GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

1945 in vergelijking met 1813.

IL Reactie's.

Was het Duitsche wee, dat ons volk moest doorlijden, erger dan het Fransche, hiermee in overeenstemming waren de reactie's, nu en toen, In den Franschen tijd reageert de natie bedroevend zwak en mat, waar ivan verzet sprake is, geschiedt dit incidenteel, een leidinggevend geestelijk beginsel wordt gemist. Groot verschil valt hier te constateeren tusschen 1945 en 1813,

Toegegeven, dat er in de vijf jaar die achter ons liggen veel kaf onder het koren bleek te zijn, dat, afgezien van den N.S.B., het aantal verklikkers, collaborateurs, mooi-weer-spelers en meeloopers met de Duitschers, of uit vrees of om de dubbeltjes of om beide redenen, zeer groot geweest is, dat er heel wat menschen geweest zijn, die probeerden van twee walletjes te eten, en als Janus-figuren de Duitschers toelonkten, maar tegenover besliste vaderlanders diezelfde Duitschers beschimpten en verwenschten, dat het getal gewillige en zelfs vrijwillige aanmeldingen ver boven de verwachting van onze vijanden is uitgegaan en hun derhalve buitengewone voldoening schonk; toegegeven alzoo, dat er geen reden is om voor het volksgeheel de trompet te blazen en ons zelf te be-ridder-en •— dit alles neemt niet weg, dat de houding van ons volk tegenover de Duitsche terreur heel wat manlijker en krachtiger is geweest, dan die tijdens de Fransche suprematie.

Sabotage? In den Franschen tijd een vrijwel onbekende zaak.

Een illegale pers? Geen sprake van, de onderworpenheid is groot; als b.v. in 1809 de Amsterdamsche Courant verboden wordt, wijl zij overtreden heeft het decreet niets op te nemen dat het Rijk in 't algemeen en de krijgsverrichtingen in 't bijzonder, 't zij direct, 't zij indirect betreft, of het moet woordelijk uit de Koninklijke Courant zijn overgenomen, dan doet de schuldige boete, erkent de overtreding en belooft beterschap; de bestaande bepalingen zullen voortaan door den uitgever stipt worden nageleefd.

Onderduikers? De Fransche tjjd heeft er nooit van gehoord, de gedachte: nimmer en nergens den vijand helpen ten nadeele van de bondgenooten kwam niet op, men onttrok zich aan den krijgsdienst om niet als kanonnenvleesch te moeten dienen, en wat de bevolking bewoog om de bataillons de réfractaires, bestaande uit opgevangen deserteurs en onwillige lotelingen uit Italië, Spanje, Portugal, Frankrijk, Holland, Duitschland, streng bewaakt, door koortsen ondermijnd, door heimwee verteerd, bij te staan en te helpen ontvluchten, was veel meer medelijden dan vaderlandsliefde.

Een ondergrondsche beweging, die heimelijk den vijand op alle manier tegenwerkt en de vaderlandsche zaak behartigt en verdedigt, al moet daarvoor de hoogste prijs betaald worden? Men weet er niet van, slechts het Haagsche Driemanschap en de kringen, die zich uit andere plaatsen bij Van Hogendorp aansloten, hebben den moed in te grijpen en op het beslissend moment leiding te geven; als echter de oud-regenten worden opgeroepen om te komen tot een provisioneele regeering en 't behandelen van een ontwerp-Plakkaat, gebeurt er niets; „men vroeg", zegt Van der Palm ondeugend „in de eerste plaats naar berichten van den Prins, van de Bondgenooten, en men vond nieuwsgierigheid en hoop beide teleurgesteld. De wil der natie, de ontwikkeling harer krachten, het vertrouwen op God; hierop werd men gewezen als de waarborgen eener heugelijke uitkomst; maar men had zich daarenboven gevleid, van een Engelsche vloot voor den wal en van een Russisch leger te Utrecht te zullen hooren". Twee dagen later komt de tweede vergadering bijeen, wel rijker aan leden, maar niet aan moed: „elk betuigde wel gereed te zijn om zich op te offeren, indien het baten kon, maar, gelijk het gaat, men ge- 'oofde niet, dat het baten zou".

Minder bevreesd en voortvarender dan de •egenten en aanzienlijken was het volk: begin '813 breekt het verzet door in 't Overmaassche 'engevolge van de weigering der consents, te 'oten; ook in Rotterdam ontstaan woelingen, die zich voortplanten naar Maassluis, Den Haag, Dordrecht, Bleiswijk, Waddinxveen, Aarlanderveen, Oudshoorn en Woubrugge; de prefect de Stassart is van meening, dat deze onlusten slechts „samenscholingen zijn van het laagste gemeen", terwijl de hoogere standen „uit eigenbelang en uit vrees voor plundering alleszins bereid waren mee te werken tot het behoud van de rust". Het oproer slaat over naar de dorpen in Rijnland, waar gedurende drie dagen de oranjevlag van den toren wappert („drie schoft Oranje boven!") ook Leiden komt in opstand, en als de Fransche generaal Molitor met zijn troepen nadert, is het 't volk, dat dè poorten gesloten wil houden, de studenten echter zetten ze open. Toen was evenwel reeds de tijd gekomen dat het Fransche bewind niet durfde door te tasten „hetzij dat de instructie's te Parijs flauw en dubbelzinnig waren, hetzij dat de bewindslieden voor hun leven vreesden".

Maar waar bleef de nationale weerstand en het nationale zelfbewustzijn, toen het Fransche bewind sterk was?

Najaar 1811 bezoekt Napoleon, toen op het toppunt van zijn macht, met zijn gemalin ons land. Vanuit Rotterdam schrijft hij: „De bevolking hier is meer werkelijk Fransch geworden dan de bevolking van eenige andere ingelijfde streek Nergens heb ik zooveel geestdrift en bedrijvigheid gevonden". De kranten schrijven over het onstuimig verlangen van de menschen „om het gezicht van twee aanbiddelijke souvereinen te genieten", zij wanen Napoleon den grootsten held, den liefderijksten wetgever; in opschriften wordt Napoleon genoemd de Held van 't heelal; „Juicht, burgers, 't Licht is hier"; het Paleis op den Dam prijst zichzelf gelukkig en acht zich nu eerst reclit het achtste wereldwonder te zijn, nu het tot zetel en woning strekken mag van den Franschen keizer. In Utrecht is de keizer een oogenblik van zijn gevolg afgedwaald, het volk omringt hem en weet van malligheid niet wat te doen om zijn aanhankelijkheid en bewonde­ ring te toonen; men kust de achterpanden van Napoleon's jas, de billen van zijn paard, tot hij ongeduldig aan de vertooning een eind maakt; , , cela suffit, laisser-moi passer, place, place!"

De hoogere standen doen in onzinnige vergoding van den man met de wereldmacht en den wereldnaam voor het volk vooral niet onder. Twee dagen en twee nachten is de maire van Zutfen met adjuncten en gemeenteraad op de been om den keizer, die misschien komen zal, aan de grens der gemeente feestelijk te kunnen begroeten. Bij den onderprefect van Alkmaar komen de waterlanders voor den dag als hij aan de geestelijkheid, die geduldig voor het stadhuis staat te wachten, de Jobstijding moet brengen: , , Vrienden, gaat naar huis, de keizer is al gepasseerd", In Leiden rent de Academische Senaat, in stormpas gevolgd door de rechterlijke macht en de geestelijkheid, als Napoleon's komst wordt gemeld, met gevaar van onder den voet te geraken, naar de audiëntiezaal.

Ongetwijfeld ligt achter al die opgewondenheid en zenuwachtige gejaagdheid van lager en hooger stand niet, zooals de kranten wilden doen gelooven, genegenheid en verknochtheid tegenover Napoleon, maar veeleer nieuwsgierigheid, gewekt door de suggestie van zulk een luisterrijken naam. Ook kropen lang niet allen voor den keizer; De Clercq hoort bij diens intocht in Amsterdam van de meesten uit het volk gejubel, van anderen echter een dof gemompel, velen van hen wien hooge staatsbetrekkingen werden aangeboden of wien het niet moeilijk zou vallen ze te verwerven: Roëll, Elout, Cambier, Van der Capellen, Johan Valckenaer, Falck, Maurits Cornells van Hall, weigerden beslist, eenig ambt of eenige onderscheiding onder het keizerlijk régime te aanvaarden.

De doorgaande reactie van ons volk onder 't Fransche bewind is echter niet om op te roemen. Ook de Kerk blijft ver beneden haar roeping. Men had in 1798 „een Staatsgodsdienst ingevoerd, die bestond-in de erkenning van een God als een Opperwezen, en in de zedeleer: doe aan anderen, wat gij wilt, dat aan u geschiedt", , , een protestantisme, waarin zich van lieverlede elk kerkgenootschappelijk verschil oplossen zou". Daartegen ging het protest niet. Evenmin legt de Kerk eenige hinderpaal in den weg aan hen, die de waarheid Gods en de belijdenis der Kerk onomwonden loochenden; noch zij, noch de openbare vrienden der Revolutie maken kennis met de tucht der Kerk, in haar twijfelzucht durft ze het oordeel over het eeuwig wel of wee .niet aan. Maar als de predikanten, die uit 's lands kas betaling ontvangen, geen tractement uitgekeerd krijgen, omdat de publieke kassen leeg zijn, dan richten Deputaten van de Zuid-Hollandsche Synode een adres tot Napoleon, dat uitsluitend handelt over de uitbetaling der tractementen, en waarvan het slot luidt: „Zij (deputaten) zullen niet ophouden het Opperwezen voor Uwe Majesteit te bidden. Uw wijze wetten op te volgen, hun gemeenten te vermanen om den keizer te geven, wat des keizers is, en zich te gedragen als waardige en getrouwe onderdanen van den grootsten der monarchen. Zij roepen over Uwe Majesteit, over Mevrouw de keizerin en koningin en over den koning van Rome de rijkste zegeningen des hemels in en hebben de eer zich met den diepsten eerbied te noemen de meest getrouwe onderdanen van Uwe Majesteit", Twee jaar later wenden zich tot koning Willem I dezelfde Deputaten over dezelfde zaak; thans luidt hun aanhef: „De Opperbestuurder der wereld heeft onze gebeden verhoord, den wensch van alle weidenkenden vervuld, U aan ons, aan het Vaderland teruggegeven" .., , En het slot: , , Zij (de Leeraars) zijn het, die met de Gemeenten dankofferen met vurige gebeden voor U en Uw Doorluchtig Huis altoos zullen vereenigen, die nimmer zullen nalaten om dezelve tot gehoorzaamheid aan de wet op te leiden, en altijd zullen voorgaan in ware gehechtheid aan U en Uw Doorluchtig Huis in woorden en daden te betoonen, " Stuitend is het, in tal van strijdzangen, wapenkreten, triomfliederen, parodieën, spotverzen, hekeldichten na de vrijwording van ons vaderland denzelfden Napoleon te hooren belachen, uitjouwen en vervloeken nu hij geen kwaad meer doen kan, yopr wien men zoo

kruiperig en slaafs zich boog toen men van hem afhankelijk was. Na den slag bij Leipzig en de daad van Van Ho gendorp laat men den Nederlandschen leeuw los, en hoor dat beest eens brullen:

Nu missen zij hun Prooi, die hongerige Wolven;

Zij kruipen in hun Hol, beducht van 't fel geschreeuw

Van Hollands grimmig Dier, den langgetergden Leeuw.

Even verder: •

En onze waterleeuw zal weer zijn schande wreken,

Neen, neen, hij is niet dood, al wierd hij lang getemd;

Maar tot een Franschen dans vond hij zich niet gestemd.

Een ander vraagt;

Zouden Leeuwen Liggen geeuwen Als men hunne Welpen slacht?

En anoniem schrijver , , slaat de hand aan den citer" en zingt dit zonderlinge rijm, dat meer weg heeft van een kermisdreun dan van een feestzang:

Wij drinken met een Patriot, Ha, ha. Als hij nu maar erkent dat God, Ha, ha, In al hun werk geblazen heeft, En hartelijk roep Oranje leeft. Ha, ha, van fal de ra la.

Nu we Oranje durven zingen, Kan geen Fransche Arend dwingen; 't Roofgediert zit nu in 't nauw. Onder Hollandsch Leeuw en klauw.

We laten deze vaderlandsche gevoelsontboezemingen voor wat ze zijn — te betreuren valt alleen, dat er zoo goed als geen spoor van te ontdekken viel, toen het de moeite waard was, zich anti-fransch en Oranje-lievend te toonen. Maar wat de kerk op dit terrein gepraesteerd heeft, is nog veel ergerlijker. Laf en slap voegde zij zich geheel naar den wensch der onderdrukkers; in een berijmde preek laat Ds E, Nauta zich in 1819 aldus hooren: ' , ^: „..;

Wij mochten zelfs niet eens ons leed en onzen nood

In 't openbaar, o God! uitstorten in uw schoot:

In stilheid moesten wij des vijands trots verduren,

Beweenende onze ramp elk binnen zijne muren;

Wij moesten, meer dan eens, met dien geweldenaar.

Onze offers brengen op het Godgewijd altaar,

Tot dankbetuiging voor gelogen zegepralen. En tegen onzen wil geloften God betalen.

Dat is in nuchter proza: de Kerk zweeg in gebed en Woordverkondiging van den actueelen nood en plaatste zich buiten den tijd, en op keizerlijk bevel gingen de predikanten in den eeredienst God danken voor Fransche overwinningen, die naderhand bleken geen overwinningen geweest te zijn, terwijl hart en consciëntie hen verboden, den Heere daarvoor dank te brengen. De predikanten werden gedwongen, als waren ze Staatsambtenaren, den volgenden politieken eed af te leggen: „Ik zweere en belove aan God op het Heilig Evangelie gehoorzaamheid en trouw aan de Regeering, door de constitutie van het Fransche Rijk gevestigd, te zullen betoonen; ik belove ook geene verstandhouding te zullen hebben, niet te zullen bijwonen, eenige raadplegingen, in geene factie binnen of buiten 's Lands te zullen deelen, welke met de openbare rust strijden zij, en dat, wanneer ik in mijne gemeente of elders bevinden mocht, dat het een of ander ten nadeele van den Staat ondernomen wierd, ik zulks aan de Regeering zal kenbaar maken". Dus; volledige onderwerping aan de Fransche tirannie, eii bovendien de belofte, trouw den verrader te zullen spelen. Het aantal predikanten dat liever dan zulk een schandelijken eed af te leggen zich door hef Fransche bewind lieten „staken" was naar verhouding gering.

Leggen wij daarnaast de reacties der Kerk tijdens de Duitsche bezetting, dan springe het verschil in 't o.og. Van de synode der Gerefor­ meerde Kerken hadden wij zeer zeker fierder en vaster houding verwacht en mogen verwachten. De Kerken hadden recht op kloeker geluid en meer principiëele leiding. De kerkeraden waren de synode in eenig opzicht vooruit, b.v. ten aanzien van de houding der Kerk tegenover den arbeidsdienst. Maar wij danken God, dat Hij den ambtsdragers getrouwheid gaf tegenover den N.S.B., ook al was bekend, dat het censureeren van hen, die principieel deze bewe- ; ging waren toegedaan, den Duitschers 'n doorn in 't oog was, wij zijn dankbaar dat God aan zooveel predikanten genade gaf, niet te zwijgen waar spreken plicht was, al was daaraan voor velen verbonden de weg naar het concentratiekamp, die voor niet weinigen geworden is de v/eg des doods; wij danken God dat de gehoorzaamheid in de Kerk samenging met en voor anderen de prikkel was tot gehoorzaamheid in den Staat. En wat er aan illegale actie, door leden en niet-leden der Kerk gedaan is, legt ondubbelzinnig getuigenis af, dat de vrijheidsieus uit den Franschen tijd zich na 130 jaar verdiept heeft tot een vrijheidsdorsf, die ter bevrediging geen offers te zwaar heeft geacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1945

De Reformatie | 8 Pagina's