GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bjj het einde van bet jaar.

Nu het jaar ten einde spoedt trachten wij allen onze gedachten te verzamelen. Hoe ouder men wordt, hoe moeilijker men dit bedrijf vindt. Het schijnt ook wel alsof de ouderdom der wereld zelf deze moeilijkheid vergroot. Dat ligt trouwens in den aard der zaak. Wanneer hetgeen wij uit de Schrift over de ontwikkeling der dingen ten goede en ten kwade gehoord hebben, door ons ook maar voor het kleinste deel zuiver werd' verstaan, dan zullen de draden van het gebeuren al meer zich onderling verwarren; en de neiging, aan onzen tijd zoo onmiskenbaar eigen, om de knoopen te ontwarren zal de verwarring nog maar grooter maken. Want wie de knoopen doorhakt slaat heel wat stuk, breekt de verbindingen, waarvan de zonde zich bedient, maar ook die vele andere waarlangs Gods genade streeft naar haar consummatie. En dewijl het bedrijf van het knoopen-doorhakken altijd revolutionair is, zal het ook steeds uiLloopen op een forceeren van de machten der zonde en op een isoleeren van de kerk van Jezus Christus. Haar vervolging is duizendmaal reëeler, hardnekkiger en schrikkelijker dan de uitwerping der Joden dit jaar heeft kunnen zijn. Het behoort tot de ziektebeelden van dezen tijd, de ziektebeelden waarin wij ook helaas ons eigen zondebeéld en ons eigen tekort aan profetisch inzicht geleekend' \inden, dat ons oog hiervoor veel te weinig geopend is. Het is een ellendig gezicht, ettelijke Joden te zien bezwijmen voor de grens. Maar grooter ellende is het aantal preekstoelen, waarop het hart een moordkuil wordt. Het is een korte verheuging, een paar ton te zien bijeengebracht voor voedsel en kleeding van réfugiés. Maar daartegenover is het ecB smartelijke ervaring, dat er zoo bitter weinig gelet wordt op het kwijnen van het profetenhart en op het verslappen van het profetisch getuigenis. Niet de zilveren koorde, die de kerk aan den staat bond, is het grootste ongeluk, en dus ook niet het doorsnijden van die koorde. Maar het verslappen der hand, die de lasso's werpen kan om den nek van Gods vijanden, teneinde ze dan dadelijk weer vrij te laten, zooals David Saul vrijhei uit antirevolutionair respect voor de wet der souvereinileit in eigen kring, dat is het grootste ongeluk.

Temidden van den wervelstroom, die in zulke spanningen ontstaat, hebben wij christenen in Nederland ons leven geleefd. Wie durft ontkennen dat ook wij in het profeteeren tekortgeschoten zijn? Wie beeft niet voor de toepasselijkheid, die Christus' woord op ons eigen leven nog heeft, wanneer Hij hen vermaant die de teelcenen der tijden niet kunnen verstaan? En wie heeft hier het recht, als wreker op te treden, zoolang hij ziet op zichzelf? Ach, hij is niet beter. Ook hij wordt oud; ook voor hem wordt de wereld oud. En vooral: ook in hem, zooveel hel vleesch aangaat, wordt de wereld oud.

En „vleesch" beteekent hier niet alleen zijn zondige bestaan, maar ook zijn natuurlijke. Niemand ontkomt er aan: bij het klimmen der jaren van hemzelf en van de wereld wordt het moeilijker de spanningen, die er in de geschiedenis zijn, te volgen.

Gelukkig, er is ook een kracht die vernieuwt. Die de jeugd vernieuwt als van een arend. Die kracht is in het geloof gegeven.

Voor zoover zij uit het geloof opkomen moet en slechts van wedergeboorte de vrucht kan zijn, wordt zij alleen aan het „wonder" van den wederbarenden Geest gedankt. Hoe wij het woord „wonder" hier opvatten is wel duidelijk.

Maar voorzoover God altijd Zijn schatten in aarden vaten legt, ook die schatten welke „van boven", dat is, langs den weg van het „wonder" tot ons gebracht worden, m.a.w. „zonder ons", zijn die schatten dan toch gelegd „in ons". „Zonder ons, in ons". En evenals het leven der wedergeboorte daarna wordt ingedragen in een natuurlijk proces van ons menschelijk bestaan en geen oogenblik daarvan te isoleeren is, alzoo ook deze van bovenaf ons toekomende krachten van vernieuwing en verjonging.

Zoo gezien is het geen wonder, dat temidden van de adembenemende en uitzicht beroovende complicaties van het wereldleven om ons heen wijzelf steeds meer er toe gebracht worden, ons te concentrecren op onze eigen détails. Dat is een heel natuurlijk bedrijf. Het is een gewone reactie, deels van hulpeloosheid. Maar daarin voltrekt zich een groote genade Gods; mits wij maar steeds weer teruggaan tot de uit Hem gevonden, voor het geloof uit de Schriften verifieerbare vruchten van Zijn genade. Er ligt dan een gunst in van God, wanneer wij, bij het machteloozer worden der geisoleerde chrislenschare voor wat het ingrijpen op het wereldleven betreft, zoo heel naïef ons gaan beperken tot het doen van het onze. Onze kwesties afhandelen, onze polemieken afwikkelen, ónze theologische moeilijkheden onder de oogen zien; dnze „knoopen" onttrekken aan het zwaard dat ze doorhakken wil, en ze in Godsnaam duwen onder het oog, voor aller broederoog, dat ze al maar door negeeren wil. O, het is allemaal heel natuurlijk. De oude menschen, die het leven niet meer aankunnen, gaan hun eigen zaakjes doen, relireeren zich. Voor zoover dit alles „vleesch" is, is hel ook in de kerk niet meer dan „vleesch". Onstuimige lieden kunnen er heusch kwaad van zeggen. Maar ze zullen een door genade gescherpt oog toch hebben te begeeren, teneinde te zien hoe God in zwakheid Zijn kracht volbrengL Want als bij het bezwijken van vleesch en hart het geloof en bet wedergeboren leven opwaakt in getrouwheid, dan zal de reformatie, de voortgaande reformatie van het persoonlijk leven bij het ouderworden van de kinderen Gods het „verouderen" voortdurend verhinderen. En het wonder voltrekt zich dan van het door genade eigenhandig schoonvegen van den zich steeds versmallenden weg, die daar leidt naar die enge poort, die in Zondag 16 heet een doorgang naar het eeuwige leven.

Niet anders is het bij het „ouder-worden" van de Kerk. Als ik van één ding bij den dag meer doordrongen word, dan is het van haar geïsoleerd worden. Maar als ik ook van één ding sleeds vaster overtuigd word, dan is het hiervan, dat de hoogste wijsheid' juist ten overstaan van d'it feit ligt in het simpele doen van onze eigen zaakjes, „ziende in het gebod", ziende in het gebod uit hei geloof, naar de wet Gods, Hem ter eere. Welzalig de man die naar de wet teruggrijpt; die den strijd terugdringt naar het uitgangspunt. Er is een dut> bel toekomstbeeld geprojecteerd in de Heilige Schrift tegen den tijd waarin de wereld ten einde loopt. „In die dagen zullen de menschen den dood zoeken en zullen hem niet vinden". Maar ook: „zalig die knecht, welken de Heere als Hij komt, vinden zal alzoo doende". Alzoo doende: zijn straatje vegende; zichzelf, zijn broeder vermanende; met de koppigheid van den ouderdom teruggaande naar de letter, en vooral niet vragende naar de gevolgen.

In dezen zin is er ook in de Gereformeerde Kei*' ken gewerkt in het jaar dat achter ons ligt. Er was veel „vleesch" bij; vleesch in den zin van „zonde". Dat had anders gemoeten. Er was ook veel „vleesch" bij in den zin van „doodgewone natuurlijkheid", historische verlegenheid, cultureele aporie, een teruggedrongen worden op eigen terrein, wijl we aan de groote tafels van de wereldconferenties toch niet zijn genoodigd. Daar was niets aan te doen. En deze ónze „verlegenheid" werd niet tot Gods „gelegenheid". Want wie onze verlegenheid Gods gelegenheid noemt, keert de dingen onderstboven. Neen, in onze verlegenheid heeft God ons weer gewezen op ónze gelegenheid. Niet Hèm bood ze een kans, maar óns vermaande Hij daarin, ons eigen werk nu eindelijk te gaan doen. En als wij gelooven dat nog steeds de bronnen springen daar waar God ons geplaatst heeft, in de kerk, dan zullen we ook gelooven dat elke poging om het water, dat vlak bij ons opborrelt, tegen stof te vrijwaren en om de nauwe openingen, waar het uilstroomen wil, tegen verstopping te beschermen, een zegen zal zijn voor de wereld. Een zegen, waarvan de hoegrootheid, de kracht en hel effect tenslotte door God zelf bepaald worden.

Zoo buigen wij het hoofd over groote schuld Maar wij danken over de groote trouw van God, die ook in 1938 de Gereformeerde kerken er toe verwaardigd heeft, krachten in zich te herbergen, die de eigen kwesties der kerk tot solutie trachtten te brengen, niel tegenstaande van binnen en van buiten daarbij hel molest niet is uilgebleven. De engelen verblijden zich. Zoo gaan wij in het geloof de toekomst tegen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's