GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

NU VOOR ALLES , .BEGINSEL VASTHEID''.

Nadat we de donkere, gruwelijke tunnel van den oorlog doorworsteld hebben, zijn we in een nieuwe wereld aangekomen. Een wereld waarvan we in de verste verte niet kunnen vermoeden, hoe ze worden zal, maar waarvan we zéker weten, dat ze een geestelijke worsteling zal te zien geven zóó fel als nog nimmer werd aanschouwd. En in die worsteling zijn we - betrokken, of we willen of niet, met iedere vezel van ons bestaan.

Wie niet stekeblind was zag dat reeds tijdens, ja voor" den oorlog aankomen. De geesten kwamen al scherper tegenover elkaar te staan. De spanningen waren toen reeds bijna ondragelijk. Heidendom van allerlei soort richtte zich met nieuw élan, gebruik makend van uiterst geraffineerde methodes, tegen het christelijk geloof en de christelijke kerk. En het was een huiveringwekkend -schouwspel om te zien hoe duizenden verslagen werden terwijl de kerk, traag en doezelig voortstrompelend, zichzelf verteerde in innerlijken strijd en geen oog had voor den ontzaglijken oorlog die om haar, tegen haar en iri haar dagelijks werd gevoerd.

Wat toen begonnen werd, zal met nog grooter kracht en op nog gevaarlijker manier nü worden voortgezet. Dat is zeker. En wij, christenen, zullen daarin ondergaan — het beseffend of niet — óf, we zullen in Gods kracht daarbij overwinnen, door het geloof.

Daarom moeten we ons vóór alles bezirinen op de situatie, waarin we naar Gods eeuwigen raad thans zijn geplaatst en op wat wij daarin vóór alles hebben te doen.

Nederland is weer vrij, de duitsche macht, geconcentreerd in de satanische Gestapo-benden, is het land uitgejaagd, De N.S.B, is van den vaderlandschen bodem en uit het nederlandsche volksleven weggebezemd. Met de landverraders is korte metten gemaakt. Het is allemaal prachtig.

Maar — en dat moeten we geen oogenblik vergeten — daarmee is het hier in Hollcind nog niet goed, nog niet werkelijk groed geworden.

Vooreerst is er de steeds grooter wordende menigte van hen', die onvatbaar voor hooger aspiraties, alleen maar leven om te eten en te drinken, om zich te verliezen in uitgaan, plezier en genot. Het zijn de menschen voor wie brood en spelen of geld en goed het één en het al is. Deze massa is als een draaikolk midden in het volk, die tientallen en honderdtallen jonge menschen meesleurt en naar den ondergang jaagt. Ze vormt een abces, dat de gezond­ heid van het volksleven permanent ondermijnt. Het is deze massa, die in moeilijke tijden een gemakkelijke prooi wordt van iedere handig en krachtig opgezette agitatie. Tienduizenden van hen die ertoe behooren, waren maanden, misschien wel jaren in Duitschland en wie zal zeggen hoe hun gezondheid en moraliteit verwoest werden in de grauwe, geestelijke woestenij waarin ze daar al dien tijd leefden? .

Maar bovendien — en dat is nog erger •— de geest, die vóór en tijdens den oorlog de N.S.B, en consorten beheerschte: de afgoderij, die in de gestalte van het nationaal socialisme werd bedreven; ze zijn niet weg! Geen sprake van! Die geest zal zelfs sterker gaan heerschen dan ooit en zal zijn tienduizenden verslaan! Wordt niet juist nü de afgod van volk en natie meer dan ooit verheerlijkt? Viert niet juist thans het nationalisme onbelemmerd hoogtij? Is er niet nü overal het luide roepen om de , , eenheid", om de , , gemeenschap"? Wil men thans niet met •meer kracht dan ooit tevoren alle , , sectarische" onderscheidingen op het terrein van politiek, school, pers en radio wegdoen? Leven niet de nationaal-socialistische idealen ten opzichte van het economische leven en de sociale structuur onder zorgvuldige camouflage onverzwakt voort? Komt niet de ia^3"vah de ééne, „vaderlandsche" kerk met krecht naar voren? En zal de propaganda van de communistische ideeën — die toch aan de nationaal-socialistische zeer nauw verwant zijn — niet met geweldige kracht onder den invloed en de stuwing van het machtige Rusland worden ter hand genomen? Is er niet nog overal éénerzijds de vlucht voor de verantwoordelijkheid, m^et den onwil tot het bewuste en persoonlijke leven en handelen, en daartegenover anderzijds de opeenhooping van macht bij één of weinigen?

Misschien zien velen nog niet scherp, dat de motieven, de idealen, de geest van het nationaal socialisme nog in volle kracht leven en v/erken. Ze begrijpen ook niet hoe dat zou kuiinen! Koestert het nederlandsche volk voor de N.S.B, en alles wat ze wilde en deed niet een feilen, in zwarte jaren gegroeiden, en nu geheel ingekankerden haat? En zou de geest, die de N.S.B, te voorschijn riep, en het beginsel, dat haar voortdreef bij al haar actie ons volk, ondanks dien haat, toch nog beheerschen?

Laten deze menschen zich even herinneren in welk een duizelingwekkend tempo de nu al bijna vergeten Nederlandsche Unie tienduizenden nederlanders inpalmde. Al deze menschen verfoeiden de N.S.B, zoo grondig als het maar kon. Maar de Unie plaatste zich ondanks dat toch maar heel gauw onder de bew; egingen, die naar de , , nieuwe orde", de groote socialistische revolutie streefden. Ze plaatste zich zoo in feite. .. . naast de N.S.B. Waren ze niet beide „revolutionair? "

Of, beter nog, laten deze menschen denken aan wat in Nederland te aanschouwen viel na den franschen tijd. Drie jaren lang heeft ons volk het fransche'juk moeten dragen. O ja, de ranschen traden tegen de burgerbevolking als lammetjes op, tenminste als we hun doen en laten vergelijken met de misdaden der Himmler-honden. Maar Napoleon joeg toch het volk. op tot het uiterste van lijden en haat door duizenden nederlandsche jongens in zijn legers in te lijven, om ze daarna naar de , , slacht"-velden van Europa te voeren, vanwaar de meesten nooit zijn teruggekeerd.

Wanneer dan ook eindelijk de fransche benden wegtrekken worden Napoleon en zijn Franschen vervloekt en gehaat zoo fel als het maar kan. Maar.... de fransche geest zegeviert over heel de linie! De hoogere standen spreken en denken fransch. Het liberalisme, dat „nette" kindje van de fransche revolutie is aller lievehng, zelfs in de kerk! Verlichting, be^schaving, verdraagzaamheid en meer van dat moois zijn de hoogste menschelijke deugden die men zich denken kan. De beoefening ervan voert lijnrecht naar de zaligheid. De fransche wetten blijven nog heel lang van kracht; zijn niet de afgescheidenen vervolgd op grond van een artikel uit een fransch wetboek van strafrecht? En koning Willem de Eerste, die voor zijn volk een , , goede" Napoleon wilde zijn, gaf aan de kerk een puur revolutionaire organisatie waarin ze langzamerhand moest verstikken.

Men behoeft heelemaal geen profeet te zijn om te voorspellen, dat het ook nu weer in precies denzelfden geest zal toegaan. Ieder die auwkeurig toekijkt bij wat er gebeurt ziet het roces naar het oude recept zich vlak voor zijn oogen voltrekken.

In hoeveiie dat 'alles zal geschieden, J^ngt onder beding van Gods gensde, af vaJBöen weerstand, de kracht, het geloof der jonge christenen. Zien ze het gevaar? Laten we niet indommelen, wegglijdend in den nationalistischen roes. Laten we op ons qui vive zijn en de geesten beproeven., Door Gods genade en Geest kunnen we ook nu nog ervaren worden in het verstaan der tijden. Het zou verschrikkelijk zijn als pas over een jaar of tien een twintigsteeeuwsche Da Costa ons hardhandig uit de verdoovende rust moest wakker maken en opjagen met zijn dreunende „bezwaren tegen den geest der eeuw". Het zou een onuitwischbare schande, het zou God verzoeken zijn, als pas over een jaar of dertig een herleefde Groen van Prinsterer ons zou moeten toonen, dat de revolutie van de jaren 1930—44 met steeds toenemende kracht had voortgewerkt, terwijl de menschen in de kerk, de geloovigen, hun vrome dutje deden en zelfs boos werden 'toen hun eindelijk werd gezegd, dat ook in de twintigste eeuw alleen het Evangelie de macht van elke revolutie kan weerstaan en breken.

En wat is nu in deze situatie onze taak? éérste

Het is in de geschiedenis steeds weer gezien, dat na een zwaren tijd, na een diep ingrijpende crisis een bepaalde, dikwijls bijna nerveuze stemming de menschen aangrijpt. Met diepe ontevredenheid wendt men zich dan af van wat voorbijging. Niets deugt er meer van wat in het verleden bestond en gedaan werd. Men roept om het nieuwe: om een nieuwe orde, een nieuwe samenleving-, een nieuwen levensstijl. Ook in Christus' kerk kon men telkens dergelijke klanken vernemen. Na den vorigen wereldoorlog waren ze ook in ons land zeer sterk en algemeen. De kerk, zoo verkondigde men, moest zich herorienteeren in prediking, catechisatie, kortom in al haar arbeid. Men riep om sociale en vooral om psychologische prediking. Tegenover een geconstateerde overschatting van het verstandelijke element in de religie, voerde men een hartstochtelijk pleit voor een , , harmonische" religieuse ontplooiing van den menschelijken geest! De kerk moest nieuwe wegen openen, een nieuwe boodschap brengen, aansluiting zoeken aan het bewustzijn van den modernen mensch, enz.

Nu zou het dwaas zijn zonder meer den staf te breken over zulk streven naar verandering en vernieuwing. Er is altijd in de kerk van Christus en al haar arbeid zóó verbijsterend veel zonde, zoo ontstellend veel gebrek, dat tot een permanente worsteling om vernieuwing, om bekeering steeds moet opgeroepen worden. En dankbaar moet daarbij het scherpe licht dat in een nieuw tijdvak over het verleden, zijn zonden en zijn gebreken, opgaat, gebruikt worden om te zoeken naar wat verandering en vernieuwing en vooral bekeering dringend noodig heeft.

Maar wanneer dat van harte wordt toegegeven, dan moeten we daarbij toch geen oogenblik vergeten, dat iedere werkelijke vernieuwing, reformatie, kort gezegd; iedere bekeering in Christus' kerJc, algemeen én persoonlijk, vóór alles en boven alles bestaat in den terugkeer tot het oude, dat schandelijk vergeten werd. En juist in een nieuwe periode komt het er voor de kerk bovenal op aan zich te bezinnen op dat oude en onvergankelijke, op dat wat zonder eenige reserve altijd blijven en altijd gelijk blijven moet. Ze moet zich bezinnen op wat in haar prediking, in haar catechisatie, in haar boodschap aan de wereld alle eeuwen door en zoo ook nu met groote kracht, in diepen ernst en in aangrijpenden eenvoud moet worden verkondigd.

Dat voor oogen houdende, zouden we met vollen nadruk willen uitroepen, dat thans de eerste, de alomvattende taak van ons, christenen, is: het gaan in het isolement. Met meer ernst dan ooit zullen we moeten beleven de waarheid van het woord van Groen van Prinsterer: In ons isolement ligt onze kracht. Waarbij we steeds moeten bedenken dat Groen deze woorden zelf aldus toelichtte:

, , In ons Isolement ligt onze kracht. Of wilt ge liever een hollandsch woord, in onze zellstandigheid, in onze beginselvastheid, ligt onze kracht.

Dit was steeds het devies onzer vlag. Zelfstandigheid, die, het heterogene afstootend, al wat homogeen is aantrekt; die, zelf om^^baar, ter aansluiting bereidvaardig de haiBR'eikt."

Ja, in zulk een isolement, in zulk een beginselvastheid, moeten we nu vóór alles staan en leven.

Wanneer we zoo in den geest van Groen van Prinsterer allen oproepen om in het isolement te gaan, dan denken we er geen moment aan een pleidooi te houden voor het vormen van een geïsoleerde groep, een afgesloten club, een volkje in het volk. ledere sectarische gezindheid moet ons volkomen vreemd blijven. Sectarisme brengt onherroepelijk den dood. Neen, we sporen waarlijk niet aan om te gaan leven op een stil plekje, achter een hooge schutting, ver van den breeden weg des levens, in een genoegelijk of — en zoo is het meestal —• saai en onfrisch onder-onsje. In een hermetisch gesloten ruimte wordt het leven verstikt. Het staat voor ons integendeel onwrikbaar vast dat we, zelfs méér dan vroeger, en vooral beter en zuiverder dan vroeger, het contact met het volk in zijn geheel en met al de geledingen daarvan moeten zoeken. Meer dan voorheen moeten we in het volksleven doordringen en indringen! Maar: met een onwrikbaar geloof en een eigen klare en krachtige boodschap.

Het isolement, dat we in navolging van Groen van Prinsterer bedoelen, is dus totaal wat anders dan separatistische afgeslotenheid. Het is het beheerscht worden in hart en leven, volstrekt en krachtig, door een beginsel. Het is het gegrepen worden en gegrepen blijven door een macht, een geestelijke macht, een van boven komende macht, zóó, dat ons leven daardoor van uit den wortel tot in de takken wordt doordrongen en geleid. We kunnen het kort en goed zóó zeggen: het is het leven uit het levende Woord van God.

Met nadruk stellen we dat vooropl Er werd en wordt immers met het woord , , beginsel" en , .beginselen" verschrikkelijk gesold! Allerlei wordt als beginsel uitgevent en verheerlijkt, wat er in de verste verte niet op lijkt. Al wat menschen uitdenken, afleiden, construeeren, hoe waar, ernstig, diepzinnig ook, kan en mag nooit beginsel heeten. Een beginsel moet werkelijk „begin"-sel zijn. Dat wil zeggen: aanvang, wortel, fundament. Iets waar we niet boven, niet achter kunnen komen. Iets dat het laatste en het hoogste is, " het eind van alle tegenspraak, het diepste motief van alle handelen, de volstrekte steun en laatste, eenige troost in leven en sterven. Welnu, zoo'n beginsel kan alleen zijn het woord van God, dat Hij ook nu, net als door alle eeuwen heen, frisch en krachtig tot ons spreekt.

En leven uit en in en door het woord van God, dat is leven in het isolement! »

Ja, het eenige beginsel, dat in isolement mag en moet en zal drijven is het woord van God! Maar dan ook alleen het echte, het levende, het volle woord van God.

Dat moet er nadrukkelijk bij gezegd worden! Het is immers door alle eeuwen heen de groote, verschrikkelijke wortelzonde der kerk geweest, dat zij, voor zoover het haar betrof, dat woord Gods krachteloos heeft gemaakt.

We moeten er diep van doordrongen zijn, dat Gods woord is en blijft het woord van den levenden God. Het moet, om onzes levens wil, als zoodanig' gekend, gevreesd, geëerbiedigd worden! Het woord Gods is Gods wapen, dat Hij nooit uit handen geeft. Hij en Hij alleen leidt en heerscht daarmee. Het is zijn zwaard, zijn pijl, die altijd overwinnen, ten leven of ten doode. Zeker, God heeft zijn woord door zijn Geest ook ons als wapen toevertrouwd! Maar altijd zoo, dat toch Hij en Hij alléén daarmee strijdt. Wij mogen en kunnen dat wapen slechts zoo lang hanteeren als wij ten volle zijn knechten zijn! En wij moeten er zeer behoedzaam mee omgaan! Als wij het niet als Gods wapen eeren en hanteeren, zal het ons zeker dooden!

Wee ons, als wij het woord Gods aangrijpen om het te maken tot een wapen in onze eigen hand. Wee ons, als wij het denatüreeren en omvormen tot een onderdeel van ons eigen geestelijk aanvals-. of verdedigingsapparaat. Wee ons, als Gods woord een ding, een instrument wordt, dat wij hanteeren, waarover wij macht bezitten, waarmee wij iets willen bereiken. Als wij ih dezen strik. zijn gevallen, wordt ons bezig zijn met het woord van God een zich vergapen aan een, misschien even bekorend , , stelsel", haïi een in den grond der zaak altijd dorre en levenlooze , , theologie", aan een harde en doodende , , wet". Het zoo ontluisterde woord wordt een splijtzwam, een steen des aanstoots. Het is niet meer het licht en de redding der wereld. Het is middel tot zelfhandhaving en zelfbehoud. En we gaan onder, onherroepelijk. We eten er ons den dood aan. Gods woord keert zich dan tegen ons en wie zal dan bestaan?

Er bestaat op de wereld geen triester ding dan een kerk, die het woord Gods niet als Gods eigen woord hoort en kent. Het front, waarop zoo'n kerk strijdt is niet de scherp-geteekende lijn, die God zelf trok tusschen zijn rijk en de wereld, tusschen Christus en satan. Neen, het loopt dwars door de kerk heen en jaagt broeders uit elkaar. Wanneer ze het Woord Gods zoo verstikt in eigen denkconstructies, kan de kerk ook niet komen tot haar heerlijken arbeid van de wereldmissie, waarop de eilanden wachten. Beroofd van haar eigenlijke, haar eenige kracht, moet zij voorts om staande te kunnen blijven haar toevlucht nemen tot de krachten en machtsmiddelen der wereld. Ze gaat als een bedelares leunen op den arm van den Staat om met zijn hulp geld en macht te verwerven, eenheid en orde te bewaren. Zij moet om te blijven bestaan de toevlucht nemen tot een strenge organisatie, een sterk centraal bestuur, tot diplomatie, politiek en ordeprocedures. Ze gaat de wereld door als een marskramer, uitventend wijsheid, verlichting, zedelijkheid, vroomheid, zielerust, eeuwigheidsverlangen, plaatsbewijzen voor den hemel, enz.. Zij loert van de wereld af de methoden van opvoeding, zielszorg en zielegenezing. En dat doende houdt zij op de bruid van Christus te zijn, geleid door Zijn Geest, hoorend naar Zijn woord. Zij is een huis der wereld geworden.

Het levende woord van God, dat eenige, almachtige levensbeginsel, isoleert nu inderdaad en volstrekt. Het drijft ieder, -over wien het gaat heerschen, onherroepelijk in het isolement. Wie de werking van het woord overweegt, doorziet dat onmiddellijk.

Door dit woord, dat door het geloof werkt, leeren wij immers den levenden God kennen in Christus Jezus en ontvangen wij het eeuwige leven. Den levenden God en niet een denkbeeld, een ideaal, een mythe! Door dat woord, in het geloof aanvaard, worden wij één met Christus, worden wij in zijn lichaam ingelijfd. Door dat woord gaat de aanwezigheid, de kracht, de eisch, de heerlijkheid van Gods rijk voor ons leven en worden wij daarin overgezet. Door dat woord gaat langzaam maar zeker voor ons open die donkere wereld van totale verdorvenheid en ongerechtigheid, welke in ieder mensch leeft en die door God zelf zonde wordt genoemd en als zoodanig wordt geoordeeld. Door het woord' wordt ook naar ons toegebracht, aan ons aangeboden en weggeschonken Gods oneindige genade, zijn verlossende liefde voor zondaren, zijn eeuwig erbarmen, waardoor Hij van goddeloozen zijn heilige kinderen maakt.

Juist omdat het woord, door God gesproken, het woord, dat het getuigenis is van den Heiligen Geest, dit alles toont en geelt en doet, veroorzaakt het een diepe kloof tusschen hen, die door dat woord gegrepen zijn en alle anderen. Het woord, of liever: God, daarbij gebruik makend van zijn woord, zet om, vernieuwt, wederbaart en schept zoo vanzelf een tegenstelling tusschen allen in wie dat woord blijvend triumfeert en de anderen, aan wie dit woord voorbijgaat en die dan door dat woord worden geoordeeld en verpletterd.

En nog scherper treedt de isoleerendé kracht van Gods woord in het licht, als wij er oog voor krijgen hoe volstrekt veroordeelend en verdoemend het woord Gods staat tegenover alles wat niet uit God is. Er is in dit opzicht geen aggressiever boek dan het woord Gods. Op alle mogelijke wijze van bladzij tot bladzij wordt de boosheid, de slechtheid, de zonde ontmaskerd. Kort gezegd: het keert zich met hartstochtelijke bewogenheid en afkeer tegen alle heidendom.'Want heidendom is het inbegrip van alle zonde, de wortel van alle kwaad. Het heidendom immers is de natuurlijke religie van het menscheuhart. Heidendom is het zoeken van het laatste steunsel voor ons leven in het geschapene, in plaats van in den Schepper. Dat heidendom is altijd geweest de-donkere macht, die Christus' kerk, vooral ook van binnen uit, verlamde. Waarom was er zoo weinig het volkomen gegrepen zijn, het volkomen offer, het volkomen leven in waarheid, vrijheid en vrede? Het kwam alleen door de macht van het in ons wonende, tegen God zich verzettende heidendom. We zochten altijd een steun voor de waarheid ergens in een hoekje van ons eigen hart.

Welnu, de" Schrift is één fel, anti-heidensch getuigenis. Ze ontmaskert en vervolgt het in de diepste diepten van het menschelijke leven. Daarom roept ze op en verdiept ze de tegenstelling tusschen het leven uit God en het in deze bedeeling onuitroeibare heidendom in zijn duizend vormen en ééne bedoeling. En naar mate Gods Woord ook in dit opzicht meer heerschappij in ons leven krijgt, worden we meer gedreven in het isolement. Voor ons gaat benauwend en angstwekkend, maar ook verlossend en bevrijdend gapen de kloof tusschen wat uit God is en uit Hem leeft en alles wat buiten Hem en zonder Hem en tegen Hem in worstelend, ten slotte ondergaat.

Zoo drijft God door Zijn Geest en woord de zijnen in het isolement. En dat isolement moeten we nu ook zoeken.

O neen, nog eens, niet het isolement van een groep, een coterie, een secte, een partij. Maar wél het isolement door den band aan God en de breuk met de wereld, door het leven des geloofs en den meedoogenloozen strijd tegen de zonde.

Vóór alles moeten we dit isolement zoeken door hét verstaan, en het leven uit het Woord!

Er moet komen een werken, een zwoegen om Gods Woord''te verstaan, om aldus in den greep van Gods Woord almeer te komen. In dit opzicht wacht ons een groote taak. Er is nog zoo ontzaglijk veel wanbegrip van 's HEE- REN directe, concrete woord. De dwaasheid der wereld, de systêemwoede van hoogmoedige wetenschap, het altijd zondigende, heidensche hart heeft een angstwekkenden, funesten invloed op het verstaan van Gods Woord zóó als dat in de gemeente van Christus wordt gevonden. Men kent het woord niet meer als het

verschrikkelijke zwaard en de doodende pijl. De snede van het zwaard heeft men in de watten gepakt. De punt van de pijl is van een rubberdop voorzien. En daarom kent men het woord óók niet meer als het stralende licht en het eeuwige leven en den vernieuwenden geest. Wij moeten meer leeren verstaan de diepe unieke beteekenis van bijbelsche woorden als; God en schepping, mensch en duivel, zonde en verlossing, heilig en rechtvaardig, vleesch en geest, leven en dood, wereld en eeuw. We moeten die leeren kennen in hun concreetheid, directheid, diepte, ernst. We moeten ze leeren kennen als aanduidende machtige realiteiten. We moeten ze verstaan zóó als ze vóór alle dogmatiek uit de Schrift ons tegenklinken en overmeesteren willen! We moeten ze kennen in hun felle anti-heidensche tendens.

In dezelfde mate als deze bijbelsche waarheden ons overmeesteren, ontvangen wij de zalving van den Heiligen Geest, waardoor wij alle dingen weten en het isolement Godzalig kunnen beleven. We ontvangen dan de bittere en vroolijke wetenschap, omtrent de onoverbrugbare kloof tusschen wat uit God is en tegen Hem ingaat. Voor ons gaat leven de beklemmende en verlossende werkelijkheid van den strijd tusscheii het koninkrijk Gods en het rijk van Satan. Onze oogen gaan open voor het geheimenis van leven en lijden en sterven. Met gescherpte oogen en geopende ooren ontwaren we de dwaasheid én armoe van het in de zonde bevangen, tegen God inbotsende, niet vernieuwde leven, We ontdekken ook achter de ondoorzichtigste camouflage het tegen God ingaande heidendom.

En zoo gaan we het isolement in. We kunnen en willen niet anders!

Dit isolement is eenerzij ds hard en bitter. Het waarborgt ons een nimmer ophoudenden strijd.

Maar het is ook heerlijk! Het waarborgt immers niet minder dan den zegen Gods over heel het leven. Over het leven van Gods kerk en Gods kinderen, over het leven van menschen en volkeren en wereld.

Overduidelijk heeft God dat in de historie getoond.

Hij dreef eenmaal Abraham en zijn zaad in het isolement. Wanneer God spreekt; Gij zult Mij heihg zijn, want Ik, de HEERE, ben heilig en Ik heb u van de volkeren afgezonderd, opdat ge Mijns zoudt zijn — dan schept God door dat woord het isolement in vollen omvang en diepte. Maar juist zóó wordt Israël voor de wereld tot een, zegen. Zóó, als heilig volk wordt het Gods instrument om het heil, de verlossing, uit te dragen in heel de wereld.

En als Christus na den Pinksterdag zijn gemeente organiseert, dan staat zij door de leer der Apostelen, de gemeenschap der heiligen, door doop en gebed volstrekt geïsoleerd in Jodendom en heidendom. Maar juist zóó wordt zij het leger van Jezus Christus, dat de wereld instormt en alle gesloten deuren openrent! De jonge kerk verschijnt met haar Goddelijke boodschap overal! In de achterbuurten van het p^verse Corinthe, op de spreekplaatsen van de heerschende wetenschap, in de paleizen van vorsten en koningen. Zij laat haar boodschap hooren midden in branding van het bewogen menschenleven, op de markt en in de huizen, in werkplaats en scholen, in tenipels en synagogen. En aldus draagt zij Gods heil, Gods zegen heel de wereld door.

zegen heel de wereld door. En was het anders in de tijden der Reformatie?

Ook toen weer het sterke isolement! Nu door het rotsvaste geloof in het klare woord van God en het breken met alle, dat woord uitschakelende, kerkelijke autoriteit. Nu door het felle leven alléén uit Gods genade, door de zekerheid van het rechtvaardig-zijn alléén door het geloof. Maar ook toen weer dat stormenderhand doordringen in het leven van vele volken. Ook toen weer die golfstroom van zegen over heel het menschelijk bestaan!

En nu staan wij in deze geweldige kentering van de wereldhistorie. Het menschen- en. volkerenleven. wordt omgeploegd en ondersteboven gekeerd als nooit te voren. En in deze radicale revolutie neemt de gestalte en de macht van oud en nieuw heidendom titanische vormen aan.

Midden in deze branding leeft en strijdt Christus' kerk en in haar, leven en strijden wij, door God geroepenen.

Laten we het nu weten en vasthouden, dat wij thans maar één taak hebben: leven in de door God gewerkte en daarom en daarmee door ons gezochte , , beginselvastheid". Zóó alleen kunnen wij overwinnen in Gods gemeenschap en in zijn kracht over alle machten der wereld. Zoo. alleen kimnen we waarlijk ten zegen zijn ook voor ons innig geliefde volk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1945

De Reformatie | 12 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1945

De Reformatie | 12 Pagina's