GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De navolging van Christus.

I.

Wanneer ik in dit artikel een paar opmerkingen ga maken over de navolging van Christus, wil ik eerst even iets zeggen van het boekje, dat onder bovengenoemden titel verschenen is van de hand van Thomas a Kempis.

Dit boekje toch, geschreven in die 15e eeuw, , heeft de eeuwen door en dan in zoo breeden kring bekendheid verworven en behouden, dat bij een bespreking van dit onderwerpi, ieder schrijver zich genoodjzaakt ziet, zijn meening over het geschrift van Thomas a Kempis t, e kennen te geven en zijn houding daartegenover te bepalen.

• Nu wil ik dit bij het begin van mijn artikel doen. Niet alleen om me maar van een noodzakelij ken schrijversplicht gekweten te hebben, maar tevens om aan te toonen, dat bij allen roem, dien de verhandelmg van Thomas heeft geoogst, nauwgezette bestudeering en overweging van den eisch tot navolging van Christus taak gebleven is.

Want, om het maar direct te zeggen: het boek van Thomas a Kempis kan dp rol van „standaardwerk" te dezer zake niet vervullen. Het is als gids, als wegwijzer voor wie ernst maakt en wil maken met den eisch des HEEREN, onbetrouwbaar. Het leidt op een dwaalspoor en wie het als handleiding zou gebruiken, zou den weg tot „navolging" finaal misloopen.

Deze beoordeeling klinkt wel heel scherp. En ik hoor al de opmerking: laat het niet heelemaal zuiver op de graat zijn, maar er zit toch zeker ook wel veel goeds in.

Nu, dat geloof ik niet. En ik meen, dat wie dit zegt, Thomas a Kempis en zijn boek geen recht doet. Thomas a Kempis was veel te goed Roomsch, zoo dóór en dóór Roomsch, dat niet maar hier en daar in zijn boek Roomsche misvattingen om den hoek komen kijken, maar dat het van dien zuurdeesem geheel doortrokken is. En nu kan men wel bepaalde alinea's of hooldstukken uit de „Navolging" losmaken van het geheel en dan beweren: dat zou ik ook wel kunnen zeggen; maar dit is niet fair tegenover Thomas zelf. Wij doen dat trouwens in andere gevallen ook niet. Wanneer vrijzinnige of moderne predikanten grootendeels onze terminologie gebruiken, dan zijn wij het er daarom niet grootendeels mee eens. We^ weten nu eenmaal: als twee het zelfde zeggen, dan is dat nog niet het zelfde.

Daarom moesten we afzien van alle annexatiepogingen. In hoe wonderlijke en levensgevaarlijke bochten en kronkels we ons daartoe moeten wringen, wordt duidelijk aangetoond door de inleiding, die J. P. Hasebroek schreef voor de vertaling van de Imitatio, die hij in het licht gaf.

De „Imitatio" wordt hierin eerst aangeprezen als e; en enchiridion, een vademecum voor ^Uen, wier hart voor den Meester van Johannes en van Thomas klopt van liefde. ' ..

Ondertusschen blijkt de schrijver toch ook beducht voor kwade Invloeden, die van dlit boekje kunnen uitgaan.

Hij vervolgt daarom m, et erop te wijzen, dat „de wortel, de slam en de krone van de leer des heils" in het geschrift van Thomas worden gemist.

Hij acht dit dan weer zoo ernstig, dat hij hét boiekjo zou willen onthouden aan „jonge zielen, die aan haren Schepper begeeren te denken in de dagen harer jongelingschap", evenzoo aan „vermoeiden en belasten, die uitgeput door het dragen van het juk der wereld en der zonde, wenschen te gaan tot den Heer, wiens juk zacht en wiens last licht is".

Daarna komt de schrijver tot de volgende merkwaardige uitspraak: „niet zij, in wier mond de 42e, maar veel meer zij, in wier mond de 2Se Psalm past, wenschen wij tot Thomas te zien komen als schapen en lammeren des Heeren, onder den staf van dien liefhebbenden dienaar en navolger des Opperherders, hun tocht te vervolgen op dien weg der gerechtigheid, waarin God de Zijnen leidt om Zijns naams wille".

De slotsom luidt dan: „Terwijl wij dus met de ééae han'd het boekske van Thomas aanbieden, nemen wij het met de andere , terug. Precies! Dat noem ik een onmogelijke mani-pulatie. En dte poging 'daartoe dwaas en verkeerd. Alsof de menschen in wier mond' de 23e Psalm zou passen, geen gevaar te duchten hebben van misleiding. Nu nog daargelaten, dat heel die tirade over al of niet passende psalmen een, om het maar zeer zacht te zeggen, uitermate vreemd bedenksel is.

Ik blijf erbij, dat dit boekje voor alle psalmzlngers als gids een gevaar vormt en als leidsman ten eenenmale te verwerpen is.

Hoe kan het ook eigenlijk anders!

Het is het geschrift van een kloosterling, idie geheel naar de geestesgesteldheid van dien tijd bij na-vèlging ingeschoven heeft de gedachte van na-dóén. Getuige daarvoor de titel! En alle gedachte aan imiteeren van Christus is voor ons ten eenenmale contrabande. Waarom wij een hemelsbreed verschil zien b.v. tusschen de litteiekenen des Heeren, die Paulus zegt in het lichaam te dragen en de stigmata van Franciscus van Assisi.

Ook gelooven wij, dat de schrijver van dit boek met de verheerlijking van het kloosterleven, met het aanprijzen van het afgeschoten hoekje voor het te lezen boekje, lijnrecht ingaat tegen Christus, dia dergelijke hoekjes nooit heeft ingericlit, noch Zijn discipelen erin gezet. En als dan gezegd wordt: maar Christus weet toch ook te spreken van eien binnenkamer en heeft Zijn discipelen daarheen verwezen voor den dienst der gebeden, dan moet het antwoord luiden: zeker, maar let er op waar, in welk verband en dus met welke bedoeling Christus dat heeft gezegd. En dan is het oogenblikkelijk duidelijk, dat Christus toen het pleit niet voerde voor een kloostercel. Christus keerde zich op dat oogenblik tegen het openbare, schijnheilige, vrome gebaar, dat erop berekend was om lof te oogsten van menschen.

Neen, de door Christus genoemde binnenkamer is in de: verste verte geen kloostercel.

Want da kloostercel laeeft geen vensters naar Gods wijde wereld, maar alleen muren, die afscheiden van de buitenwereld. Daarentegen heeft da binnenkamer, waarvan Christus spreekt, wel degelijk vensters naar alle zijden, getuige reeds het gebed, dat naar Christus' eigen voorsdirift daar gebeden moet worden. Want neem nu alleen maar die eerste bede: „Uw naam worde geheiligd". In de belijdenis lees Jk daarvan .deze uiteenzetting: „Geef ons, eerstelijk, dat wij U recht kennen en U in al Uw werken, in welke Uw almachtigheid, wijsheid, goedlieid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid klaarlijk schijnt, heiligen, roemen en prijzen".

Hoe duidelijk treedt zoo het fundamenteele verschil tusschen kloostercel en Christelijke binnenkamer in het licht.

Want de kloosterling trekt muren op en zegt: laat mij vooral toch niets van d|e wereld! zien.

Maar de bidder heeft vensters in zijn binnenkamer en zegt: ik wil wel niet van dte menschen gezien worden, maar zelf moet ik heel de wereld zien, want „o HEERE, onz; e Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de gansche aarde!"

Het is natuurlijk overbodig Mer dieper op in ta gaan.

Zonder meer is nu reeds duidelijk, dat kloostermuren alleen kunnen worden opgetrokken door dien mensch, die eerst aanvaard heeft het Roomsche dogma, dat een tegenstelling tusschen natuur en genade poneert.

Thomas, de kloosterling, doet dan ook niet anders dan protesteeren tegen den oppersten Herder, Die geweigerd heeft te bidden, dat ide Vader de Zijnen zou wegnemen uit deze wereld, maar Die gevraagd heeft, of de Vader hen in de wereld bewaren wilde van den booze.

En daar zijn wel heel ernstige consequenties aan verbonden! Die niet maar het bidvertrek, maar evenzeer het bidden zelf raken. 'i

Want als de bruid in afzond ie ring bezingen wil de liefde tot haar hemelschen bruidegom, vermag zij dat niet te doen op zuiveren toon. Zij; heeft zichzelf geïsoleerd, zich losgemaakt van heel de wereld ter wille van verborgen omgang met Hem. Ze verwacht nu ook, dat Hij zich isoleeren zal met haar in het huisje, het opkamertje, dat zij Hem heeft gebouwd.

Zoo pleegt ze echter beeldendienst. Want zoo isi die Rruidegom niet. Wel haat Hij de zonde vanij en in da wereld, maar nimmer heeft' Hij die wereld i zelf, 'ddia Gkids schepping is, gehaat!

Laat die bruid dan maar eens rustig lezen wat voorwerp van de liefde Gods genaamd wordt in Johannes 3:16, en op vele andere plaatsen, ja heel de Schriften door.

Reeds hierom moet heel het door Thomas aangeprezen vroomheidsideaal verwerpelijk worden geacht. En dit temeer, waar de hoorders van Thomas den weg van het zoeken van eigen ge^ rechtigheid worden opgedreven.

Bijna stelselmatig wordt gezwegen over het volbrachte werk van Jezus Cliristus. Zoo is heel de toon der „imitatio" onzuiveir.

Natuurlijk gaat het niet aan in den breede do door len door Roomsche gedachtencyclus te bespreken, waarvan het boek van Thomas a Kempis doortrokken is. ^Iiet zou anders wel interessant zijn dit boek eens te leggen naast h'et „Gulden bóekske" over het Christelijk leven van de hand van Calvijn, waai-van Ds van der Vegt van Goes onlangs een nieuwe uitgave het licht deed zien.

Een vergelijking tusschen deze beide geschriften heeft werkelijk wel reden van bestaan. Immers blijkt reeds uit het voorwoord van Calvijn, dat hij zijn lezers wil opwekken om te wandel en in de Vo iet sporen van Christus. Maar hoe echt

schriftuurlijk spreekt hij dan ook reeds van Christus als veldhee'r en ons als soldaten, die Zijn veldleeken dragen en ondeir Zijn commando staan!

Maar waair het mijn hedoeling niet is een b'reedvoierige besp^reldng te geven van ©en van beide geschriften, daar volsta ik nu met een enkele verwijzing naar het werk van dien grooten Reformator, bij wien we nog allen op SCITOIOI willen gaan. '

Hetgeen gezegd is, is voldoende om staande te houden, dat Thomas den dienst van leidsman voor ons niet kan waarn, emen.

Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat zijm boek verboden lectuur zou zijn. Op die manier houden we ler geen index op na.

Maar als wij bet ter hand nemen, dan doen we dat niet om ingelicht te worden over die navolging van Christus, maar alleen om met belangstelling kennis te nemen van de gedachten, die te dezer zake door Rome werden gekoesterd §n gepropageerd Als zoodanig is het uitermate instructief.

Maar er is dian toch reden te over ons op de navolging van Christus te bezinnen. Te meer zijn we daartoe geneigd, omdat dit vraagstuk telkens weer aan de orde wordt gesteld.

Het wordt telkens weer ter sprake gebracht door voornamelijk buiten-kerkelijke bewegingen. Zoo denk ik vooral aan d, e zgn. Buchmanbeweging. Zij, die daarmede sympathiseeren, spreken steeds van geleid worden en volgen, ja, voeren eigenlijk de pretentie, de navolgers van Christus bij uitnemendheid te zijn. Maar dan is het ons recht en tegelijk onze taak deze geesten te beproeven of ze uit God zijn. We kunnen dat niet anders doen dan door de Schrift zelf uitspraak te laten doen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's