GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IS ER EEN , , TUSSCHËNTOESTAND" 7

XVIII.

Om in het anti-thetische deel van deze reeks niet onnoodig breed te worden, gaan we nu verder voorbij aan al de plaatsen, die schrijver verder aanhaalt ten bewijze, dat „de dood" spoedig ons plaatsen kan voor „het" of voor „een" oordeel. Al of niet goed exegetiseerend, wijst hij hier op 1 Cor. 7 : 29, 31; Hebr. 10 : 25, 37; Jac. 5 : 7, 9; 1 Petr. 4:5, 7. Hij concludeert daaruit, dat ook de apostelen den dood hebben opgevat als een „vooruitgrijpen op het oordeel".

Naar onze meening kunnen evenwel wij dit'eerder zeggen dan hij. Van hèm citeerden we reeds de uitspraak, dat de doorluchtige dag des Heeren „p o p p e k a s t" wordt, indien de „zielen" reeds vóór den jongsten dag weten, wat hun eeuwig lot is; deze meening acht hij absoluut in strijd met de Schrift; met alle kracht wil hij er tegen protesteeren, want zij komt z.i. de eer van Christus te na. Maar als de dingen zóó staan, dan begrijpen wij niet meer wat „v o o rTl i t g r ij jp e n" op het oordeel eigenlijk beteekent. Er gebeurt in schrijvers gedachtenschèma na het sterven immers niets? Wie noemt de bezwdjming onder narcose een Vooruitgrijpen op het ontwaken of — niet ontwaken uit de narcose?

Evenmin als boven bedoelde teksten vragen enkele andere, die schrijver moeilijk vindt, tenzij men den „tusschentijd" weglaat, breede aandacht. Schrijver oordeelt, dat sommige gegevens der Schrift met elkander in s t rij d schijnen te zijn, dat evenwel de moeilijkheden verdwijnen, indien de tusschentijd wegvalt. Heeft schrijver daarin gelijk, dan wordt daarmee zijn opvatting nog wel niet bewezen, doch wel begunstigd.

We zullen dus het terrein even verkennen.

In de eerste plaats is daar Matth. 24 : 37 tegenover Matth. 24 : 32, 33 en Luc. 21 : 26. Volgens eerstgenoemde plaats zou er, evenals in Noachs dagen, een tijd van uiterlijke welvaart en vrede zijn vóór dat Christus wederkomt; geen wolkje aan de lucht! In de tweede daarentegen zou het perspectief geopend zijn op schrikkehjke eindkatastrofes, zóó erg, dat het halt der menschen zal stil staan van ontzetting. Alsdan zal het einde komen.

Hoe men dit schijnbaar tegenstrijdig noemen kan, versta ik niet. Als ik zeg, dat de menschen dansen op een vulkaan, ben ik dan tegenstrijdig, ook maar in schijn?

Hoe dit zij: schrijver meent, dat op zijn standpunt de moeilijkheid vervalt; immers, onze dood „valt (voor ons „gevoel'') samen" met het wereldeinde; en dus kan alles en nog wat van dat , , wereldeinde" gezegd worden, immers: de een sterft in vredes-, de ander in oorlogstijd

Maar wie ziet niet, dat zóó de pit uit Christus' woorden wordt weggesneden ? Hij spreekt over het einde der wereld, en over de voorteekenen daarvan, over de , ^weeën" van den eindtijd. Schrijver maakt daarvan — en - is daarin puur subjectivistisch — een in dit verband niets-zeggende aankondiging van de onderscheiden toestanden, waarin men de wereld achterlaten 'kan. Het profetisch verkondigen van'het universe e 1 e gebeuren duikt evenwel op die manier onder in een matte situatieteekéning van eindeloos gevarieerde particuliere gebeurtenissen. En het theologisch overbekende begrip van „weeënvan-den-eindtijd" wordt zóó in feite opgeheven; want men kon óók in rustige tijden sterven, in dagen van vrede, als er geen wolkje aan de lucht is. Het komt allemaal op hetzelfde neer als op het zeggen: er zal een graaf van Bourgondië zijn, en dan zal het einde komen; er zal muziek van Bach of jazz-„muziek" z^jn, en dan zal het einde komen; er zal een dansend congres van Weenen zijn, en dan zal het einde komen; er zal een Hitler zijn en dan zal het einde komen. Moeilijkheden oplossen? Wel, ze worden hier alleen maar geschapen

Een tweede schijnbare tegenstrijdigheid ziet schrijver hierin gelegen, dat Christus eenerzijds een spoedige terugkomst en anderzijds een terugkomst eerst nadat het evangelie de einden der aarde bereikt zal hebben, in uitzicht stelt. Wij zijn het met hem eens, als hij afwijst de meening, dat in het ééne geval een g o d d e 1 ij k e, in het andere de menschelrjke zienswijze aan het woord gelaten wordt. Wij meenen dat het „met haast" komen (van Christus) als onderdeel van wat aan menschen meegedeeld wordt aan de m e n - s c h e 1 dj k e zdenswijze stuur en richting geeft. Een sneltrein Amsterdam—Konstantinopel heeft dagen lang werk, en een boemeltreintje Amsterdam —Hoofddorp maar een paar kwartiertjes. Doch alleen de eerste komt „met haast". De schipper Assen—^Meppel, die nergens aanlegt, komt veel later aan, dan de motorrijder, die dezelfde route aflegt, doch ettelijke kroegjes aandoet onderweg. Maar alleen die schipper komt met haast. Doch juist daarom bestaat voor ons schrijver's „moeilijkheid" in den vorm eener „schgnbare tegenstrijdigheid" niet. Wel zeggen we ook hier weer: moeilijkheden ontstaan voor ons juist op het door schrijver ingenomen standpunt. Want, a 1 s de „oplossing" hierin zou liggen, dat Christus met zijn „haastig komen" zou bedoelen: „haastig uit dit leven de individuen wegroepen", dan stuiten we weer op de moeilijkheid, dat Hij den éénen keer over individuen van alle tijden spreekt en den anderen keer over de totale m e n s c h - h e i d in den 1 a a t s t e n tijd. We krijgen — bovendien — JUIST op dit standpunt toch weer de ook door schrijver afgewezen onderscheiding van menschelijke en goddel ij ke „zienswijze". Het is immers maar de zienswijze van den patiënt, dat hij „dadelijk" na ingang van den narcosetoestand weer rustig in zijn bedje wakker wordt. Maar de chirurg voelt het wel een beetje anders. En als schrijver meent, dat bij aanvaarding van zijn opvatting „alles concreter" wordt, dan poneeren wij precies het tegengestelde. Of hij terecht dan wel ten onrechte op Dr F. W. Grosheide zich. beroept, blijve hier buiten beschouwing; het strikte b e w ij s van de door hem beweerde overeenstemming tusschen dezen auteur en zichzelf hebben we nog niet aangetroffen; overigens interesseert ons deze kwestie maar matig uit wetenschappelijk oogpunt; ze heeft voor ons hoogstens belang uit een oogpunt vaa de geschiedenis der kerkelijk-confessioneele binding, op welk terrein b e id e schrijvers, de een blijkens zijn positieve daden, de ander wegens ziju stilzwijgen en toezien en met twee-maten-meten (des Zondags, als zijn preekstoeldeurtje dicht blijft voor menschen, die een tiende deden van wat hij zich permitteert tegenover de „uitspraken" van 1942) op vreemdsoortige buitelingen ons vergasten. Ja, die zijn zóó vreemsoortig, dat we, zoolang schrijver geen andere argumenten weet bij te brengen, onze schouders ophalen, als hij verklaart, dat het „er om gaat", , , scheeve voorstellingen uit den weg te ruimen, die door heidensche besmetting in ons christelijk geloof zijn binnengeslopen en thans een juiste exegese van tal van Schriftplaatsen in den weg staan". Wie op grond der Schriftgegevens zelf een tusschentoestand aanneemt, houdt zich van „heidensche besmetting" vrij.

En wie op deze wij ze tot dit geloof gekomen is, zal zich geen oogenblik van zijn stuk laten brengen door schrijvers bewering — tot nu toe zonder bewijs — dat de gedachte aan een voorloopig oordeel indruischt (!) tegen de geweldige orde, die God gesteld heeft voor het werk van de wederherstelling aller dingen. Want voor allen, die langs dezen weg tot dit geloof aan een tusschentoestand gekomen zijn, b 1 ij f 1 immers dé overtuiging ongeschokt, dat ihet laatste oordeel behoort tot het middelaarswerk van Christus. Daaraan doen wij niet te kort. Wij stellen daarentegen de vraag, of niet schrijver zelf daaraan te kort doet, als hij Christus tot een kerkhofwachter maakt, die alleen maar lichaamsresten heeft te bewaren, en verder zich om den nrenseh, die aan de tijdelijke samenleving ontrukt is, niet meer bekommert, en geen andere samenleving — in den tusschentoestand — voor hem openstelt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juni 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juni 1946

De Reformatie | 8 Pagina's