GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT EN DOOR OF VOOR EN ZONDER HET GELOOF.

II.

Wanneer Vi^e dan ook naar het getal moesten oordeelen, zouden we Johannes den Dooper, den Heere Jezus, de Reformatoren, de .Cock, Kuyper en de anderen, verscheurders van de kerk moeten noemen. Zij hebben telkens maar een klein deel van het kerkvolk in dien tijd op de door hen gewezen banen mogen leiden, maar verreweg de meesten der volks- en kerkleden hebben zich van hen verwijderd gehouden, hoofden en anderen, leiders en geleiders, of zelfs zich tegen hen opgemaakt ten strijde en ter uitroeiing. Maar bij de Kerk des Heeren is het voor de vraag naar den wezenlijken band aan, én de rechte verhouding tot, haar niet dit waarop het in de eerste en voornaamste plaats 'aankomt, of de meerderheid aan onzen kant staat, of de hoogen en grooten met ons instemmen en meegaan, of de massa ons volgt, hoe de houding en verhouding van menschen en menigten, aanzienlijken, geleerden, geëerden, de meerderheid, tegenover ons is, doch hoe we staan tegenover, en handelen ten aanzien van Gods Woord, of den Heere Christus, het Hoofd der Kerk, ons in ons denken, spreken, handelen, als naar Zijn Woord denkende, sprekende, handelende, erkent, of als daarmee in strijd zijnde, veroordeelt.

Hier komt alles aan op het hooren naar, en gehoorzamen aan Gods Woord. Wie naar dat Woord hoort en handelt, wordt door den Heere erkend als de Zijne, dus als in de rechte verhouding tot Hem en Zijn kerk staande, ook al zou hij onder menschen vrij alleen, en zonder gemeenschap of aanhang zijn. Maar wie van dat Woord afwijkt in denken en spreken en handelen, en met dat Woord strijdig zich in zijn levensopenbaring betoont, die wordt door Hem niet.als de Zijne, als recht lid Zijner gemeente erkend, maar veroordeeld, en wanneer bekeering uitblijft, verworpen, ook al heeft hij menigten op zijne hand, staan leiders en hoofden hem bij, juicht de massa hem toe, is hij groot in de wereld, en in aanzien bij velen, zelfs de meesten. Ook in dezen geldt: Het is niet gelijk de mensch ziet; want de mensch ziet Sjan wat voor óogen is, maar de Heere ziet het hart aan. Het waren maar weinigen, die samen waren, misschien een 120 personen. Hand. 1 : 15, en dat waren niet de hoogepriesters met de andere leiders en leeraren des volks, van wie er denkelijk niet één onder hen aanwezig is geweest, en zij waren niet ii; i de voorhoven van den tempel, doch zij waren daar als een klein, afgescheiden kringetje. Maar zij wachten daar naar het bevel des Heeren op hetgeen Hij doen zou. Hand. 1 : 4. En zie op hen stortte Hij Zijnen Geest uit. Hand. 2. Hen toonde Hij te erkennen als Zijne gemeente. Zijne geloovigen. Zijne kerk. Tempel en priesters, Sanhedrin en Joodsche leeraars, offerende menigte en groote massa, ging Hij voorbij. Die weinige apostelen met die enkele anderen waren Zijne kerk. En bij hen moesten zich aansluiten, wie door Hem als rechte leden Zijner gemeente erkend' wilden zijn. Behooren tot de groote menigte, zijn in of bij den tempel, zich voegen naar hoogepriesters en Joodsche leeraars, het gaf in dezen niets, ja, het werkte verkeerd. Op gelooven in Hem, op hooren naar Zijn Woord, op zich voegen bij Zijn discipelen, die zich gedroegen naar Zijn bevel, kwam het aan om waarlijk lid Zijner gemeente te wezen en door Hem als de Zijne erkend te worden. Hij stortte Zijnen Geest slechts uit op die apostelen en die bij hen waren, en vervolgens op degenen, die in Hem geloovende, en naar Zijn Woord hoorende, bij hen zich aansloten. Die dan zijn woord — d.i. Petrus' prediking van den Heere' Christus — gaarne aannamen, werden gedoopt.... en de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden, Hand. 2 : 41, 47. En het woord Gods wies, en het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer, Hand. 6 : 7. Op het Woord Gods, en de houding daartegenover, komt het in dezen maar alleen aan.

Eens was de Heere te Kapernaüm. Velen kwamen tot Hem, die Hij onderwees en van hunne lichamelijke en geestelijke ziekten genas. Zoo groot was Zijne wonderwerking, dat de tot Hem van Jeruzalem gekomen schriftgeleerden zeiden: , , Hij heeft Beëlzebub, en door den overste der duivelen werpt Hij de duivelen uit." Ook Zijne verwanten maakten zich over Hem ongerust. Zijne moeder en Zijn broeders, en vreesden, dat Hij overspannen was, psychopathisch aangedaan. Als degenen, die Hem bestonden, dat- hoorden, n.l. Zijne erbazingwekkende werkzaamheid, gingen zij uit om Hem vast te houden; want zij zeiden: , , Hij is buiten Zijn zinnen", Mare. 3 : 21. Het was geestelijk met Hem niet in orde, dachten zij. Maar zij kondeii niet bij Hem komen om Hem vast te grijpen en mee naar huis te nemen. De schare stond zóó dicht opeengepakt. Er was geen doorkomen aan, noch inkomen in het huis, waarin de Heere nu was, en van waaruit Hij de schare onderwees. Maar nu vroegen zij' aan deze verzamelden, even aan den Heere te willen doorgeven, dat zij hier waren en Hem wilden spreken. Zoo kwamen dan Zijn broeders en Zijne moeder, en buiten staande, zonden tot Hem en riepen Hem, vs. 31. Zij dachten blijkbaar, dat zij als Zijn lichamelijke verwanten. Hem het naast bestonden, en dat Hij wel Zijn onderwijs en onderrichting in betrekking tot de schare zou staken, om hun te woord te staan, en Zich door hen te laten meenemen naar huis. Welwillend gaven de verzamelden aan het verzoek van 's Heeren verwanten gehoor, en brachten de boodschap aan Hem over. De schare zat rondom Hem; en zij zeiden tot Hem: Zie, Uwe moeder en Uw broeders daar buiten zoeken U, vs. 32. Ook deze schare was blijkbaar van dezelfde gedachte als die ver­ wanten. De mensch ziet aan wat voor oogen is, en oordeelt naar het uitwendige, in dit geval naar lichamelijke betrekkingen en bloedverwantschap.

Maar de Heere zeide: Dat is niet recht. Zoo zit het met de zaak van Mijn rijk en kerk niet, want zoo staat het met de verhouding tot Mij niet. Hij antwoordde hun, zeggende: , , Wie is Mijn moeder, of mijn broeders? vs. 33. Daarmee wijst Hij bioedsbanden af als van beslissende beteekenis inzake ware en blijvende gemeenschap met Hem. Die hebben voor het behooren tot Hem geene beteekenis. Rondom overzien hebbende, die om Hem zaten, zeide .Hij: , , Zie, Mijne moeder en Mijn broeders, " vs. 34. Niet zij, die daar buiten om Hem riepen, en Hem voor geesteskrank hielden, en dus niet in Hem als den door God gegeven Messias geloofden, maar aardschelijk van Hem dachten, waren Zijne eigenlijke moeder en broeders, die "Hij waarlijk en duurzaam als de Zijnen erkende. Daarvoor was een andere band noodig, dan die , des bloeds. Want zoo wie den wil Gods doet, die is Mijn broeder en Mijne zuster en moeder, VS. 35.

Wat vereischt wordt, is het doen van Gods wil, het hooren naar Zijn Woord, het gelooven in Zijnen Zoon, Dien Hij tot onzen Zaligmaker gezonden heeft, en daarom het luisteren met geloovige en gehoorzame onderworpenheid naar hetgeen Deze tot ons zegt. Een geestelijke band van geloovige aanneming en ootmoedige gehoorzaamheid' is noodig. Dan erkent Hij als broeder en zuster en moeder. Anders snijdt Hij den band, die er tusschen Hem en ons mag bestaan, eens door, wil Hij van ons als Zijn verwanten of betrekkingen niet weten, spreekt Hij eenmaal tot ons: , , Ik ken u niet van waar gij zijt", Luc. 13 : 27.

Wij kunnen dan wel zeggen: Wij hebben in Uwe tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en Gij hebt in onze straten geleerd, Luc. 13 : 26. Heere, Heere, hebben wij niet in Uwen naam geprofeteerd, en in Uwen naam duivelen uitgeworpen.en in Uwen naam vele krachten gedaan? Matth. 7 : 22.

Doch dat alles zal ons dan niet baten, als Hij dan tot ons spreken moet: „Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt" Matth. 7 : 23. Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: , , Heere, Heere! zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is, " Matth. 7 : 21.

Dit alles is ook van kracht en heeft zijne beteekenis op kerkelijk gebied. Niet die is een waar en eeuwigblijvend lid van 's Heeren kerk, die zegt: , , Ik behoor tot die kerkgroep, waartoe ook mijn ouders en grootouders behoord hebben. Ik volg die en die Generale Synodes. Ik houd mij aan die en die geëerde, geleerde, groote mannen en huime meening' of uitspraken. Ik sluit mij aan bij de meerderheid, de groote menigte. Dat alles baat ons niet om waarlijk door den Heere erkend te worden als in eeuwige zaligende gemeenschap met Hem te staan. Het komt er maar op aan, dati wij den wille Gods gedaan hebben en doen, ook in kerkelijk opzicht, dat we Gods Woord hebben aangenomen, zooals Hij het tot ons spreekt, in geloof en gehoorzaamheid, dat wij Zijne Waarheid hebben beleden, niet maar naar onzen smaak en naar ons gevoelen en inzicht, doch naar Hij die Waarheid heeft geopenbaard in

Zijn Woord, dat wij in ons kerkelijk handelen niet te werk gegaan zijn naar eigen believen en menschelijk goedvinden, maar naar den eisch van Zijn heiligdom, ons bekend gemaakt in Zijn Woord. Wie is Mijne moeder, of Mijn broeders? Zoo wie den wil van God doet, die is Mijn broeder en Mijne zuster en moeder.

Daarom is ook niet hij een kerkscheurdèr, die zich in geloof en leer en handeling houdt aan Gods Woord en Waarheid en Ordening, en daarom den gemeenschapsband verbreken moet met hen, die voor dat Woord zich niet buigen, naar die Waarheid niet spreken en leeren, naar die Ordeningen zich ook in het kerkelijke niet gedragen, en voorzoover zij zich in dat alles van dat Woord, die Waarheid, en die Ordening losmaken, of er zich tegen stellen. Ook al breekt die aan Gods Woord gehoorzame, die Waarheid Gods geloovig belijdende, aan die Ordening Gods zich in ootmoedigheid onderwerpende, dan ter wille van die gehoorzaamheid en belijdenis met vader en moeder, met vriendenkring, met de kerkgemeenschap, waartoe hij behoorde, met allerlei inrichting en personen, hoe hoog ook en in eere, met de groote menigte, zoodat hij schier alleen komt te staan, en slechts overblijft met weinige getrouwen, niet geteld in de wereld misschien om geringheid van aanzien en weinig beduidendheid van getal, dan is nochtans niet deze een verscheurder van 's Heeren kerk, maar integendeel die hoogen en grooten en invloedrijken en menigten, die zich niet naar eisch buigen voor Gods Woord, Zijne Waarheid niet onvervalscht belijden, maar door hunne dwaalleer verbasteren, en in het kerkelijk handelen niet den Heere en Zijn recht laten heerschen, maar menschelijke hoogheid ten troon verheffen, en hiërarchie en synodocratie Zijne kerk willen doen overheerschen.

In dit laatste geval wordt breken met dezulken en hun doen en gezelschap plicht naar Gods Woord, en om der Waarheid des Heeren en des heils Zijner gemeente wille. Banden des bloeds, banden van vriendschap, banden van kerkelijke gemeenschap, banden van volgzaamheid en onderdanigheid, moeten dan verbroken worden, om niet door den Heere als waarlijk de Zijne verloochend te worden. Niet een iegelijk, die zegt: , , Heere, Heere", niet een iegelijk die in 's Heeren naam profeteert en krachten werkt, misschien wel vele krachten, niet een iegelijk, die zeggen kan: wij hebben met den Heere gegeten, en in onze straten heeft Hij geleerd, zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar slechts hij, gering of in aanzien, ambtsdrager of niet in eenig bijzonder ambt staande. geloovige, die doet, ook in het kerkelijke, denwille Gods, ons in Zijn Woord geopenbaard.

Geen menschelijke beschouwingen en oordeelen gelden hier. God vraagt ons eenmaal niet, of we gedacht en gedaan, geloofd en gehandeld hebben, zooals die of die het ons zeiden, noch of wij ons gedragen hebben naar die of die ons voorgingen, maar of wij ons, ook in het kerkelijk denken, belijden, en beleven, gedragen hebben naar wat Hij ons gebood in Zijn Woord, hetzij wij vele, óf maar weinige, medestanders hadden, en hetzij grooten en machtigen en menigten zich tegen ons stelden, hetzij dit anders mocht wezen.

Zoo wie den wille Gods doet, die is des Heeren broeder en zuster en moeder. Die is de rechte kerkbouwer en bevorderaar van haar heil. De anderen, hoe velen ook, hoe geleerd, hoe in aanzien, zijn kerkbedervers en kerkverwoesters, met hoe gansch andere en verheven namen zij zich ook mogen versieren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1945

De Reformatie | 8 Pagina's