GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Een merkwaardige brief.

III.

Nog een paar brieven wil ik in dit beantwoorden. artikel

Daar is in de eerste plaats een zuster, die iets vertelt van haar eigen ervaringen.

Zij was erg ziek. De dokter gaf geen hoop meer. Zij was evenwel niet bereid om te sterven. In de kerk werd voor haar gebeden. De dominé wees haar op Psalm 68:

„Hij kan en wil en zal in nood. Zelfs bij het naadren van den dood, Volkomen uitkomst geven."

Zij bad veel om verzekering en vergeving van zonden. In dien nacht werden de pijnen wat minder. Zij dankte God daarvoor en bad om uitkomst. Een poosje daarna kwam er groote vrede in haar hart en hoorde zij: „Ik heb u bij name geroepen, gij zijt Mijne".

Zij was erg blij en zag hierin een verhooring van haar gebed.

Daarna hoorde zij: „Mijne genade is u genoeg."

Zij gelooft vast, dat Gods Geest hier getuigde met haar geest, dat zij een kind Gods is.

Zij is toen beter geworden, later geopereerd, maar heeft onder alles het geloof behouden, dat zij het eigendom van Jezus Christus is.

Hoe nu over deze zaak te denken?

Ik vind het wel hard, dat ik het moet zeggen, maar naar mijn overtuiging is de houding van deze zuster niet naar het Woord. Ik kan ook hier niet anders doen, dan herhalen wat ik de vorige maal schreef.

Waarom gelooft deze zuster nu, dat zij het eigendom van Christus is?

Omdat zij die stem heeft gehoord. Op het Woord durfde zij zich niet te verlaten; de belofte, zooals die in het Woord tot haar kwam, durfde zij niet aan. Daar moest eerst bijkomen dat andere.

Maar dit is een tekort doen aan de vastigheid van het Woord en aan de genoegzaamheid van het Woord.

En wij hebben geen enkele reden om aan te nemen dat God op zulk een wijze ons in ons ongeloof tegemoet zou komen.

Integendeel. „Zij hebben Mozes en de Profeten, dat zij die hooren."

Natuurlijk geloof ik graag, dat de zuster, die mij schreef, een kind van God is.

Maar zij doet niet goed, met die vastigheid te ontleenen aan het feit, dat zij die stem hoorde.

Zij moet die vastigheid ontleenen enkel aan het feit, dat God in Zijn Woord haar Zijn belofte heeft gegeven.

Elke andere grond is valsch en onbetrouwbaar. Zeer ernstig raad ik deze zuster aan om deze dingen als grond voor het geloof, dat zij Gods kind is, ter zijde te schuiven en zich simpel aan het Woord vast te houden; en in de tweede plaats om nooit in dien geest, als waarin zij mij schreef, over deze gebeurtenissen te spreken, omdat zij dan zoo licht bij anderen de gedachte wekt, dat zij ook, om zeker te kunnen wezen, iets dergelijks noodig hebben.

Dat zou voor het leven van Gods volk zeer schadelijk zijn.

Van een broeder kreeg ik een brief met allerlei namen, die ik liever niet publiek noem.

Voor de zaak is dat ook niet noodig.

Waar zijn \Taag op neer komt is dit.

Kan iemand, als hij b.v. bidt om genezing voor zichzelf of voor een ander, na het gebed verzekerd zijn, dat de Heere die genezing nu zal geven? "

Ik zou zeggen: „neen".

Wel kunnen wij zeker zijn, dat de Heere ons gebed verhoort. Maar omtrent de wijze van verhooring hebben wij geen zekerheid.

Wat die wijze van verhooring betreft hebben wij altijd te zeggen: „niet mijn wil, maar de Uwe geschiede".

Zeker, alles wat wij in het geloof begeeren, zal God ons geven.

Maar om in het geloof te kunnen bidden is noodig, dat ik weet, of God het mij zal willen geven, of het goed zou zijn voor mij en voor des Heeren eer.

En dat weet ik in heel veel gevallen niet.

Ik weet b.v. van te voren niet of het voor mij en voor mijn kind en voor 's Heeren eer goed is, dat mijn zieke kind herstelt.

Daarom kan ik niet bidden in het geloof, dat dat kind weer beter worden zal, dat moet ik den Heere overlaten, al mag ik het wel vurig van Hem begeeren.

Maar ik kan wel bidden in het geloof, dat God het zoo zal leiden als voor mijn en des kinds waarachtig geluk en voor de eere van 's Heeren Naam goed is.

En dat is genoeg; daarin kan ik rustig zijn.

. Wat dus de zaak betreft, waarover deze broeder schrijft, neen, ik geloof niet, dat dit juist is gezien.

Maar —, laat ik hem er bij zeggen, dat het ook zeker niet precies zoo is gegaan als in het door hem genoemde boek wordt verteld. Ik weet dat van zéér nabij.

En ik ben het volkomen met den schrijver eens, dat het vertellen van zulke dingen zeer gemakkelijk kwaad kan stichten.

Altijd weer dringen dergelijke dingen ons den kant uit van een soort openbaring, boven de Schriftopenbaring uit, te willen hebben.

En dat leidt immer tot een ongezond geloofsleven.

En nu nog iets.

Het is mij gebleken uit correspondentie, dat in onze Gereformeerde Kerken ambtsdragers worden gevonden, die in hun ambtelijk werk de waarde van visioenen én inspraken durven verdedigen.

Tegen al zulke broeders zou ik willen zeggen; „Lieve broeders, weet toch wat gij doet. Bedenkt toch op wat voor grond gij zoo de schapen uwer kudde hun vertrouwen leert stellen, hoe ge zoodoende het eenige gezag, de algenoegzaamheid des Woords voor hun bewustzijn ondermijnt.

Ik geloof niet, dat God op zulk een wijze met

Zijn kinderen handelt. Maar nu stel ik mij eens op uw standpunt.

Gij zult toch moeten toestemmen, dat er in deze dingen ook sprake kan zijn van inbeelding. Op welke wijze wilt gij dan inbeelding van werkelijkheid onderscheiden?

O, maakt u toch los van dergelijke onschriftuurlijke inzichten.

Onschriftuurlijk en ongereformeerd is zulk een beschouwing.

Waar vindt ge in één onzer belijdenisschriften ook maar één aanwijzing, dat een mensch op deze wijze van zijn staat verzekerd zou kunnen worden?

Waarlijk, dit is het rechte spoor niet.

„Tot de Wet en tot de Getuigenis", „Mozes en de Profeten en de Apostelen", een andere grond is er niet.

Inderdaad, ik had niet gedacht, dat hierover in onzen kring nog zooveel gezegd zou behoeven te worden. God geve, dat de plant, die wij hier signaleerden, straks op den akker van het leven van Gods volk niet meer worde gevonden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's