GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is het mijn scbuld?

IL

Nog een andere brochure: over het instituut van Il ulppr ed'ik er. Hier is de argtmientatie met recht zwak, moppert de brochure-lezer. Die boekjesschrijvers schijnen te denken: benoem een hulp^ predikör en het komt in orde. Is or een bizondene sociale genadie, die aan het hulpprediikeirschap inhaercnt is? Gaat er van den benoemingsbrief tot hulpprediker in den binnenzak een magische kracht uit? Van Randwijk en Risseeuw, aldus onze brochurelezer, schijnen het te denken. Is het de deemoed van het voorvoegsel „Iiulpi", dat zoo aantrekkelijk is, of is het 't zwevende van hun kerkrechtelijke positie, dat de fantasie prikkelt?

En maakt Risseeuw geen fout, als hij den hulpprediker ambtelijk huisbezoek laat doen, zonder tot ouderling te zijn gekozen en als hij hem doet bedanken voor een betoep tot predikant, o^m in de plaats daarvan een benoeming tot hulppredikeT op een andere plaats aan te nemen?

Nog is het mopperen van den gedegen brocliurelezer niet ten eüide. We moeten hem nog wel even het woord laten, des te betel- kunnen we Risseeuws belangrijke boek straks opi zijn werkelijke verdiensten beoordeelen.

Het boek snijdt ook de verhouding van ambtsdragers tot gemeente aan en omgekeerd. Rij zulk een precair onderwerp is, zoo zal de gaarne objectieve brochurelezer opmerken, eenzelfde bezwaar aan te vo'eren als bij de diaconale voorzorg. Hier wordt de toestand in één gemeente blijkbaar stilzwijgend als gemiddielde aanvaard en de indruk gewekt, alsof de dominees van middelbaren leeftijd èf schrijfdominees, of salondominees zijn.

Tot zoover de criticus, die een roman kan. lezen als brochure in ve'rhaalvorm. slechts

Wat hiervan te zeggen? In de eerste plaats dit, dat die criticus dan nog niet ver genoeg is gegaan. Hij heeft nog een kleinigheid vergeten en wel, dat dat heele verhaal van a tot z verzonnen is; dat er geen Egbert Lemke bestaat en geen Ds Priem, geen Maud Couprie en geen Lien de Regt, geen Ds Goedhart en geen ouderhng Tuinenga. Wat heeft nu alles wat de schrijver over 'die onderwerpen gezegd heeft voor bewijskracht, wanneer de werkelijkheid slechts tot boetseerklei heeft gediend, waarvan hij maakt wat hij wil? Is daarmee niet elke tendenzroman bij voorbaat al veiroordeeld, ja nog sterker, hebben nu niet zij gelijk gekregen, die den roman als kunstvorm veroordeelen?

Maar nu gaan we dan ook zien wat we aan; elkaar hebben; hier ligt de wending. Wat die goed bedoelende, maar slecht lezende Criticus als het grootste kwaad aan den roman weet aan te wijzen, dat is juist zijn meest karakteristieke eigenschap: het element van verdichting.

O, zult ge zeggen, dus een romaiischrijver mag den boel verdraaien zoo hij wil, generahseerein, overdrijven, verhoudingen scheef voorstellen en dan nog meenen, dat hij de oplossing van een vraagstuk in feite dichterbij heeft gebracht?

Volstrekt niet. Mits u maar begrijpen wilt, dat die verdichting aan bepaalde voorwaarden gebonden is, eigen wetten volgt' en aan hooge eiscbein moet voldoen. De moeilijkheid zit natuurlijk hierin, dat 'die voorwaarden, die wetten en die eischen niet zoo maar ergens • nageslagen kunnen worden. Ze op te sporen en te formuleeren is missohieia nog moeilijker dan de opsporing en formuleering van natuurwetten. Want de cultuur gaat boven de natuur uit.

Maar hoe kan dan de werkelijkheid door verdichting gebaat zijn? Och, dat begrijpit ©en Oosterling beter dan een Westerling. Het verdiclite verhaal spiegelt de werkelijkheid. Het verhaal geeft de dingen los van onze eigen kleine belangen, los van onze kleine angsten en huichelarij, die oais vaak beletten de dingen uit onze omgeving juist te zien. En dit is de hoofdverdienste van Risseeuws boek, dat het plotseling tot ons zegt: Gij zijt die man; gij zijt de schuldige. Dat heeft de verdichting bewerkt.

Als we in de krant lezen van een aardbeving, of van een overslroomiagj of van hongersnood,

dan grijpt ons dat dikwijls mindel- aam, dan wanneer we in een verzonnen verhaal leaen, d'at dia lip van de heldin trilde. De sclirijver weet door een of andere tooverkunst te beweirfcein, dat wij zélf di© held' of heldin zijn. Dat is de manier, waarop in een roman oveir kwesties van den dag gohandteld kan worden: eeïst worden ze van ons afgehaald, van ons losgemaakt, zoodat we zie kunnen zien, zooals ze zijn en dan, voor we het weten, nu de dteur van ons hart openstaat, zijn ze met een handige beweging als brooden in onzen oven geschoven.

Laten wei, nu we den roman als roman recht kunnen doen, de kwesties nog eens langs gaan, die Risseeuw heeft aangeroerd.

De gr oeps be we ging. Het hoofdstuk, hieraan gewijd, is ongetwijfeld wat lang. Vermoedelijk beeft de sclu-ijver maar hoogst zelden een dergelijken avond meegemaakt. Een kerkdienst beschrijft hij veel korter, want dien kent hij beter. Ben schrijver, die aUe knepen van het vak kent, zal zorgen, dat hij zich hierin niet verraadt. Maar van veel belang is het niet. Hoofdzaak is, dat hier wordt toegegeveni, d'at er in de groepsbewegüig iets leeft, d'at de kerk mist, n.l. onderling medeleven en hulpbetoon, ongeacht stand en positie. En hoe reageert de auteur hierop? Door het ellendig te vinden, dat de kerk daarin te kort schiet, niet leeft ZOO' ze leven moest en kon.

Lemke neemt ten slotte het woord en pleit voor de ke'rk en de auteur Risseeuw pleit met dit hoofdstuk bij de kerkmenschen voor het goede in de groepsbeweging. En wat we later in het boek erover lezen, dringt ons dezen kant uit, dat we zeggen: in dienzelfden geest behoorden wij met elkaar om te gaan, even zoo openhartig, huljpvaardig, 'cn even zoo „gewoon".

De diaconale voorzorg. Dat dit thema de liefdte van zijn hart heeft, is wel zeer dradelijk. En waarom ? Omdat hier een begin gemaakt wordt met in de practijk te brengen een nieuwe gehoorzaamheid en een nieuwe liefde door de menschen v, an de kerk. De schrijver zegt: kerk, wees kér*k, niet enkel in de theologische sfeer, maar ook in de sfeer van de liachels en kindearwagens, die de sjouwploeg naar de kerkelij'ke „clearing" brengt. Nu is dat werii van den bijstand wel heel gemakkelijk „af te maken". Maar wat hier een zwakheid hjkt van den schrijver, bewijst juist zijn zuiver instinct. De romansciarijver toch mag zich nooit te ver van de werkelijiklieid' verwijderen; hoe \Tij hij ook scliijnt, er zijn ongeschr'even wetten die hem dat verbieden. En de werkelijkheid biedt au eenmaal niet overvloed van materiaal aangaande dat opzetten en uitbreiden van een beweging van bijstand biiuien een kerkelijke gemeente in onzen tijd. Daarom geeft de schrijver slechts het begin, den eersten tijd. 'En zelfs daarin is hij nog zóó voorzichtig geweest, dat hij zich lieeft beijverd den menschelijken kant van dit alles te laten zien. Met dit weinige heeft Risseeuw meer bewezen dan met een onverantwoordeUjk groolen bloei van dat bijstandswerk in zijn boek. Genoeg is meer dan veel. En Wie hier ziet, met welke reserve hij hevehngsgedachten van hem heeft neergezet, die hoort een literair geweten spreken "Want een al te zeer bloeiende bijstand zou met recht rdets bewijzen en van de kern van het boek afvoeren. Die kern is de uitroep: kerk, wees kerk! Het gaat niet om dien bijstand als bijstand, maar om de p'ractische beoefening van de Christelijke naastenliefde, in welken vorm dan ook.

Het hulp predikerschap. Risseeuw heeft zijn hulpprediker niet geïdealiseerd: hij is lichamelijk nietsterkenooknuendan wat onzeker. Voorts is Lemke een doodgewone jongen. ZoO' valt alle nadruk op zijn liefde voor de pracüsche taak der kerk, op de noodzakelijkheid van saamhoorigheid en geestelijken familiezin in de gemeente. Zoo komt ook het hulpprediker s c h a p op den achtergrond. In die lijn doordenkend, zou ik p'ersooidijk wel gTaag hebben gezien, d'at Lemke het beroep in zijn gemeente had aangenomen, afgezien nog van de kerkrechtelijke vraag. Dan was alle schijn vermeden, alsof in het hul p-prediker zijn op zich zelf iets vromers zit, dan in het prediker zijn. Maar afgezien van deze persoonlijke bedenking, vind ik de figum- van Lemke toch volkomen geslaagd Hij wijst van zich af, naar zijn Meester. Hij is held door dienaar te zijn.

De verhouding van ambtsdragers en gemeente. Het valt niet te ontkennen: Lemke Wordt hier voorgesteld als overvloediger in goede werken, dan de schrijf dominee Priem en de salondominee Albers. Trouwens de figuur van Lemke, beladen met het idealisme van den auteur, moet — romantechnisch gesproken — mienschen tegenover zich vinden, .anders is hij overbodig. Hij móét Priem bewegen tot een gift en^ Albers straks tot zijn opvolger maken. Een schrijver als Multatuli zou van die dominees caricaturen hebben gemaakt, denk maar aan Ds Wawelaar uit de Max Havelaar. Ook hierin is Risseeuw meer waar, conscientieuser. Hem drijft geen haat, maar ILefde. En wat hij in die beide dominees gispt, dat is, dat ze zich verschuilen voor den nood der kerk: de één achter zijn perswerk, de ander achter zijn comfort. Ik heb een ontwikkelden en bereisden jongen man eens hooren zeggen, d'at hij meer aansluiting voelde bij de generatie van de grootvaders dan van de vaders. Inderdaad mogen we en kunnen we de oogen niet sluiten voor het feit, dat ©r een zekere verwijdöring is tusschen de jongeren en de generatie van de „vaders". In hoever dit juist is, valt hier niet te onderzoeken. En daarmee zou dan op zichzelf nog niets bewezen zijn, nocli ten nadeele van de vaders-generatie, noch ten nadeele van de generatie der jongeren. Toch is het eigenaardig, dat Lemke het meeste aansluiting vindt bij den ouden dominee Goedhart.

Hoe meer men zich in Risseeuws boek verdiept, des te duidelijker ontwaart men de centrale gedachte van het: kerk, wees kerk. En met verwonderlijke zuiverheid zijn alle figuren in het boek rondom deze gedachte gegroepeerd. Lof en blaam wordt aan de hand van déze gedachte uitgedeeld. Niemand' wordt ontzien, niemand wordt tot zondebok.

Er is iets ontroerends in de trouw, waarmee Risseeuw het van de kerk verwacht, de kerk, waaraan hij trouw beloofd heeft en waaraan hij toebehoort. Daarom vind ik het hoogtepunt van het boek daar, waar van Lemke, als. hij op het spreekuur met Bert de Jonge praat over diens uitziohtlooze verloving, gezegd wordt:

„Egbert Lemke staat op. Hij móét gelooven in de taak der kelrkj anders zal hij ondergaan. Anders zal hem te eeniger tijd een vloek over de lippen komen. Een vloek in Gods Naam, over een gemeente, , die zich naar Christus durft noemien en nochtans de oogen sluit voor den verschrikkelijben nood der zwakkere leden."

Deze passage, die bijna een profetischen klank heeft, is toch in haar drift nog beheerscht De vloek komt Lemke nog niet over de hppen. Hij vervloekt niet en gaat niet onder, juist omdat hij in de taak der kerk gelooft.

Zoo is „Is het mijn schuld? " een gaaf boek geworden. Het geestelijke en het litteraire element gaan hier hand in hand. Dezelfde liefde die thema is van het boek, beheerscht de visie van den schrijver op zijn figuren. Dezelfde soberheid, die de karakterteekening bepaalde, hield ook de volzinnen kort en de beschrijrangen binnen de perken. De afwezigheid' van alle fanatisme gaf een luwe atmosfeer, waarin de humor kon optoloieien. Risseeuw strijdt in dit boek omdat hij móét strijden, maar als ge den dieperen Risseeuw zoekt, dan vindt ge dien in de sfeer van de namiddag-godsidienstoefening, met een citaat waaruit ik wil besluiten :

„Egbert ondergaat iets van een diepe vrede, als hij vroeg de ke'rk binnenkomt. Er zitten ©en paar oudjes op de stoelen en er hangt, door het middaghcht, een niet te definiëren sfeer rondom het sobere meubUair.... Op avonden als deze dankt hij God voor de stilte. Wanneer hij bidt, begint het klokje van de Roomse kerk te luiden — een enkel ver autosignaal verraadt iets van heft zomerleven en Egbert weet zich mèt de gemeente verzonken in de stille, ootmoedige aanspraak tot God...

Bij de nazang ziet hij plotsehng het oudte gezicht van Aukje Zandt — zij heeft haar bijbeltje gesloten vóór zicli, want het is haar hevehngspsalm: 'k Zal dan gedurig bij U zijn. — Egbert wendt de ogen van de gemeente af. Hij tuurt in het venster, dat ia de gloed van de wester-avondliemel staat."

En 's avonds bidt hij om de minste plaats onder de arbeiders in den wijngaard.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's