GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

itlOOnV^JOIKELI De sociale ethiek van Brunner.

(3. Het sociale bandelen.)

V.

Nadat zoowel het subject als de norm uit Bruniier's sociale etliiek ons bekend zijn geworden, valt het niet zoo moeilijk meer om af te leiden, wat hij over het eigenlijke sociale handelen zeggen zal.

1. Hij gaat hierbij uit van de op zichzelf jidstie gedachte, dat, evenals het ons lot was om als kinderen uit een bepaalde vader en moedeï- ge^ boreix te worden, het zoo ook ons lot is, om van den beginne af in een bepaalde civilisatie geplaatst te zijn. Onder deze ci\ilis, atie verstaat hij dan, in onderscheiding van de cultuur, het beschikbaaï maken en het beschikbaar geworden zijn van natuurdingen en natuurkrachten voor menschelijke doeleinden, door de verstandelijke werkzaamheid en vooral door den technischen arbeid van den mensch. ^) De miensch heeft reclit op dezen , arbeid.2) Het is scheppingsordinantie.8)

2. Óp de vraag, of deze teclxnische arbeid van ons wel onder eenige zedelijke beootrdeeUng valt en dus in de ethiek thuis behoort, antwoordt Brunner vooral om de volgende dubbele reden bevestigend.

Vooreerst komt in den arbeid heel duidelijk onze vrijheid aan den dag. Wij kimnen immers weirken of niet werken, en ontwerpen, als wij het doen, van te voren onze plannen. Vrijheid vormt op haar beurt een onderdeel van onze verantwoorde^ lijkheid. En verantwoordelijkheid is, zooals wij vroeger reeds zagen, voor Brunner identiek melt liet beeld Gods of het meest wezenlijke van ons mensch-zijn. Arbeid is derhalve een echt — zoo met de meest — mensdhelijke verrichting, en staat daarom onder het gebod Gods.*)

Daarbij is arbeid altijd een aangelegenheid van de gemeenschap. Niet slechts een taak, die het best in samenwerking, met anderen kan volhr, acht worden, maar vooral een dienst aan de gemeenschap en aan onzie medemenschen. Zijn adeldom bestaat niet in wat, maai- in waarom wij iets verrichten, of hij werkehjk beroep, liefdedienst aan den naaste is.^)

3. Nog op andere wijze construeert Brimner, dat ons arbeidsleven onder het gebod Gods- staat en dus ook in de ethiek moet bespro-ken worden. De grondvragen, die de economie behandelt, die in de werkelijkheid v, an het leven telkens weeT'keeren, en die het produoeeren, het verdeelen en het verbruiken v, an de stoffelijke goederen raken, zijn niet slechts technische, m, aar bovenal zedelijke vragen.

Zoo hebben wij bij de productie al dadelijk grond noodig. M, aar reeds de bodem is niet ©en zuiver natuurlijke of iQÜiisch-neutrale factor. Hij is in zóó hooge mate zedelijk en sociaal bepaald, dat Brunner eigenlijk de heele sociale ethiek wel vanuit het bodem-vraagstuk zou willen ontwikkelen.")

Ook de \verktuigen — het tweede element bij de productie — plaatsen ons voor de ethisiche vragen van eigendom, kapitaal, geoorloofdheid der machine, enz.

Straks, bij de verdeeüng en consumptie, komen weer allerlei zedelijke kwesties aan de orde, zooals die van het bezit, rente, loon, weelde, e.d.

Heel sterk komt het zedelijk karakter uit, wanneer wij vragen naar het doel, waartoe het heele maatschappelijke bedrijf plaats heeft. Het naaste doel moge hierin bestaan, om zoowel den enkeling , als de gemeenschap van de noodz: akelijk, st6 levensgoederen te voorzien, toch is dit het laatste niet. De mensch doet , aan het sociale leven mede', niet islechts om, , als het dierj te kunnen eten, maar om een echt menschelijk leven te kunnen leiden.

En in het midden van dit aUes staat als subject de .arbeidende mensch zelf, met zijn sociale gezindheid, met zijn bereidwilligheid en bekw; aamheid tot arbeiden, met zijn zelfstandigheid en solidariteit.')

4. Nu lijdt het voor Brumier geen twijfel, dat, (hoezeer dte maatschappij een oorspronkelijto scheppingsorde is, en God bevolen heeft, dat wie niet werkt, ook niet eten zal, thans de zonde in haar huist, en haar van haar goddelijk, met de ordening gegeven doel, verwijdert. Het is een, gebr o ken sch eppingsor dening. ^)

Of liever, de zonde zit niet zoozeer in de m, aatschappij, maar in den mensch. Zij vertoont zich ook hier , als erfzonde, d.w.z. zij ontspringt niet in den wil van het enkele individu, maai" zij is een boven-individueel, collectief verschijnsel, dat met het bestaan van den mensch zelf gegeven is, en openbaart zich hier allereerst in een boven-üidividueelen, maatschappelijken tijdgeest, en als gevolg hiervan in het maatschappelijke st elsel.

Zij neemt in het sociale leven vooral drie hoofdvormen aan: maatschappelijke atrophie of luiheid, m, aatschappelijke hypertrophic of gewinen arbeidszucht, thans aangroeiend tot maatschappelijke daemonie; en eindelijk maatschappelijk egoisme. 8)

Dit maatschappelijk egoisme demonstreert Brxmner vooral aan de monopolies. Alles waarbij de een den , ander noodig heeft, noemt hij een „relatief monopolie". Dit is scheppingsordening. Maar deze monopolies loopen nu altijd gevaar te ontaarden, omdat de bezitter ervan ze uitbiüt ein hij meer voor zijn arbeid eischt dan hem rechtens toekomt.i")

Bovendien is de groote zonde van de concrete maatschappij, waarin wij nu en hier handelen moeten, het kapitalisme, dat zich eveneens èn als m, aatschappelijke gezindheid èn als maatschappielijk stelsel openbaart. Bij de omschrijving van dit kapitalisme sluit Brunner zich zeer nauw aan bjij de sociahstische opvatting, volgens welke de wezenlijke kapitaal-eigenschap hierin bestaat, „dat zij aan den bezitter van een goed een deel in de opbrengst van 't prod'uctie-prooes geeft, zonder dat daarvoor arbeid is verricht".ii)

Dit kapitalisme wordt door Brunner in z, ijn verschillende elementen ontleed. Het is gewlnzucht, waardoor het doel van den arbeid niet meer de voeding, maar geldgewin is. Het is individualisme, waardoor de kapitalist alleen om zichzelf denkt en de rechtsverhoudingen in überalen geest omkeert. Het is economisch raüonaüsme, waardoor alles ontzield en verzakelijkt en alle waarden m getallen uitgedrukt worden! Het heeft bewerkt, dat zich een scheiding tusschen arbeid en bezit van de productiemiddelen heeft voltrokken. Niet hij, die den , arbeid geleverd heeft, maar de geldschieter of kapitalist, niet de producent, maar de handelaar is de man. In het kapitalisme voltrekt zich , al verder een dergelijke concentratie van het kapitaal, dat de groot-bezitter de pers, den staat, de kerk, het heeie leven beheerscht. Het 'heeft bet aanzien gegeven aan het proletariaat, of aan een klasse, welker arbeid men koopt en waarover men • beschikt, zonder dat zij zelf iets te zeggen heeft. Het ergste, wat het kapitalistische stelsel o^ zijn geweten heeft, is dan ook, dat het den arbeid van zijn waarde heeft beroofd. De arbeider met zijn arbeidspraestatie is koopwaar, ruilarükel. Hij wordt uit de gemeenschap uitgesbooten en als object, niet als subject gewaardeerd.i2)

De tegenwoordige maatschappij is zóó bedorven, dat de vraag gedaan moet worden, of, wat over beroep en dienst gezegd werd, thans nog wel volbracht kan, i8)

6. Op deze hoogst-belangrijke vraag, of, en zoo ja, wat een christen in de tegenwoordige maatschappij doen moet, geeft Brunner eigenlijk geen antwoord. Hjij sHngert ons telkens tusschen tegenstrijdigheden heen en, weer.

Aan den eenen kant spreekt hij zoo kras mogelijk uit, dat de maatschappij zoo- door en door verzondigd is, dat het voor den enkeling nooit mogelijk zal zijn, daaraan zondeloos deel te nemen. Met het maatschappelijk bedrijf mee te doen, be^ teekent noodNvendig zonde te plegen, i*) Vooral het kapitalistische stelsel is volstrekt ongeschikt, om daarin te dienen. Het bezit geen waarde en verantwoordelijkheid, terwijl juist verantwoordelijkheid het beeld Gods in den mensch is.^y

Doch wanneer wij nu op grond lüervan ver-

-wiachten, dat Brujmer ons radten zal, om ons maar uit het maatschappeljljk leven terug te trekken, dan keert hij opeens 't blaadje om. Wij kimnen toch met ons christelijk handelen niet wachiten, tot er een betere m, aatschapp; ij is! Wij weten niet eens, of wij: wel ooit een betere zuUen beleven. Ook deze eeuw van het hoog-kapitalismc is de tijd van den dienst der liefde.i^) Met al haar zonden en God-vervreemding, met haar ongerechtigheid en egoisme, kan de tegenwoordige booze wereld' toch plaats en instrument voor den dienst aan onzen naaste worden. De christen vrage echter niet eerst: hoe kan ik de maatschappij veranderen? maar: hoe kan ik in haar dienen? Wiant dit is het wonder van Gods genade, dat wjj ook in een ordening, die eigenlijk geen ordening, en in een gemeenschap, die eigenlijk geen gemeenschap is, in volleni zin de liefde beoefenen kunnen.i')

7. Wanneer w^j hieruit meenen begrepen te hebben, dat Brumier ons het sociale leven inzendt, niet allereerst om een betere maatschappij tot stand te brengen, maar om in liefde te dienen, dan komt hjj weer opeens van een anderen kant. Want hjj wil, dat wij allereerst „de betere gerechtigheid" zTxUen vervullen. En dit beteekent in zijn mond, dat wij juist wèl naar verbetering der maatschappij zullen staan, en trachten haar zoo goed mogelijk te makein.

Zelfs gaat hij hierin zoo ver, dat wij in het zoeken hiernaar niemand miogen uitsluiten, die, ook al > vil hij van kerk en christendom niets ^veten, hetzelfde n, astreeft. Al wat in oppositie toet het bestaande leeft, moet zich vereenigen en gezamenlijk optrekken. Want het gaat hier om een handeling niet van de kerk^ maar van de burgerij. En het ergste zou wel zijn, wanneer wij tot bet slichten van christelijke partijen overgingen. Dit behoort alleen thuis op den bodem vian het Roomsch-Katholicisme. Maar de protestantsche kerk bezit geen politiek of sociaal program. Op elke christelijke, sociale organisatie ligt de vloek van het verraad aan den naam van Christus. Wij kimnen Zijn naam niet op eenig politiek vaandel hechten. Er bestaat geen program of partijgroep, die religieus of christelijk zijn kan. Wij welen niet, wie de zaak van Christus vertegenwoordigt. Ook hier geldt het woord des Heeren: Oordeelt niet.i^)

Doch , alsof Brunner bang is, dat wij nu toch weer te veel het hart gezet zullen hebben op een nieuwe en betere maatschappij, keert hij weer tot zijn eerste gedachte terug. Óók de strijd voor een 'belere ordening is het eigenlijk niet. Want ook een nieuwe ordening zal weer een onrechtvaardige en een onmenschelijke zijn. Ook daarin zal het, als in de tegenwoordige, even mogelijk of onmogelijk blijken, om , als christen te leven. Het is diens roeping, om onder iedere ordening tegen den stroom op te zwemmen. Hij moet er altijd op uit zijn om, ook al volvoert hij zijn ambtsplicht zooi goed mogelijk, door de ordening heen te breken, in den medemensch zijn broeder te ontmoeten, en zóó zijn beroep te vervullen.i^)

8. Hierom is B'ruuner eenerzijds ook voorstander van den klassenstrijd. Deze is onvermijdelijk. Alleen door middel hiervan kan de betere gerechtigheid verwezenlijkt worden. Er is nu eenm, aal nooit een klasse geweest, die vrijwillig van haar voorrechten afstand deed. Aan een proletariër, die christen zijn wil, dezen strijd te verbieden, zou even onbillijk zijn, als om aan een dienstmeisje te verbieden, haar slechten dienst op te zeggen. Maar aan den anderen kant is Brunner ook weer tegenstander van den klassenstrijd. Want met de zegepraal van de partij, die thans in oppositie verkeert, is het ook nog niet gewonnen. Ook zij bedient zich van middelen en streeft doeleinden na, waarmee een rechtgeaard christen zich niet zal kunnen vereenigen. Hij doet met de oppositie mee, maar in nieuwe oppiositie.^°)

9. Op gelijke wijze acht Brunner het aan den eenen kant onzinnig, om van een christen, die handelsman is, te eischen, dat hij naar de wet van de bergrede zaken zal doen. Want vooreerst is de bergrede slechts een heenwijzing ixAser het gebod Gods, doch dit zelf niet. Daarbij heeft het ambt van zakenman zijn eigen ordening, die niet diie dfer verhouding van persoon tot persoon is. De christen moet diep beseffen, dat ook wanneer hij eerlijk en rechtschapen zaken doet, hij nog heelemaal geen christelijk zakenman is. Zijn onderneming Wij ft een stuk van deze tegenwoordige booze wereld. Maar anderzijds mag hij zijn werk ook niet opgeven. Hij moet er op uit zijn, door zijn ambt heen te breken, zoodat "hij den mensch, met wien hij zaken doet, als zijn naaste erkent, hem de verschuldigde liefde bewijst, en zóó zijn zaak als dienst aan de gemeenschiap uitoefent.21)

10. Heel Brunner's sociale ethiek trekt zich tenslotte om drie vraagstukken samen, die ^ij in enkele bladzijden afdoet en waarbij hij hetzelfde spel van geven en nemen, van ja en neen doorzet, zoodat wij' aan het einde nog niet weten, wat christelijke roeping is.

a. Het vraagstuk van de rente. Eenerzijds gaat het niet aan, omi geen rente te \Tagen of te betalen. Do. tegenwoordige maatschappij is zonder rente ondenkbaar. Of een toekomstige het zonder liaar zal kunnen doen, is een zaak, die ons in de concrete situatie van vandaag niet aangaat. Maar aan den anderen kant blijft rente altijd een zedelijk verdachte grootheid. Wiant zij verscliaft ons inkomen zonder arbeid. Zij maakt het mogelijk om een luxe-bestaan te voeren. Zelfs als wij rente ontvangen van zelfverworven kapitaal, genieten wij toch thans ©en leven op grond van voorbijgeganen en niet pas-gepraesteerden arbeid. Een christen moet daarom van genot ten gevolge van rente zooveel mogelijk afstand doen. Wat hij aan arbeidloos inkomen ontvangt, geve hij aan de gemeenschap tenig. Waar hier echter de grens ligt, laat zich niet vaststellen.

b. Het vraagstuk van den rijkdom. Wij kunnen ook niet zeggen dat de rijkdom ongeoorloofd is. Maar gezien de scherpe woorden van Jezus over rijken en rijkdom, moet ook deze bij ons onder verdenking staan. Het zal tenslotte de vraag zijn, niet óf ik, maar hóé ik rijkdom bezitten mag. Wij moeten ook ons bezit als beroep zien. Wij zijn sliechts rentmeesters. Rijkdom moet middel nooit tot genot, doch steeds tot dienst zijn. Hoe ver dit echter gaan mag, is wederom niet nader te bepalen.

c. Hiermede hangt ook het vraagstuk van de weelde samen. Het gaat niet aan, dat wij ons beperken tot wat voor het leven beshst noodzakelijk is. Dan vernietigden wij de cultuur. Maar een wieeldeleven mogen wij ook niet leiden. Het is wenschelijk, de grens van het noodzakelijke niet zoo hoog, maar zoo laag mogelijk te stellen.^^)

11. Als aanhangsel voegt Brunner hieraan nog enkele woorden toe over de taak der kerk. Deze bestaat vooral in vierderiei.

a. De verkondiging van het evangelie der schepping, der verzoening en der verlossing, dus niet Tan een „social gospel".

b. De arbeid der hef de van de dia|conie.

c. De uitlegging van het gebod Gods voor de vol ksgem ee nsch api. Niet, dat de kerk een sociale ethiek heeft te leveren. Nog veel minder moet zij een sociaal programma opstellen^ Maar profetisch heeft zij kritiek te oefenen op het bestaande. Verder moet zij een „sociaal geweten" wekken en het vertrouwen, dat voor het geloof geen ding onmogelijk is. En vooral moet zij ook de sociale schuld der christeuheid belijden en zich hierom onder Gods gericht buigen.

d. Eindelijk moet zij in de wereld een ge tui genis afleggen door haar leven en wandelen: „Ziet, hoe lief Zij elkander hebben".^2)

Hiermede is wel het meeste en ook het voo'rnaamsle weergegeven van wat Brunner ons over ons sociale handelen te zeggen heeft. Hoe hierover te oordeelen is, zien wij D.V. een volgende maal.


1) Das Gebod und die Ordnungen, ^ 369.

2) T.a.p., 379.

3) T.a.p., 372.

4) T.a.p., 370—371.

5) T.a.p., 373—375.

6) T.a.p., 381.

7) T.a.p., 381—383.

8) T.a.p., 383—384.

9) T.a.p., 394—395.

10) T.a.p., m.

11) Mr P. A. Diepenhorst, Leerboek van de Economie II, 267.

12) T.a.p., 406-^t07.

13) T.a.p., 408.

14) T.a.p., 385.

15) T.a.p., 408.

16) T.a.p., 409.

17) T.a.p., 386—387.

18) T.a.p., 417—418. Ook op de oecumenische wereldconferentie, die pas te Oxford gehouden werd, heeft Brunner hetzelfde standpunt ingenomen. Hij verklaarde, blijkens de persverslagen, het voor onmogelijk, dat de kerk eenig sociaal program zou ontwerpen, als ze er iets van weet, wat Christendom eigenlijk is. Een systeem kan ze ook niet ontwerpen, want een systeem is een wet, een tijdlooze en abstracte manier van doen, om normen op te stellen voor het leiden van het leven; het is iets van schematischen aard, en daarom onpersoonlijk, en het doel er van is regels neer te leggen, gereed voor het gebruik, die in overeenstemming zijn met een gelijksoortig onpersoonlijk schema. God leidt echter Zijn kinderen als personen van oogenblik tot oogenblik op verrassende en onschematische wijze.

19) T.a.p., 419.

20) T.a.p., 416. Hiermee komt vrijwel het standpunt van

Ds J. J. Buskes Jr (C. D. U. en S. D. A. P., 15) overeen: „De klassenstrijd is voor mij een niet te loochenen werkelijkheid. Ik sta op het standpunt, dat de klassenstrijd als een rechtsstrijd gestreden moet worden. Maar het persoonlijk en venijnig karakter, dat deze toch reeds zoo yreeselijke strijd zoo veelszins in de arbeiderspers ontvangt, is met de diepste geloofsovertuiging van ons in strijd".

21) T.a.p., 420.

22) T.a.p., 420-423.

23) T.a.p., 423^125.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's