GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bilderdijks Elius.

„Dan, 't was bestemd, de Vorst, ons Neerland moest bezwijken, 'k Voorzag 't — en onvertsaagd, en in Gods raad gerust. Geen voorzorg, neen o neen! geen aarzlen of ontwijken, In de Almacht is mijn hoop, ik ben die hulp bewust "

De eerste zin, die Dr H. T. Colenbrander neerschrijft in zijn boek: „De Bataafsche Republiek" luidt: „Het wonder is niet, dat de oude Nederlandsche staat in 1795 gevallen is, maar dat hij toen nog bestond".

Inderdaad, toen de revolutiestorm over onze erve opstak was hetgeen neergeslagen werd niet veel m.eer dan vermolmd hout. We hadden zelf onze nationale karaktertrek reeds lang verloren en daarmee ons eigen graf gedolven.

We heulden met de Franschen, we namen de fransche zeden en gewoonten over, lazen fransehe boeken, verheerlijkten de fransehe begrippen en haalden den franschen geest over de grenzen naar binnen.

En toch, het scheen vlak voor den ondergang van onze republiek juist zoo goed te gaan.

De hollandsche dames hadden het druk met het namaken van de buitensporige kapsels die de Parijsche mode voorschreef en de hollandsche „mannen" hadden het even druk met de reorganisatie van hun pruiken, die niet meer in een „haarzak" achter den nek werd samengebonden, maar als een staartpruikje in een kleurigen strik uitloopend, coquet op den rug bengelde, 't Was immers „mode de Paris"? De statie-degens, die ook al door den „minderen man" v/erden gedragen, maakten plaats voor wandelstokken uit kostbaar uitheemsch hout gedraaid en die gebruikt moesten worden als tegenhangers van de waaiers der dames, de heeren hadden toch iets noodig om zich een houding te geven in gezelschap?

En wat al heel karakteristiek was: mode werd het „jou-jouspel". Iedereen deed er aan mee, van vijftien tot vijf en zestig jaar had men een dubbele houten schijf, hangend aan een koord in de hand en speelde er mee op straat, in huis, op de wandeling, in den schouwburg en op de beurs

Zoo speelde men als onbezorgde kinderen langs den rand van den afgrond.

In de familiecorrespondentie van Van Lennep lezen we: „De dames in die dagen leidden algemeen, wat men noemt een zeer wereldsch leven, van de brieven uit dien tijd onder mij berustende, zijn er misschien vijftig waarin van bals en comediepartijen gesproken wordt ".

Alsof er geen vuiltje aan de lucht is! En de heeren brengen het er niet beter af. Uitgaan, „gepaste ontspanning" en het leven genieten is de leus van den dag. En zij blijven bij dit alles heel vroom getrouw aan de gereformeerde kerk, die immers staatskerk is, en zonder welke geen staatsambten te bekleeden zijn.

Ds vloek der toenmalige opvatting van „art. 36"!

Maar Gods oordeelen, ofschoon lang aangekondigd, komen tenslotte altijd nog als een bliksemslag, zoo onverwacht en zoo snel.

Er zijn teekenen, die heen wijzen naar de catastrophe, soms jaren en jaren te voren, maar dan, als de tijd rijp is voor het oordeel, is het vaak of er een hiaat, een leegte, een rust is tusschen profetie en vervulling.

„Een rustige tijd" zeggen de met blindheid geslagenen in het oordeel der verharding.

Maar Gods Woord wijst op de dagen van den zondvloed en die van Sodom

Was er dan niemand, die het zag aankomen? Ja, net als altijd: de kleine luyden! Maar zij hadden geen stem in het kapittel. De heeren van de grachten in Amsterdam regeerden en het „gemeen" had te gehoorzamen

En de officieele kerk liep in het gareel van de regenten.

Van der Palm leidde een officiëelen dankstond, toen de Franschen over onze bevroren rivieren het land binnenstroomden. God had het immers doen vriezen. En Prof. Herenga schreef in een officiëelen , , biddagbrief": Dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen".

En toen de eed van trouw aan de revolutionaire staatsregeling moest worden afgelegd, deed heel officieel Nederland dit volgzaam, op een enkele uitzondering na.

Tot die enkele uitzonderingen behoorde Bilderdijk. Bilderdijk, de „Unis ille vir", de volstrekt eenzame, maar de profeet door God verkoren om vader van het Reveil te zijn!

Het was in de dagen van afval, van de groote apostasie, vóór den ondergang der Republiek, dat Bilderdijks eerste zoon geboren werd.

En hij noemde zijn naam: „EUus" Heit klinkt oud-testamentisch, niet waar? Aan een vriend schrijft Bilderdijk: „ een naam, anders sedert omtrent elf eeuwen in ons geslacht niet gebruikt ".

Hij gaat dus wel een heel eind in de geschiedenis terug.

Elf eeuwen. Bilderdijk ziet op geen eeuw, wanneer zijn hand profetisch grijpen wil naar de eeuwigheid, waarin Hij zonder begin geweest is, die de eeuwen schiep.

Men heeft er om gelachen. Bilderdijk was een verwaande gek; hij schepte een beetje op met zijn adelhjke afstamming. „Heer van Teisterband", ja wel, het klonk niet onaardig.

Maar Bilderdijk laat de wereld lachen. Hij houdt zijn adellijke afstamming vol en op zijn ouden dag schrijft hij nog aan zijn vriend Tydeman: „Mijn fami-

liepapieren komen overeen met die hem in Elius Grajus herlcennen, een beroemd Overste uit 't Grieksche keizerrijk ".

Wat wil toch die Bilderdijk met dat eeuwenoude geslachtswapen ?

Waar haalt de man den onzin vandaan? Enkel maar ijdelheid, zegt Dr Van Vloten, die een Iselangrijk deel van zijn leven verknoeid heeft om Bilderdijk bij ons volk in discrediet te brengen.

We zullen de zaak even op den keper bezien, ze is de moeite wèl waard.

Juist voor de geboorte van zijn zoon heeft Bilderdijk een romance gedicht, getiteld „Elius". Het verhaa, l speelt in de dagen toen het Christendom Noord- West-Europa doordrong.

Over dat gedicht schrijft Bilderdijk aan zijn uitgever:

„De oude chronieken vertellen, dat Jonkvrouw Beatrix, in 'tDuitsche „Heile", na den dood van haar vader Diedrich, de laatste Voogd van Kleve en Heer of Grave van Teisterbant, die uit het geslacht der Ursinen gesproten en een braaf ridder was, op een tijd op den brug te Nimwegen zittende, «en ridder den Rijn in een schuitje zag afzakken, getrokken door. een zwaan, die daar met gouden keten aan vast gemaakt was; hebbende hij een gouden zwaard in de hand, een gouden jachthoorn •om het lijf hangen en een gouden ring aan den vinger; en dat die ridder, Elius van Grail genoemd, de Vorstin beschermde tegenover haar vijanden, haar behaagde en trouwde, groote overwinningen op de Friezen, Saxen, Thuringers en de ongeloovigen behaalde en voor of in Naibo aan zijn wonden overleden is ".

Welnu in dezen ridder Elius, ridder zonder vrees of blaam, strijdt het Christendom tegen het heidendom en overwint het licht de duisternis, het Kruis van Christus het heidensch godendom.

We gaan dus al iets van dien naam „Elius" begrijpen.

Het houdt toch wel wat méér in dan enkel maar „ijdelheid".

Intuïtief grijpt Bilderdijk in de naamgeving van zijn zoon terug op den oorsprong van het Christendom in Noord-West-Europa. Het is alsof bij het wegzinken van het Christendom in zijn dagen Bilderdijk heen wijst naar het begin, toen dat Christendom de Noordelijke landen vrij maakte van het brute en donkere geweld van het paganisme.

Hier worstelde de geest van Bilderdijk met zijn tijd van apostasie, van afval.

In de naamgeving van zijn zoon is hij profeet over zijn tijd en medemenschen.

Bilderdijk zingt zijn romance... — het is naar den vorm van zijn tijd — maar de inhoud is profetisch, gaat dwars tegen den tijdstroom in, roept terug naar de adellijke afkomst van het gekerstende Europa.

Bilderdijks Elius, dat de dichter zelf een van zijn beste werken achtte, is een dichtstuk dat er wezen mag.

Toch is er, voor wat den literairen vorm betreft, kritiek — en terecht — op uitgeoefend.

Dr Pierson zegt er van: „Bilderdijk heeft zijn „Heile" door de scherpe punt van zijn persoonlijke ijdelheid gewond en zij is in slaap gevallen en gebleven..." Hij bedoelt hiermede, dat Bilderdijk het slot van deze romance bedorven heeft, door er subjectief zijn eigen geslachtsroem in te verheerlijken. Immers Elius herleeft in zijn eigen zoon:

O God! hij draagt zijns vaders hart. En wat hem ook bejegent, Ik zie, want uw belofte staat, Ons bloed in hem gezegend. Ik zie een nieuwen dageraad — Daar rijst gij! maak u vaardig! U spel ik. Kind van onze hoop! o. Wees uw naam slechts waardig

Is dat alles slechts „ijdelheid"? Alleen wie op den buitenkant, op den vlak-menschelijken kant let, kan zoo spreken.

Literair moge hier in een subjectief slot een misgreep tegen de wetten der aestetica zijn gepleegd, Bilderdijk is tenslotte méér dan kunstenaar en zijn ziel en zijn hart roepen hier vol heimwee om de jeugdkracht van het Christendom uit de middeleeuwen, opdat het in de donkere dreiging van een modern heidendom gestand moge blijven.

Méér profeet dan kunstenaar. „En hij noemde zijn naam Elius..." Ja wel, maar we zijn hier in Holland en daarbij past de „knusse binnen huisjessfeer" en géén oud-testamentische allures!

Er wordt een wiegje gereed gemaakt. Is dat niet echt iets voor de binnenkamer. Wat heeft het Oude- Testament daarmede van doen?

En... hoe zal het kleintje heeten? Dat heeft men ook aan de wieg van den zoon van Zacharias gevraagd en bijna had Johannes de Dooper Zacharias geheeten. Het is immers een familiezaakje, zoo'n naamgeving?

Maar Bilderdijk heeft profetenbloed in de aderen. Hij is niet de man van het knus hollandsch binnenhuisje, waar de vader de voeten in de pantoffels steekt, zijn lange gauwenaar stopt en zich zet tot het schrijven van een „geboortevaers". Dat laat Bilderdijk aan Van Lennep, Van der Pahn, Rheinvis Peith e.a. over. die hun ziel den moloch van den tijd geofferd hadden en dus niet anders over hielden dan een binnenhuisjesziel.

De „profeet" staat buiten en boven dit alles. Profeten staan niet in knusse binnenhuisjes, zij staan op de wereldmarkt en de lijken der laatste profetische getuigen worden niet gevonden in een woonkamer, zelfs niet in een slop, maar op de breede straten van de wereldstad Babyion.

Daar stond eenmaal de profeet Hosea, de man met het warm priesterlijk hart, die evenals Bilderdijk zóó fèl gehaat heeft, omdat hij zoo onuitsprekelijk heeft lief gehad; die in zijn profetisch zeggen ook minder gedacht heeft aan stijl en vorm dan aan inhoud, die niet geschaafd en gqpolijst heeft, maar gebouwd en gehakt, wiens gedachtengang de universeele wereld omvat heeft en daarom in fantastische kleuren en apocalyptische beelden gericht en genade heeft aangekondigd, de man, die ook met zijn uitzeggen van wat de hoogste Inspiratie hem te zeggen gaf, de taalregels heeft doorbroken en bliksemstralen naar alle kanten heeft doen uitschieten om zijn volk wakker te schudden uit den diepen slaap der zonde. En die de drie kinderen, die hem geboren werden, geen binnenhuisnamen schonk, maar ze noemt met namen die van de daken zouden worden uitgeroepen en die héél een volk aangingen, namen, die profeteerden, dreigden, lokten:

Jisreël: „De Heere verstrooit!" Lo Ruchama: „Geen ontferming meer!" Lo Ammi : „Mijn volk niet meer!" Dat is naamgeving eens profeten...

Wanneer de schoondochter van Elia, de huisvrouw van den ontrouwen priesterzoon Pinehas, in barensnood sterven gaat, is nóg haar hart vervuld — niet van eigen huiselijke misère, zelfs niet van de rampzaligheid van haar man — maar van het leed en de ellende van geheel haar volk, van de kerk Gods, en haar laatste woorden in snikken gebroken, zijn: „het jonkske zal Ikabod heeten, want de eere is weggevoerd uit Israël..."

Zoo is de naam Elius een bazuinstoot van den profeet, waarmede hij zijn volk wil wakker schudden uit zijn narcotischen slaap, waarin de valsche revolutiezang het bewusteloos gemaakt heeft. Elius Een noodkreet: Keer terug mijn volk. Gij zult een christennatie zijn of gij zult niet zijn! Maar ons volk heeft niet gehoord. Het was al te ver op het pad des doods. Bilderdijk heeft geklaagd: „te moeten leven onder mijn eigen volk is mij een hel geworden". Want hij zag den grooten val aankomen:

'k Heb het vallen Van uw wallen, Hollands Illium voorspeld; 'kZag het blaken Van uw daken. En uw Hectors neergeveld. De ingewanden Voelde ik branden En verteeren van die vlam; 'k Riep, ik weende. Ja, 'k versteende. Maar de dag des jammers kwam...

Bilderdijk heeft profetisch den toestand doorzien. Als banneling heeft hij den vernederenden ondergang van ons volk in den vreemde aanschouwd en hoe heeft de edelmoedige ziel van dezen grooten Nederlander zich in smart nedergebogen, toen hij, buiten de grenzen van zijn eigen land, klagen moest bij de aanschouwing van de Nederlandsche vrijheidsmaagd:

Met opgescheurde borst en losgereten haren. Van 't Staatlijk Opperkleed en heUn en krans [beroofd. Steunt Neerlands Maagd in 't prangenst [zielsbezwaren, Met d' afgematten arm het nederzijgend hoofd. Heur overvloed, weleer de steun van haar vermogen. En de afgod, waar heur hart zich weeldrig op [verliet. Ligt uitgeput, verspild, gehongerd, uitgezogen. En de aarde, waar ze op rust, is zelfs Haar eigen [niet...

En toch bleef er hoop. Nederland ging door de diepste diepten.

De ijzeren druk van de fransche overmacht perste ons volk uit, tot de dood nabij scheen. Onze jongelingen verbloedden straks op de Russische slagvelden.

Maar op de gedenknaald te Scheveningen staan de gedenkwaardige woorden: „God redde Nederland".

Bilderdijks stem heeft niet tevergeefs geklonken, al vond zij ook na het herstel geen resonnans in de officiëele kringen van Kerk en Staat. Zij vond een klankbodem in het beste deel van ons volk. Straks zitten in de sombere kamer te Leiden in letterlijken zin (bij gebrek aan stoelen!) aan Bilderdijks voeten. Da Costa, twee zoons van Van Hoogendorp, Groen van Prinsterer, Abraham Capadose, Elout, De Clerck e.a. Bilderdijks Elius heeft niet tevergeefs weerklonken. Zooals nóóit de stem van den profeet, die zijn hoogste roeping getrouw bleef te vergeefs kan zijn!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's