GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vinger Gods.

(Bij het Pinksterfeest»)

Reeds vele jaren lang heeft men den Heiligen Geest den vinger Gods genoemd; ook wel den vinger van Go'ds rechterhand.

Deze benoemingswijze vond haar' uitgangspunt in Lucas 11 : 20. Pe Heiland is daar zelf aan 't woord, als Hij zijn tegenstanders aldus aanspreekt: „indien Ik door den vinger Gods de duivelen uitwerp, dan is derhalve het Koninkrijk Gods tot u gekomen". Men legde deze uitspraak naast de andere uit Matth. 12 : 28: „indien Ik d o o r den Geest Gods de duivelen idtwerp, dan is derhalve het Koninkrijk Gods tot u gekomen". De conclusie was spoedig getrokken: „de vinger Gods" is hetzelfde als „d e G e e s t G o d s"; Gods Geest is Gods vinger.

Bij onderscheiden „kerkvaders" kan men deze opvatting vinden 1). En het kon niet uitblijven, dat de „vergeestelijkings"-techniek aan dit gegeven haar krachten beproefde. Ze kon daarbij even gemakkehjk den Christus zelf 2) als den geloovige^) of den H. Geest op het procrustes-bed van haar allegorese leggen.

Evenmin kon het uitbüjven, dat in de allegorese de één het punt van vergelijking in dit, de ander in dat ging zoeken. Zooveel hoofden, zooveel zinnen. Augustinus verklaart den Geest aan te zien als Gods vinger, omdat Hij aan een iegeUjk onderscheiden gaven uitdeelt: in geen enkel van de leden van ons lichaam is zóó sterk de onderscheidenheid uitgedrukt als in de vingers*). Cijrillus zoekt de wijsheid hierin, dat de Zoon — omdat de Vader alle dingen werkt door Hem •— de hand en de arm des Vaders heet, en dat nu de vinger aan 'de hand verbonden is; zóó is de Geest consubstantieel aan den Zoon verbonden, ' ^rwijl de Zoon alle dingen doet door den Geest 5). Ambrosius wil dan ook meer op die eenheid, dan op de zooeven genoemde onderscheidenheid in de toebedeeling der Geestesgaven in deze beeldspraak heengewezen zien '). Crellius, de sociniaJan, werkt, het beeld aldus uit, dat in den vinger de kracht en de werking van God te zien is '): „dat de vinger Gods voor de goddelijke kracht en werkinge genomen Word door welk ze iet werkt, word van ider bij na toegestaan; want omdat de Menschen het meeste Werk met de vingeren plachten te weeg te brengen en te werken, daarom word die kracht Gods door Welk Hy de voortreffelijkste dingen werkt, de vinger Gods genoemt. Hiertoe behoort ook dat de Geest Gods gesteld word, tegen de menscheüjke sterkte en macht bij Zach. 4. 6"»). Owen legt een Verbintenis met Genesis I, zooals Psalm 8 daarop terugziet: de hemelen heeten hier het werk van Gods vinger en, en ginds dat van Gods Geest, en. „hierom" zégt Christus, dat de Geest Gods vinger is 9). Nog weer een anderen kant wijst wederom Augustinus uit, als hij zegt, dat de wet der tien geboden is geschreven op steenen tafelen met den „vinger Gods", en dat het immers de H. Geest is, die hetgeen geschreven moest worden, heeft gezegd, oftewel geschreven heeft, waarbij dan natuui'lijk weer gedacht wordt aan de wezenseenheid der drie Personen, Vader, Zoon en H. Geest i"). Het motief van den schr ij venden vinger Gods als ident met den H. Geest vond natuurlijk ook daardoor des te gemakkelijker ingang, omdat men in den Bijbel las of dacht te lezen van een wet, die geschreven was met Gods vinger (Gods Geest) in de tafelen van noenschenharten").

Nu beeft het voor ons doel geen zin, na te gaan, of deze opvatting, voorzoover zij een exegetische bijdrage wil wezen, al dan niet gerechtvaardigd is. Wij voor ons sluiten ons liever aan bij hen, die van oordeel zijn, dat in Lucas 11 : 20 de woorden: „Ik werp de duivelen uit door den vinger Gods", eenzelfde spreekwijze volgen als in Exodus 8 voorkomt. Toéh de egyptische toovenaars van Mozes' wonderen geen „copie" konden geven, zeiden ze tot den farao: dit is Gods vinger; hier was een werk der goddeüjke kracht zelf aanwezig, dat aan hun controle ontging (Ex. 8 : 19).

En zoo is ook Christus' werk een bewijs dat „Gods vinger" er is in de geschiedenis. Hij werpt de duivelen uit, en neemt den overweldiger in zijn eigen residentie gevangen. Dat is de „vinger Gods", Beëlzebul wordt niet verslagen door hemzelf, doch alleen door Gods goeden en heiligen Geest.

Maar die „vinger Gods" wordt alleen door het geloof erkend als optredende ia de geschiedenis. Het eenstemmige oordeel van farao's geleerden vermag hem niet tot andere gedachten te brengen. Evenmin hebben de farizeeërs Christus' één-zijn met den Vader geloofd. De vinger Gods in de geschiedenis •— het is een motief, waarmee ook de wetenschappelijke geschiedvorsching, ook van calvinistische zijde, zich heeft bezig gehouden; — maar steeds weer zijn zij uitgegleden, die daarbij de evidentie van de feiten-in-zichzelf als Grods-aanwezigheid-demonstreerende feiten hebben willen aannemelijk maken. Eerst wie gelooft d.w.z. met Het te voren als Gods Woord aanvaarde Schriftgetuigenis tot de feiten komt, erkent den „vinger Gods" in de geschiedenis.

Dat geldt óók, en dit dan wel in versterkte mate, van het optreden van „den vinger Gods" op den Pinksterdag, die in Jeruzalem den Heiligen Geest deed komen over de discipelen van Jezus Christus, den gekruisten Nazarener. Hoe duidehjk was voor het geloof daar „Gods vinger" in op te merken; en dit niet zoozeer door het bloote feit VEin de a a n- wezigheid van den Heiligen Geest, als wel door zijn Schriftuurlijk-programmatisch werken. Aan priesters en rabbijnen en schriftgeleerden gaat Hij voorbij. Maar dat bloote voorbijgaan aan hén was al jaren lang zoo geweest, want zij waren reeds geruimen tijd verhard in het kwade. Niet het voorbijgaan zelf d£in ook is hier „Gods vinger", doch het duidelijk en openlijk en officieel en demonstratief voorbijgaan, dat is „Gods vinger" op den Pinksterdag. Dat geluid als van een geweldigen windstoot beweegt zich zeer duidehjk in een bepaalde richting, die van de tempelofficianten af-voert en naar het groepje galileesche visschers heen-leidt. En, mocht nog dat geluid als van dien geweldigen windstoot disputabel zijn als richtuig-aanwijzing, alle twijfel dienaangaande wordt van het geloof weggenomen bij de verschijning van die „verdeelde tongen als van vuur". Die zetten zich immers op individuen; het zijn zeer bepaalde individuen, die daarmee gedecoreerd, of belast worden, die immers erdoor onderscheiden worden als gezalfden van Jahwe, d.w.z. als zijn direct van boven af „verordineerden" en „be­ kwaam gemaakten". En die individueel met meerdan-die gezalfden zijn niet de tempel-celebranten, doch de visschers, die met den Nazarener waren geweest. Duideüjker behoefde God niet te spreken; deze prediking was „onderscheidend" in hooge mate. Zooals God den gezalfden David voor het aangezicht van den van het ambt ontheven Saul plaatst, zóó zet Hij die met Geestestongen gezalfden, het distinctieteeken op het hoofd, vlak vóór de van him functie ontslagen zonen van Levi. David een luit in de hand, een lied op de lippen. Zij den mond vervuld van Gods lof, sprekende van de magnalia Dei.

En toch, — zonder geloovige aanvaarding van wat Gods Woord te voren had geprofiteerd verstond ook nu „het vleesch" niet den wU des Heeren en was • het onbekwaam om „den vinger Gods" hier op te merken. „Zij zijn vol zoeten wijns" •— dat is de klassiek geworden formule ten bewijze hiervan, dat nog steeds Saul vasthoudt aan zijn vleescheUjke zeifwaardeering; dat hij üever naar Endor gaat, dan dat hij ooit zou abdiceeren van den troon voor David; dat de priesters én de leeken van het Oude Verbond liever Levi's graf gaan sieren, dan aan Melchizedek's antitype hun meer-dantienden te geven; dat zij liever als spieswerpende Sauls tegen de psalmen van David in loopen te razen en te 'schelden en te insinueeren, dan dat zij ze gaan zingen in bond met die lastige „interpreten", die deze psalmen exegetiseeren als slaaiide, uiteindeüjk, op een gekruiste'n zoon van David, zijnde nog wel diens pleroma, diens vervulling, naar het heet. . '

„Z ij z ij n vol zoeten w ij n s", — daar gaat Gods Geest in tot z ij n „staat van vernedering" i2)_ ]y[g]j ; taji voortaan de universiteiten aan het werk houden door de vraag op te werpen, of Paulus nu normaal is dan wel abnormaal, vader eener door hem-zelE in groote hjnen aangegeven en door etteüjke anderen als b.v. Dannhauer naar zijn principes nader uitgewerkte pneumatische iatriek (eener leer aangaande de GeesteUjke genezing v£in waarlijk kranke geesten) dan wel psychopaath; gezalfd en geïnspireerd auteur van pastorale brieven aan een pastor, dan wel een schurftig schaap eener kudde, een schaap met niet zoo propere oogen en heelemaal niet met witte voetjes. Men kan aan diezelfde universiteiten wederom handen vol werk geven, door het probleem op te werpen, wat nu toch eigenlijk die glossolaüe is, dat spreken met tongen of het spreken in vreemde talen. Het kerstfeit, de maagdehjke geboorte — daar zegt men tenslotte j a of n e e n tegen. Maar het Pinksterfeitenmateriaal, daar is men niet zoo gauw me^ klaar. Men kan het accepteeren als f e i t e n materiaal, maar o, de „interpretatie" !

Dit alles leert ons, HOE wij ons vandaag gelukkig zullen prijzen. Hoe en waarom. „De vinger Gods" is hier op Pinksterdag inderdaad; —, maar: met Gods vingerafdrukken gaat het net als met zijn voet-indrukken; zijn voetstappen werden niet bekend — voor den explorant des vleesches: psalm 77. Het is een eenvoudig probleem — dat der „vestigia", der achtergebleven voetsporen Gods, waarover al veel dwaasheid is geschreven, vooral toen men „indrukken" van Gods voorbijgeganen voet ging verwarren met „resten" van Zijn maaksel. En zoo is ook het probleem van den „vinger Gods" in de geschiedenis zeer oud.

Maar wij verheugen ons zeer, dat onze Hemelsche Koning ons op Pinksterfeest bewijzen komt (bewijzen echter in de ge loof s-klasse), dat óók op Pinksterfeest, d.i., óók, en juist op den dag der hoogste Geestes-uitstraling, en der sterkste Geestes-werking, de aanwezigheid dier kracht, en de straling van dat licht alleen door het geloof kan worden vastgesteld; d.i. in een vertrouwende aanwijzing, dat het allemaal zoo voorzegd is in de vertrouwde Schriften van het

* Oude Testament. O, dat is paragraaf nummer één der Pneumatische latriek: de hoogste Medicijnmeester, die het alles uit den Christus, onzen Pastor, neemt, laat voor het ongeloof zich van den Eschatologischen Kwakzalver niet zóó onderscheiden, dat het onderscheid b e w ij s b a a r is. De vinger Gods is er — maar alleen het, geloof kan zijn afdrukken „nemen" en „rubriceeren". De vinger Grods, nog eens, hij is er en schrijft en schrijft — een boek der geschiedenis, en een boek des Evangelies, en een boek der nieuwe Gehoorzaamheid en een boek der natuur zelfs, want Hij luidt het einde aller dingen in. Maar Hij schrijft ook in de e o n s c i e n- t i e. Juist in de conscientie. En die conscientie heeft een dubbele taak: zij is een BOEK (als alle andere geschapen of herschapen grootheid)

doch is tevens lezeres van alle boeken. Nu moet die lezeres terug naar 't Boek, dat vóór dien r'e eds geschreven Was in de boeken der Goddel ij ke Schriftuur. Zóó moet ze den vinger Gods verifieeren, inzooveftre Hij schreef en wees en aanwees, buiten en ook binnen haar. Zóó diep daalt de Geest nu tot ons neder, dat Hij zélfs zijn eigen aanwezigheid in en buiten de Schriften laat bewijzen met de Schriften en niet met zijn apparitie „in zi chze 1 f".

Het is hèt feest van den Geest vandaag. Maar dat is alleen door het Woord Gods te bewijzen. Is hier de vinger Gods ? Ja, roept er meer dan één. Hier is de vinger Gods, naar u i t- w ij zen van den Geest. Ja, evenwel, zegt de Geest in 't Woord: hier is de vinger Gods — maar dan alleen naar uitwijzen van het heilig evangelie — hetwelk God zelf eerst in het Paradijs geopenbaard, en daarna door de heilige Patriarchen en Profeten heeft laten verkondigen, en door de offeranden en andere plechtigheden der wet laten voorbeelden, en ten laatste door zijnen eeniggeboren' Zoon vervuld.


1) Vgl. J. C. Wolfii, Curae Phil, et Crit., ed, . sec, Hamburgi, 173.3, I, 657 (Suiceri, Thes. I, 820, Obs. S. inl., 273, Petavius, I op., 231).

2) B.v. Berchorii, Repertorium t. III, s.v. Digitus, 66, b; 67, a, b.

3) B.V. Brigelius, Xenia et Senliones Problematicae cum Paradoxis et Baculo, Moguntiae, 1647, I, 15, sqq.

*) Vgl. D. Thomae Aquinatis Enarrationes (Catena Aurea), Antverpiae, 1578, 999.

') ibidem.

^) ibidem.

'') Tractatus de Sp. S., Irenopoli 1656, in Bibl. Fr. Pol., Hl, a.w. 467, a.

• 8) joa Crellij, Verhandelinge v. d. H. Geest, 1664, bl 81.

8) The Works of John Owen, London & Edinburgh, III, 1.852, p. '^T; Eene verhandeling aangaande den H. Geest, ver.t d. Simon Commenicq, Leiden 1893, bl. 90.

1") T. 4 lib. de essentia Divinit., aangehaald in: S. Aurelii Augustini Milleloquium Veritas, Parisiis, 1645, 3, 4, a.

Ill Zoo b.v. bij'de reformatoren en Iiun aangeving: lex naturae, foedus naturae, etc. Ook de mystiek: Andreae, Dannhauer, etc., vgl. Dittrich, Gesch. Ethik, IV, 368, 388.

12) Men wage zich hier niet aan wellustige parallellen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juni 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juni 1946

De Reformatie | 8 Pagina's