter een patiënt de waarheid zeggen? " Aanleiding hiertoe is geweest

een aanval van een Hongaarschen hoogleeraar op den bekenden Weenschen hartspecialist Prof. •Wenckebach. Deze had behandeld een grootindustrieel uit Sopron en hierbij gevonden dat de toestand hopeloos was. "Wenckebach had dit aan den huisarts van den patiënt meegedeeld; tegen den paüënt zelf had hij gezegd: „Gaat u kalm naar huis en vermijd u alle groote inspanningen en alle voorkomende emoties. U hebt niets bijzonders, maar u moet u rustig houden". Een paar dagen later stierf de industrieel tengevolge van een hartverlamming.

Volgens dien Hongaarschen hoogleeraar had Prof. Wenckebach nu aan dien patiënt precies moeten zeggen, waar het op stond. En Wenckebach antwoordde hierop in het te Budapest verschijnende dagblad Ujs, ag als volgt:

„Mag de arts liegen, wanneer het er om gaat een doodzieke gerust te stellen, die nog maar heel korten tijd te leven heeft? Natuurlijk mag hij dat. Het is zelfs zijn plicht. Naar mijn opvatting is dat niet eens een probleem. Het is de allergrootste harteloosheid iemand midden in het gezicht te zeggen: „U bent niet meer te redden" ...

En de schrijver in de „Vox'' sluit zich hierbij aan en hij zegt zelfs, dat de patiënt van zijn dokter niet alleen de genezing verwacht, maar ook: „uit den mond van den arts verwacht hij de troostende leugen".

Ook de schrijver in de Münch'. Med. Wociienschrift, Dr L. Heine uit Kiel, blijkt ongeveer hetzelfde standpunt in te nemen, en hij zegt: „Dat een tlieoloog of paedagoog, zooals mijn vader was, uit ethische overwegingen hiermee slechts zeer vooi-waardelijk zou instemmen, is niet verwonderlijk. Zoo zijn de standpunten verschillend, evenals temperamenten, als optimisme en pessimisme, dikwijls lijnrecht tegenovergesteld en onvereenigbaar. Er is op deze vragen dikwijls juist niet slechts één antwoord, niet slechts één waarheid en het is onmogelijk te zeggen: de waarheid zou ook hier in het midden Uggen".

Nu eischt het negende gebod, óók van den arts: Gij zult geen valsch getuigenis geven". Ook niet, al is het met de beste bedoeling, die we natuurlijk in het bovengenoemde geval Wenckebach duidelijk aanvoelen. Gereformeerden moeten óók van de noodleugen niets hebben. Geesink zegt er in zijn „Gereformeerde Ethiek" van (dl 1, 440): „In belrekking tot de noodleugen stelde men nu enkele casus, bijv. of het mendacium officiosum geoorloofd is tegenover kranken. Geen gereformeerde zal beweren, dat men het gevaar of de zekerheid van den dood voor den kranke verzwijgen mag. Daarbij is wel tact noodig. Maar liegen mag men hier nooit."

Nu staat er in het negende gebod echter ook niet, dat men altijd de volle waarheid zeggen moet; men kan den patiënt gedeeltelijk inlichten over zijn toestand'; men kan ook doen, zooals mijn oude huisdokter de gewoonte had, door stereo typ te antwoorden, als men hem vroeg: „En dokter, wat zoudt u ervan denken? " „Als IK het maar weet!" Die verstrekte dus heelemaal geen inlichtingen, maar sprak daarmee nog geen onwaarheid.

En in den Bijbel wijzen diverse uitspraken er wel op, dat men niet onder alle omstandigheden genoodzaakt is de volle waarheid te zeggen. We lezen in Spr. 29:11: „een zot laat zijn ganschen geest uit, maar de wijze weerhoudt dien achterwaarts". Jezus wijst er ons in Matth. 10:16 op, dat we bij de oprechtheid der duiven toch ook niet uit het oog moeten verliezen de voorzichtigheid der slangen. En uit Matth. 21:23—27 blijkt, dat Hij ook zelf maar niet altijd de volle waarheid meedeelde; immei's de overpriesters en ouderlingen vroegen Hem, door wat macht Hij alles deed en wie Hem die macht gegeven had; maar Hij zegt hen pas dan te zullen antwoorden als zij Hem het antwoord zullen geven op een vraag, die hen zelf in onoverkomelijke moeilijkheden brengt; en het eind is dan ook, dat Jezus zegt: „Zoo zeg Ik u ook niet door wat macht ik dit doe".

Ook Geesink komt tot de conclusie, dat men volstrekt niet altijd' verplicht is de waarheid te zeggen. Hij zegt zelfs ^dl 1, 441): „Daar kunnen omstandigheden zijn, waarin het noodig is de waarheid te verbergen, te verzwijgen. Men mag zelfs de waarheid niet anders zeggen dan wanneer men er toe verplicht is".

Na dit bovenstaande gaat te meer de vraag klemmen: hoe moet de arts zich nu gedragen tegenover ongeneeslijk zieken of tegenover zieken, die in direct levensgevaar ver keer en? En dan wil ik hieraan direct deze vraag verbinden: in hoeverre moet een patiënt zich interesseeren voor bizonderheden omtrent zijn ziekte? Ik wil hier maar mee zeggen, dat de fout dikwijls niet alleen schuilt bij den arts, maar heel dikwijls óók bij den patiënt, wiens nieuwsgierige bezorgdheid hem dikwijls doet vragen naar dingen, die hij beter deed niet te weten. Er zijn patiënten, die zóó kunnen smeeken om hun toch wat meer over hun ziekte te vertellen, dat het den arts dikwijls moeite kost, niet méér los te laten, dan hij wenschelijk oordeelt om los te laten. Deze zieken doen zichzelf daarmee veelal geen dienst; wanneer zij merken, dat de dokter, van wien zij vertrouwen, dat hij op goede gronden zijn besluiten neemt, óók in dergelijke zaken, liever op bepaalde vragen geen antwoord meer geeft, dan moest men ook niet langer om dat antwoord blijven vragen. Want voor den arts mag nooit norm zijn, wat de patiënt graag wil weten, maar alleen wat hij zelf noodig oordeelt in 't lichamelijk en geestelijk belang van zijn patiënt!

En dan blijkt het ons dagelijks, dat een patiënt aan zuiver medische mededeelingen eigenlijk bitter weinig heeft; om de heel eenvoudige reden, dat hij ze toch niet kan beoordeelen; dit geldt zelfs niet alleen op medisch terrein, dit geldt overal; als de motor van mijn auto weigert en er komt iemand bij staan, die vraagt: en dokter, wat scheelt eraan? en ik antwoord' dan: de klepsteelspeling is te klein", wat heeft zoo iemand dan aan het antwoord', als hij misschien niet eens weet, dat er in een motor ook kleppen zitten? Dan weet die man de waarheid, maar hij weet eigenlijk nog niets! Op een keer haalde een der Leidsche chirurgen bij een jongen weg een bizonder gemeen ontstoken blinde darm; deze was werkelijk ontzettend opgezwollen en vuurrood, met vieze beslagen er op. Als demonstratie, hoe hoog noodig de operatie wel geweest was, liet hij toen na afloop die ontstoken appendix zien aan den wachtenden vader, dien hij voor vrij intelligent hield; en het antwoord was: „Maar dokter, is dat maar zóó'n klein dingetje; had dat nu niet vanzelf beter kunnen worden? " En... misschien waagt volgenden keer, bij een ander kmd, die vader het erop!

Verder blijft het dikwijls niet bij wat de dokter meedeelt. Er komen ook bezoekers aan het ziekbed; en de één vertelt dit en de ander dat; en de werkelijk goede ziekenbezoeker moet men met een kaarsje zoeken. Vele menschen vertellen aan een ziekbed alle mogelijke narigheid en de patiënt doet er veelal niet anders dan kwaad mee. Bij een patiënt die een pleuritis had, kwam iemand op een kwaden dag en vertelde van iemand, die plotseling gestorven was: .„het water was namelijk over het hart geloopen". Toen de dokter volgenden keer de patiënt onderzocht, was een der eerste vragen: „en dokter, zit er ook vocht? " De dokter^ die van het vertelde niets afwist, antwoordde argeloos: „Nu het is er niet heelemaal vrij van". Sindsdien had die patiënt bijna geen rust meer, uit vrees, dat dat vocht, dat er nu met zekerheid ook bij hem zat, mogelijk ook een keer over het hart zou loopen, met al de gevolgen van dien! (Ter geruststelhng van misschien enkele lezers moge dienen, dat de lijst van doodsoorzaken niet kent „het loopen van het water over het hart"; dit is leekenfantasie!)

Niet alleen de uitspraken van den dokter over bizonderheden van de ziekte kunnen kwaad stichten, ook zijn mededeelingen over een eventueelen slechten afloop. Ook in het meedeelen hiervan aan den patiënt moet men zeer voorzichtig zijn. Wie te hooren lirijgt, dat er niets meer aan te doen is (deze mededeeling geschiedt veel zeldzamer dan men vaak hoort beweren!), legt zich daarbij dikwijls niet neer; diversen gaan kwakzalveren, met dikwijls al de heillooze gevolgen van dien; zoowel voor lichaam, als ziel! Oók voor de laatste, want de metlioden der kwakzalverij worden den laatsten tijd al driester; en speciaal wil zij onze christelijke menschen bewerken, omdat de ervaring leert, dat die veel en veel meer kwakzalveren! dan andere groepen. Een tijdje geleden had één van onze Leidsclie christelijke patiënten van een kwakzalver een donkerrooden drank gekregen en op het etiket van de flesch stond deze profanie (met een duidelijke heenwijzing naar de roode kleur van den drank): „Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle ongerechtigheden"!!! Sommige christelijke menschen schijnen van zooiets nog „zegen" te verwachten!

Mijns inziens zijn bovenstaande gevallen een duidelijk bewijs voor de stelling, dat niet elke mededeeling over bizonderheden omtrent " een onderhavige ziekte in het lichamelijk en geestelijk voordeel van den patiënt is.

Hoe moet dan de verhouding in dezen zijn tusschen den patiënt en zijn dokter?

En dan antwoord ik, dat de verhoudingen in de ziekenkamer, mede ook door de leiding, die de arts daai'in behoort te geven, zoo moeten zijn of worden, dat de patiënt geestelijk rust hebbe. Onrust en angst moeten verdwijnen; deze werken altijd verkeerd in, op welk lichamelijk proces ook. Wel zijn er aandoeningen, waarbij angst en onrust bizonder slecht inwerken, als b.v. bij hartaandoeningen. Angst verhoogt den bloeddruk en de hartspier moet dus tegen een hoogeren druk gaan pompen; angst versnelt de hartsactie; realiseer u de werking van deze twee maar eens bij een patiënt, wiens hart juist de uiterste rust moet hebben!

De wai-e geestelijke rust heerscht pas dan in de ziekenkamer, als de patiënt van harte instemt met Zondag 1: dat zijn eenige troost is, dat, hij met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet zijns, maar zijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen is.

Hierover moet de patiënt allereerst tot klaarheid komen; dit gaat vóór alles; en het is een schoone taak voor dengene, die ziekenbezoek doet, om op tactische wijze hierin den patiënt behulpzaam te zijn. Veel ziekenbezoek is eer nadeelig dan voordeelig voor den patiënt; we zagen er boven reeds een voorbeeld van; een patiënt heeft er gewoonlijk alleen maar schade van, als hem alle mogelijke verhalen gedaan worden over ziektegevallen bij kennissen (waarbij men dan gewoonlijk alleen die gevallen oplepelt, waartiij het juist langs het kantje ging, of waarbij het heelemaal mis ging; anders schijnt het niet interessant genoeg te zijn! Zelfs gaan in deze niet alle piredikanten vrij uit! Ik ken er, die wel eens de pols voelen; bij een patiënt en zich wagen op het gebied der zuiver medische raadgevingen! Het is me toch overkomen, dat ik een hartpatiënte rust had voorgeschreven en dat de dominee (Leiden is „nog niet" heelemaal Gereformeerd!) had gezegd: „Kom juffrouw, als ik u was, ging ik eens een klein eindje wandelen; u wordt van al dat binnen zitten zoo zenuwachtig!" Als het ziekenbezoek op deze wijze gedaan wordt, kan het beter achterwege blijven; aan een dergeUjk slap. verwaterd zaakje heeft een patiënt nietsj het bezorgt hem maar meer ballast. Laat men zich toch hierin een taak gesteld zien; ik wil niet zeggen, dat de bezoeker in het geheel niet mag vragen, hoe het met den patiënt gaat; natuurlijk mag hij dat; blijken van medeleven, van belangstelling kunnen verkwikkend zijn voor iemand, die den heelen dag maar ligt te kijken naar hetzelfde plekje op het behang. Maar dat medeleven blijke vooral te zijn een christelijk medeleven, waarbij de een den ander tot steun zij. En daarbij traclite men den patiënt uit te halen uit de dingen die tijdelijk, die vergankelijk zijn.

In dit deel van de therapie is de dokter een belangrijke schakel; ook hij late zich niet verleiden, om ziektekunde te gaan doceeren aan het ziekbed; ook hij, vooral hij, moet toezien, dat die geestelijke rust in en om den patiënt ontstaat. En daarom moet hij niet op alle vragen antwoord geven; of soms een antwoord geven, dat heel anders is dan de patiënt het verwacht had. Sommige patiënten willen direct al rekening houden met alle mogelijke complicaties: „maar dokter, als dat er nu eens bijkomt" of „hoe moeti het toch gaan, als het zóó lang zou duren", enz. Het type van den bezorgden mensch uit Filipp. 4:6 en 7. Deze mensclien willen alles al van te voren weten, die menschen zijn bezorgd en maken het daarmee zichzelf lastig. De arts wijze dezen menschen liever eens op dat Filipp. 4, waar staat: „Weest in geen ding bezorgd"; dat wil niet zeggen, dat we zorgeloos moeten zijn; neen, we mogen, we moeten zelfs doen, wat onze hand vindt om te doen. Maar we mogen ons om de toekomst niet bezorgd gaan maken, want dan vertrouwen wtei God niet meer. Zulke patiënten moeten leeren zien naar de leliën des velds, die óók niet voor zichzelf kunnen zorgen; ze moeten- leeren zien, dat zonder den wil huns hemelschen Vaders zelfs geen haar van hun hoofd vallen kan, laat staan dan erger schade aangericht kan worden; ze moeten alleen maar, zooals Paulus verder zegt in Filippi., 4, „hun begeerten in alles door bidden en smeeken, met dankzegging, bekend maken bij God". „En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal dan hunne harten en hunne zinnen bewaren in Christus Jezus". Ik geloof, dat we met een dergelijk antwoord den patiënt ongelooflijk meer nut doen, dan door hem op zijn vraag te gaan antwoorden: „ja, het kan zus gaan, of het kan zóó verloopen"; of „als er dat zou gebeuren, dan zullen we misschien dat of dat moeten doen" enz. Laat de patiënt maar liever nadenken over Filipp. 4 e.d. dan over mogelijke complicaties enz.

Bovendien moet de arts zeer voorzichtig zijn in het voorspellen van het verloop van een ziekte. De schrijver in de „Vox" zegt terecht, dat „de prognose het moeilijkst blijft van alle medisch weten". De kundigste geneesheeren vergissen zich hierin vaalv nog deerlijk. Toen eenige jaren geleden Maarschalk Foch ernstig ziek was, stond op een avond in de kranten, dat de drie hoogleeraren, die om zijn bed stonden, verklaarden, dat de Maarschalk vermoedelijk middernacht niet meer zou halen; Foch is pas drie dagen later gestorven! Zoo moeten we ook oppassen een bepaald geval al te gauw als verloren te bestempelen; onverwachte wendingen ten goede, die iemand soms doen zeggen: „lüer is een wonder geschied", komen gelukkig nog dikwijls voor! De medicus ga daarom in zijn mededeelingen tegenover den patiënt niet verder, dan hij werkelijk kan gaan; wanneer een patiënt ernstig ziek is, mag liij dat niet verhelen en maar zeggen: „O, dat komt best terecht"; dan heeft hij dien patiënt er op te wijzen, dat hij werkelijk ernstig ziek is. Ik zie er geen bezwaar in om aan de in onze oogen „ongeneeslijk" zieken voor te houden, dat wij, mensclielijkerwijs gesproken, de situatie wel voor zeer ernstig houden, maar dat onze menschelijke zienswijze ook niet onfeilbaar is en dat God soms nog wel uitkomst geeft, waar wij dat niet meer verwacht hadden. Alle verder gevraag, „of zooiets dan nog lang kan duren" enz. snijde men liever af; wij, menschen kunnen de toekomst veel te gebrekkig lezen; de toekomst moeten wij tegemoet gaan, in het vertrouwen, dat God alles wèl zal maken, zonder

d'aaram precies te willen wetep, hóé alleSi gaan, zal. Trouwens de toekomst van de wereldgeschiedenis, die misschien nog veel benauwender is, heeft God ons ook niet geopenbaard. In het gewone dagelijksche leven moeten we dus ook verder leven. _^onder dat we weten, waar we over een maand misschien voor komen te staan; ook daar moeten we eiken dag doen, wat ons opgelegd wordt, naar ons beste weten, op dat oogenblik en de uitkomst moeten we... inderdaad aan God overlaten. God heeft dat blijkbaar zóó gewild. En het is niet anders voor den zieke; hoe gaarne hij en die zijnen misschien ook aan; de toekomist de raadselen zouden willen ontwringen, voor zoover betreft de afloop van de ziekte, zij zullen verder moeten, zonder die wetenschap; zij zullen moeten doen, wat voorgeschreven wordt om beter te worden of om het lijden te verzachten, zij moeten zorgen, maar zij moeten, in geloovig vertrouwen de uitkomst aan God overlaten; zij mogen niet bezorgd zijn!

Wanneer onze menschen zóó gaan staan tegenover ziekte en dood, dan zullen heel wat van de vragen, die nu gesteld worden aan dep arts, achterwege kunnen blijven; dan zal men het ook leeren, dat men niet wijs moet willen zijn, boven men behoort wijs te zijn. Laat men dan vertrouwen, dat de arts dat mee zal deelen, wat hüj z.i. mee moet deelen. Dat hier over de keuze van een arts nog wel een en ander te zeggen zou zijn, zal een ieder duidelijk zijn; hier komen meer factoren in aanmerking dan dichtbij-wonen, of goedkoope tarieven, e.d.

Onwaarheid spreken worde dus vermeden in de ziekenkamer; maar de waarheid worde slechts in die mate en op die wijze meegedeeld, dat de patiënt er alleen voordeel en geen nadeel van ondervinde.


- 1) Het artikel werd geschreven begin Februari 1936.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's