GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Nieuw-Testamentische belofteliegrip.')

III.

Ja, het leven is gezien en de wereld is door den Menschenzoon in bezit genomen .— maar de dood is ook gebleven, en de overste dezer aioon, dezer wereld, regeert met ijzeren scepter het heelal.

Do kerk is een kerk onder het kruis, en de naam van Jezus Christus wordt gevloekt in de wereld die van Hem is.

Ja, als wij gaan zien wat zichtbaar is, en liooren gaan wat 'er te hooren valt in deze wereld, dan hecrscht de dood.

Maar liier geldt wat Calvijn eens schreef: „wederom om te kennen te geven dat de beloofde dingen tot op den laatsten dag toe, op welken de boeken zullen geopend worden, te hoog zijn, dan dat ze door onze bevatting begrepen, of met do oogen gezien, of met de handen getast zouden kunnen worden, en dat ze ondertusschen door ons niet anders bezeten worden, dan wanneer wij het gansche begrip van ons verstand te buiten gaan, en onze scherpzinniglaeid.uitstrekken boven alles wat in de wereld is, heeft hij (d.i. de Hebreenschrijver) aan de definitie van het geloof toege- .voegd, dat deze onbekommerdheid van bezit betreft dingen die in hoop gelegen zijn." (Sizoo, 11, p. 66).

Na Paschen en Pinksteren is de zegening van Abraliam tot de wereld gekomen. Bet eeuwige leven is gezien en geloofd in deze wereld. De Heilige Geest is uitgestort als onderpand van de eeuwige erfenis, die ten volle geopenbaard zal worden in de voleinding dezer eeuw — maar tusschen Paschen en het laatste der dagen, tusschen den middag en den avond van den dag des Heeren, liggen de dagen en jaren van de nieuwe, van de laatste phase van het verbond des Heeren.

En zoolang het punt des tijds waarheen nu alle jaren dringen, niet gekomen is, heeft de mensch te g e 1 o o V e n in de belofte en te hopen op den nieuwen hemel en de nieuwe aarde. Hij heeft ook nu van de belofte te leven. Deze belofte komt tot hem als een belofte des ver bon ds, evenals tot Abraham. Maar het verbond is nu nieuw geworden, het is een beter verbond. D.w.z. de liemelsche, geestelijke krachten, die in principe in het verbond met Abraham lagen besloten, zijn nu losgemaakt. Christus heeft het „het is volbracht" uitgesproken en toen is de oude diatheke vergaan en is de nieuwe ingeluid en ten bewijze dat hemelsche krachten zijn losgemaakt, hebben dooden levend in Jeruzalem gewandeld.

De belofte van het eeuwige leven wordt geschonken in het nieuwe verbond, d.w.z. in de door Christus' dood en opstanding nieuw geworden gemeenschap van God en mensch. In het offer van Golgotha zijn God en mensch verzoend en wil God met menschenkinderen gemioenschap stichten. God richtte daartoe in den morgen van Zijn éénen dag met den mensch Zijn verbond op en dat Hij juist dezen vorm voor gemeenschapsr oefening met menschen koos, is Zijn souverein welbehagen en Zijn vrije genade. In dat verbond nu, dat verdrag van God en mensch is de belofte vastgelegd als verzekering en bevestiging van de verbonden en van de pacten, zooals één der oude belijdenisschriften zegt. (De Erlauthaler, pag. 271 aant. 34 van Muller). Dat wil dus zeggen, dat God de belofte van het eeuwige leven gegeven heeft als extra-verzekering dat Hij waarachtige gemeenschap met den mensch wil stichten. Maar tevens is met deze belofte gegeven dat deze gemeenschap nog-niet gemeenschap is. In het eeuwige leven ja, dan zal die gemeenschap haar hoogste maat en heerlijkheid bereikt hebben. Maar nu in idit doods-leven is het een beloofde gemeenschap, die echter in geloof, dat het eeuwige leven al grijpt in den tijd, reeds nu in beginsel gevonden wordt. („Wie in den Zoon gelooft^, die heeft het eeuwige ieven".) God geeft dus van Zijn kant de belofte als verzekering van 't gemeenschapsp a c t. Wij van onzen kant hebben die gelofte te gelooven en' in ons leven van onze Ipooze werken te vieren en zoo den eeuwigen sabbath in dit leven te doen aanvangen. Dat is het tweede deel van'het verbond. Waarachtige gemeenschap is nooit alleen eenzijdig, werkt zich steeds naar twee kanten uit. „Maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." Het leven wordt alleen gezien in het geloof, d.w.z. in het vast vertrouwen dat God Zijn belofte zal vervullen, de gemeenschap eeuwig zal vastzetten, maar wie deze belofte niet gelooft, verijdelt de belofte in ongeloof. Dat is ook geen wonder. Want aan wie zal God zijn beloften vervullen? Immers alleen aan hen, die van Christus, den Middelaar des verbonds, zijn. Met Hem als tweede Adam, als Hoofd van een nieuw menschengeslacht, heeft God Zijn pacten gesloten, omdat Hij het groote géhoorzaamheidswerk verricht heeft, dat God van den beginne van den mensch gevraagd heeft.

Geloof aan de beloften des verbonds sluit dus in de justificatie, d.w.z. de vergeving der zonden, de toerekening van Christus' gerechtigheid en ingang in het eeuwige leven. Zoodra ik geloof in de belofte, wordt mij krachtens Gods verbondsstatuut de gerechtigheid van Christus, d.w.z. het groote géhoorzaamheidswerk van Cliristus toegerekend als het mijne, ben ik dus in Christus gerechtvaardigd voor God en ontvang ik Itrachtens de belofte, hier en nu, in den tijd, het recht op het eeuwige leven. Terecht is dan ook gezegd, dat tusschen uitverkiezing en wedergeboorte het kruis der verzoening, de belofte des evangelies staat opgericht (Van der Zanden, Vox Theologica, IX, p. 81).

Deze belofte des verbonds komt nu na Pinksteren allen menschen toe, ook den heidenen, en in zooverre kan gezegd, dat het verbond geen grenzen heeft. Het zoekt alle menschen, ja God vertraagt de beloften niet, opdat allen tot bekeering komen. Het leven is voor allen, die in den dood liggen.

God is genadiger dan wij denken of ooit zouden durven hopen. Dat een nieuwe hemel en een nieuwe aarde opgericht zullen worden, is door menschen die in deze aarde maar al te zeer "hun blijvend goed zoeken, niet te gelooven. Daarom heeft God in de sacramenten de beloften ons wel zeer realistisch willen voorstellen. Het is de belofte, die in de sacramenten voorgesteld wordt. Deze mogen daarom ook nooit van hun eschatologischen zin ontdaan- worden. Zoowel doop als avondmaal, ze zijn niet blijvend, evenmin als de belofte blijvend is, maar ze wijzen heen steeds weer, onafgebroken, naar de vervulling die hen voor goed overbodig zal maken.

Do doop, de ondergang in het water — daarin is de dood, o' zeker — wij zijn met Chi-istus begraven door den doop in den dood — maar het is ook een opgang uit het water — wij zijn met Hem opgestaan tot een nieuw, een onvergankelijk leven. De doop gaat zonder bloedstorting — hij is geen besnijdenis meer, het bloed is vergoten, maar toch brengt ze ons steeds weer dat bloed in gedachtenis. Daar komen we nooit meer onder uit. Het ging door 1 ij d e n tot heerlijkheid. Hier beseffen we het pas goed: het was Gods vrije genade die ons de belofte schonk. God baande den weg tot verlossing, wij gelooven Hem in dit Zijn doen, maar het is ook het kruis over ons gevloekte leven. God stortte Zijn bloed voor onze zoenden, maar het is dan ook door lijden tot heerlij kill e i d. De opstanding heeft den tweeden Adam gekroond met eer en heerlijkheid en eeuwig siert de gloriekroon het hoofd van Davids grooten Zoon. Wij zijn opgestaan tot een nieuw leven .— maar in hope en daarom roept ook iedere doopsbediening oni het aanlichten van de opstanding aller dingen.

Niet minder eschatologisch is het heilig avondmaal. Ja zelfs is de eschatologische gedachte daarin nog verdiept. Bij het eten van het brood en het drinken van den wijn wordt het tweevoudig herhaald: doe dat tot Mijne gedachtenis. Schijnbaar heeft het heilig .avondmaal dus meer terugwijzende dan vooruitwijzende beteekenis. Maar toch is dat niet zoo. Want Paulus voegt er nog aan toe: „zoo dikwijls als gij dit brood zult eteri, eni dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren.^ totdat Hij komt."

Elke avondmaalsviering is een uitroepen, een publieke verkondiging van het evangelie van den kruisdood van Hem, die voor der menschen zonde stierf, maar 't is ook een uitroepen, een publieke verkondiging van de epaggelia, de belofte. Zie., Ik kom om alle dingen nieuw te maken. Elkie avondmaalsbediening spant zoo de aandacht der geloovigen, spant hun geloof opi Hem, dde gansch alloen, ontbloot van alle tafelgemeenschap stierf aan het hout, maar het richt ook het geloof op) Hem, die alle tafelgemeenschappen, die nu in de wijde wereld aangericht worden, zal vereenigen tot de eene voltooide tafelgemeenschapi, die aan, gericht wordt op de bruiloft des Lams.

Evangelie en belofte, ze zijh niet te scheiden. Elke woordbediening, elk sacrament bindt ze samen, roept ze beide uit in deze wereld. Het heil is verworven, het leven is gezien .— het heil zal komen, het leven wordt geschonken. Beide worden in het geloof gegrepen. En dat geloof nu maakt al onze dagen eschatologisch.

Want nu weten we, dat aan ons werk en ons geloof gebonden is het punt des tijds. Christus verscherpt de uiterste crisis. Die vuil is, da|t hij nog vuil worde, en die rechtvaardig is, dat hij nog rechtvaardig worde. Laat niemand meer zeggen : ons handelen komt er dus niet meer op aan, neen, het komt er alles op aan, want de belofte zal vervuld worden, maar alleen aan de getrouwe werkers in den wijhgaard.

Laten we nu ook ons werk meer zoo' gaan zien en niet alleen ons werk maar ook ons rusten. Dan komt daarin perspectief. Dan komt in dat alles het onbewegelijk koninkrijk dat de verandering der bewegelijke dingen zal teniet doen. Wij werken en wij' rusten in het geloof, dat al deze dingen medewerken ten goede, dat is, dat in , al deze dingen is een heendringen van onzen Heere Jezus Christus naar het punt des tijlds.

En nu tenslotte: wij hebben gesproken van Gods belofte aan Abraham en van het groote werk van onzen Heere Jezus Christus en van het eschatologisch moment dat er in. die belofte is, die ook door ons geloofd wil worden. Laten we nu terugkeeren

tot het begin, den aanvang van Gods werken in schepping en herschepping beide.

God had ook Adam de belofte gegeven. De belofte van het eeuwige leven. Het eeuwige leven zou Adam niet geschonken worden als loon op zijn werken maar wel in den weg der werken. Vervulde Adam Gods eisch, zoo zou God doen komen het eeuwige leven, de groote volle gemeenschap van Hem met den mensch. Dan zou de mensch in het eeuwige leven zij'n eeuwige bestemming gevonden hebben. Adam heeft de belofte niet geloofd en hij heeft niet het gehoorzaamheidswerk gedaan, dat van hem gevraagd werd. Toen is de hoop op het eeuwige leven weggevlucht van deze wereld tot God die het nu alleen nog schenken kon.

Toen heeft God getoond, dat Hij' niet liet varen Zijner handen werk. Dat tenslotte de belofte Zijn belofte was en dat Zijn groote werk niet dooï" menschelijke zonden gebroken kan worden. God heeft de belofte gehandhaafd omdat God de geschiedenis gehandhaafd heeft. Toen is tusschen den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, die God oprichten zal, ingeschoven dat machtige drama van den strijd tusschen Christus en Satan, voor, op en na Golgotha tot in den laatsten strijd tusschen Christus en den Antichrist. De geschiedenis bleef — dus de belofte bleef. Alleen nu geen vervullen meer van de belofte in den weg der weriken, maar nu alleen in den weg des geloofs.

Nu is ook de laatste schijn van roem den mensch ontnomen. Nu is het alles de vruclit van het souvercine welbehagen van den grooten God, die na een geschiedenis vol van de meest immepse spanningen, toch het werk Zijner handen niet laat varen, maar de belofte blijft handhaven en in der lijden end de vervulling schenken wil.

Het nieuw Jeruzalem zal komen, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zullen opgericht worden, het eeuwige leven zal eens alles en allen overgieten met een nimmer endenden glans en ons past hier niets dan dit eene:

GODE ZIJ LOF.


1) Lezing gehouden op 't XV-de Lustrum van F. Q. I.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's