GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAN „OORZAKEN EN REDENEN', III.

Bekijk het origineel

VAN „OORZAKEN EN REDENEN', III.

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ten einde raad achtte Prof. Schilder nu het oogenblik gekomen zich officieel tot den voorzitter der commissie te wenden. Hij deed dit bij volgend schrijven:

Kampen, 4 Nov. 1938.

Hooggeachte Heer Voorzitter,

Onder verwijzing naar mijn brief d.d. 31 Oct. 1938 aan den secretaris der commissie ad art. 212 der Synode Amsterdam 1936, alsmede naar hetgeen voor en na in haar vergaderingen mijnerzijds is medegedeeld betreffende pogingen om te komen tot een samenspreking met prof. Hepp terzake de situatie, die geschapen is door de zijnerzijds tegen mede-commissieleden ingebrachte en later vernieuwde openlijke beschuldigingen van afwijking van de belijdenis, en betreffende de wijze waarop prof. Hepp gereageerd heeft op mijn te dezer zake aan hem gerichte brieven, deel ik U mede, dat ork een poging om ^) voor deze zaak te interessee"n geen resultaat gehad heeft.

Voorts breng ik onder Uw aandacht, dat ik, naar aanleiding van een publieke uitlating zoowel van prof. Hepp als van mij over mogelijkheid en nut van samensprekingen inzake gerezen gescliillen, daarna in „De Reformatie" van 28 October 1938 alsnog een laatste poging gedaan heb om, ditmaal langs den openbaren weg, een samenspreking met hem te verkrijgen.

In het nummer van „Credo" van heden blijkt even» wel, dat hierop van de zijde van prof. Hepp tot nu toe geenerlei reactie gekomen is.

Hiermede acht ik den tijd gekomen, Uw commissie te berichten dat ik in de gegeven omstandigheden aan haar beraadslagingen geen deel kan nemen, tenzij binnen 14 dagen de situatie zich nog mocht wijzigen en ik daarvan hetzij van U hetzij langs anderen ^eg kennis mocht krijgen. Mijnerzijds heb ik gedaan wat mij in dezen mogeUjk scheen.

Lag er geen besluit van de meerderheid van Vw. commissie, volgens hetwelk deze en dergelijke pogingen geen onderwerp vaji beraadslagingen kunnen uitmaken, dan zou ik ongetwijfeld morgen Uw vergadering hebtien bijgewoond, teneinde in die vergadering te dezer zake een laatste voorstel te doen. Bedoeld besluit snijdt evenwel tot mijn leedwezen deze mogelijkheid af.

Mocht de ontmoeting der personen, die morgen op grond der convocatie van Uw secretaris zullen samenkomen, of een andere oorzaak alsnog aanleiding worden tot wijziging van de houding van prof. Hepp binnen den hierboven aangegeven termijn, dan zal mij dit verheugen. In ; het tegenovergestelde geval is de tijd van beraad, dien ik vroeg, mijnerzijds beëindigd, en zal ik moeten besluiten niet langer gevolg te kunnen geven aan eventueele officieele convocaties van Uw secretaris.

Inmiddels yerblijf ik met de meeste hoogachting

Uw dw., w. g. K. SCHILDER,

Deze brief kwam ter sprake op de vergadering van 5 Noveinber 1938, welke door prof. Schilder overeenkomstig zijn schrijven niet werd bijgewoond. Voprgesteld werd prof. Schilder te berichten, dat de commissie in zijn brief geen aanleiding vond, om terug te komen op het besluit van 3 Juli 1938 (waarbij, gelijk reeds herinnerd werd, _ werd uitgesproken dat da commissie zich met dergelijke vragen niet kon bezighouden).

Dit voorstel werd aangenomen met 1 stem tegen, nml. die van prof. VoUenhoven, welke op nader overleg had aangedrongen, om een breuk in de commissie ' zoo mogelijk nog te voorkomen. Het besluit der commissie bereikte prof. Schilder bij schrijven van 7 November 1938.

Nu was het bij het moderamen der commissie de gewoonte, dat de scriba de convocaties, ds voorzitter echter 'de overige stukken aan de leden toezond. In ds eerste helft van December rees tusschen voorzitter en secretaris verschil van meening, over de vraag, hoe ten aanzien van prof. Schilder te handelen. De secretaris wilde prof. Schilder niet korten in diens rechten, • en hem daarom de convocaties blijven toezenden, hetgeen hij ook gedaan heeft toen hij bij schrijven van 16 December 1938 hem een convocatie zond voor een vergadering op 22 December d.a.v.

De voorzitter daarentegen had bezwaar, de zelfde gedragslijn ten aanzien van de overige stukken te volgen, en wendde zich daarom per brief van 15 December 1938 tot prof. Schilder.

Deze brief luidde als volgt:

Hooggeleerde Heer en Broeder,

In verband met eventueel door mij tè verzenden stukken aan de commissie van zeven, vraag ik mij af hoe ik ten opzichte met U moet handelen.

Daarom zou ik gaarne vernemen wat de bedoeling is van het slot van uw schrijven d.d. 4 November aan mij als voorzitter der commissie gericht.

Daarin komt U tot deze conclusie: „En zal ik moeten besluiten niet langer gevolg te kunnen geven aan eventueele convocaties van uw secretaris".

Moet ik hieruit besluiten, dat U uit de coramissie treedt?

Zoo niet, wat beteekent het dan?

Ik begrijp, dat Uw tijd zeer bezet is, maar zou toch gaarne voor Uw vertrek, op deze mijn vraag een kort en duidelijk antwoord ontvangen.

Inmiddels verjjjijf ik met broedergroeten en heilbede,

Uw broeder in Christus

w. g. J. L. SCHOUTEN.w. g. K. SCHILDER

Hierop antwoordde prof. Schilder den voorzitter aldus:

17 December 1938.

Hooggeachte Ds Schouten,

In antwoord op Uw brief van 15 Dec. bericht ik U:

1e. Dat ik in een der laatste commissievergaderingen die ik bijwoonde, uitdrukkelijk heb verklaard niet te zullen bedanken als lid dezer commissie;

2e. dat in dit voornemen geenerlei wijziging gekomen is;

3e. dat U dus niet uit wat ik U schreef moet be-: sluiten dat ik uit de commissie treed;

4e. dat ik op de vraag, wat mijn woorden dan wel beteekenen> c slechts kan antwoorden, zoodra ik weet wat daarin naar Uw meening onduidelijk is;

5e. dat Indien men t.a.v. wat ik doen zal nadere informaties verlangt, deze dan wederkeerig zullen moeten zijn; m.a.w. dat over dit punt zou moeten vergaderd worden;

6e. dat ik mijnerzijds daarover geen vergadering zal aanvragen, omdat ik geloof dat de consequentia van het door de jcoimmissie gexmnea en door mij be

treurde besluit, waartian mijn voorgaande brief herinnert, o.m. deze is, dat de meerderheid van de leden Uwer commissie, die zonder mij zullen vergaderen, een bespreking als onder 5c) werd bedoeld niet zal willen erkennen als wettig punt op het agenduin van him vergaderingen;

7e. dat ik natuurlijk ten allen tijde bereid blijf, met de, andere leden der commissie samen te spreken over deze aangelegenheid zoodra zij dit begeeren, waartoe echter naar mijn meening intrekking van bedoeld beslnlt z©u noodig ajn en waarmee dan de situatie weer veranderd zou zijn;

8e. dat indien deze situatie werkelijk veranderen mocht, ik alsnog bereid zou zijn met d© andere leden te vergaderen.

Inmiddels verblflf ik, hoogachtend,

w. g. K. SCHILDER!

Tot zijn verwondering ontving prof. Schilder van den voorzitter alsnog volgenden brief d.d. 20 December 1938.

Amsterdam, 20 December '38.

Hooggeleerde Heer en Broeder,

In antwoord op Uw schrijven d.d. 17 December gevoel ik mij gedrongen het volgende onder Uw aandacht te brengen:

Met voldoening vernam ik, dat uit Uw schrijven d.d. i November niet mag worden opgemaakt dat U uit de commissie wenscht te treden.

Mij is echter niet duidelijk hoe U, waar U lid van de commissie bUjft, daarmede in overeenstemming kunt brengen, wat door U 4 November aan mij werd bericht: „En zal ik moeten besluiten niet langer gevolg te kunnen geven aan eventueele officieele convocaties van Uw secretaris".

Het is toch regel, dat een commissielid, ook al is hij persoonlijk een andere meening toegedaan, zich bij de besluiten van een commissie neerlegt, en het zijne er toe bijdraagt, dat de commissie aan haar opdracht kan voldoen.

Daarom richt ik dan ook tot U het vriendelijk en dringend verzoek op de vergadering van aanstaanden Donderdag tegenwoordig te zijn, waarop ik alsdan allereerst de tusschen ons gevoerde correspondentie ter sprake hoop te brengen.

Inmiddels verblijf ik met broedergroeten en heilbede,

Uw broeder in Christus,

w. g. J. L. SCHOUTEN.

Prof. Schilder antwoordde hierop:

21 December 1938.

Hooggeachte Ds Schouten,

Uw brief vap 20 Dec. richt tot mij een vriendelijk en dringend verzoek, om n.l. op Uw vergadering van morgen tegenwoordig te zijn.

Afgedacht van het feit dat ik door de voorbereiding van mijn Amerikaansche reis benevens door andere werkzaamheden, waaronder enkele tentamens pliw een copie die haast heeft, morgen niet zou kunnen, geloof ik ook dat het beter is dat de commissie, indien zij meent in de situatie eenige wijziging te moeten brengen, daarover beslist buiten mijn tegenwoordigheid. Op mijn voorgaanderi brief, die in Uw vergadering behandeld is, kreeg ik het officieele schrijven terug, dat als antwoord moest worden aangemerkt. Meent de commissie dat dit antwoord onvoldoende is of onjuist geweest is, dan 't mij zeer verblijden dit te mogen vernemen, in welk geval U reeds weet dat ik, ongeacht alles wat gebeurd is, daaraan consequenties verbinden zal die overeenkomen met het verlangen, uitgesproken in Uw brief.

Inmiddels verbhjf ik, met vr. groeten.

Hoogachtend, Uw dw.,

w. g. K. SCHILDER.

Zoo daagde de vergadering van 22 December. Reeds van tevoren had prof. VoUenhoven den voorzitter er zijn verwondering over te keimen gegeven, dat hij geen stukken ontvangen had: den 5den November was nml. afgesproken, dat prof. Hepp in verband met het in behandeling zijnde concept-rapport van prof. Aalders verschillende citaten zou leveren, die dan. zouden worden vermenigvuldigd en den leden worden toegezonden, terwijl men dan pas 14 dagen daarna vergaderen zou. De bedoeling van dit besluit was natuurhjk, dat de leden deze citaten zouden kunnen controleeren en de draagwijdte daarvan te voren rustig konden overwegen. Tot zijn verbazing vernam prof. VoUenhoven, dat het plan gewijzigd was, en de citaten ter vergadering zouden worden gedicteerd. Prof. VoUenhoven vermoedde, dat de bedoeling van deze wijziging wel eens kon zijn, prof. Schilder deze stukken te onthouden.

Helaas werd deze veronderstelling bewaarheid. De voorzitter immers kwam, na zijn met prof. Schilder gevoerde correspondentie aan de commissie te hebben medegedeeld, met het voorstel, prof. Schilder voortaan noch convocaties noch eenig ander stuk toe te zenden.

Het zal de Synode duidelijk zijn, dat dit voorstel van den voorzitter niet toelaatbaar was. Immers, deputaten werden door de Synode benoemd en ze blijven deze functie behouden, zoolang ze niet, gel^k prof. Greijdanus destijds, door de Synode zelf van hun mandaat ontheven zijn. En geen conmfiissie heeft het recht te beraadslagen over een voorstel dat beoogt eenig commissielid in zijn rechten te korten. Had men bezwaar tegen de houding van prof. Schilder, dan was volgens prof. VoUenhoven de eenige weg, dat men dit aan de Synode rapporteerde. Daarom stelde pïof. VoUenhoven de praealabele kwestie of dit voorstel wel toelaatbaar was. Tot zijn verbazing besloot de commissie echter met 5 tegen 1 stem het voorstel van den voorzitter in behandeling te nemen. Het spreekt vanzelf dat prof. VoUenhoven zich nu van deelname aan de discussie onthield.

Intusschen verdient een moment uit de desbetreffende bespreking te worden vastgelegd. Een van de leden der meerderheid bepleitte met de toezending van stukken aan prof. Schilder voort te gaan. Hij maakte daarbij de juiste opmerking, dat zulk een houding immers slechts de objectiviteit der voorlichting, aan de Synode te verstrekken, ten goede kon komen. Daarop reageerde prof. Hepp met de mededeeling, dat indien de commissie dien kant mocht uitgaan, de heeren van hem geen letter schrifts meer zouden ontvangen. Het voorstel, in stemming gebracht, werd aangenomen met vier stemmen voor, en een blanco. Prof. VoUenhoven onthield zich uiteraard van stemming.

De toelating en aanvaarding van dit voorstel had een nieuwe en gevaarüjke situatie doen ontstaan. Prof. VoUenhoven overwoog, dat een verdere samenwerking in deze omstandigheden welUcht beteekende een medeverantwoordehjk zijn voor onrecht, een mede-commissieüd aangedaan.

Intusschen wilde hij nog niet terstond een besUssing nemen, daar de situatie hem nog niet geheel duidelijk was. Indien mogelijk, wilde hij nml. de eenheid der commissie alsnog hersteld zien. Voor het vinden van den weg ter bereiking van dit doel achtte hij echter tijd voor rustig beraad noodig. Nog voordat hij zijn plan, onmiddeUijk na de stemming een dergelijke verklaring af te leggen kon ten uitvoer brengen, sommeerde prof. Hepp hem reeds, zijn standpimt ten aanzien van de xdêuwe situatie te bepalen. Prof. VoUenhoven had uiteraard geen bezwaar, zijn meening te zeggen. De reactie der overige leden was over het algemeen merkwaardig: voor alle leden op één na stond het reeds toen vast, dat prof. VoUenhoven niet slechts de stukken niet aan prof. SchUder mocht toezenden, maar ook dat een bespreking van den gang van zaken en van eventueele besluiten der commissie door prof. VoUenhoven met prof. Schilder niet geoorloofd zou zfl'n. Zelfs achtte men het onmogelijk, voort te gaan, wanneer prof. VoUenhoven ten dezen niet aanstonds een besluit nam! Prof. VoUenhoven meende echter, dat met een overhaaste besUssing het belang der Kerken zeker niet gebaat was.

Na overleg met den voorzitter legde hij daarom de verklaring af, niet in staat te zijn, op het oogenbUk een besUssing te nemen, en vroeg hij, om de zaak niet noodeloos te compliceeren, verlof de vergadering der commissie te verlaten.

Ter uitvoering van het besluit der meerderheid zond de secretaris aan prof. Schilder enkele dagen later het volgende schrijven:

Zwolle, 26 Dec. 1938.

Hooggel. Heer,

Op de vergadering der commissie naar art. 212 der Acta vari de Generale Synode van Amsterdam 1936, gehouden den 22sten December 1938, is de correspondentie tusschen U en onzen voorzitter ter sprake gebracht en besloot de commissie uit te spreken, dat zij haar laatste antwoord niet „onvoldoende of onjuist" acht.

Zij dringt er dan ook bij U op aan op het door U ingenomen standpimt terug te komen.

Waar U echter aan de officieele convocaties geen gevolg wenscht te geven en aan de beraadslagingen geen deel wenscht te nemen, spreekt de commissie als haar oordeel mt dat, zoolang deze door U geschapen situatie voortduurt, het vanzelf spreekt, dat zij U geen convocaties en wat overigens op de vergaderingen betrekking heeft zal toezenden.

Namens de commissie voornoemd,

w. g. J. THIJS.

Prof. Schilder antwoordde daarop als volgt:

27 December 1938.

Hooggeachte Heeren,

Uw secretaris berichtte mij d.d. 26 Dec. dat Uw commissie besloten heeft uit te spreken haar laatste antwoord aan mij noch onvoldoende noch onjuist te achten. Ik zal mij daarover hier verder niet uitspreken, doch verkaar alleen mij er over te bedroeven dat deze uitspraak geschied is nadat Uw voorzitter mij een vraag had voorgelegd, waarop ik verklaarde gaarne te willen ant\s? oorden in het doen van concrete mededeelingen, die dan echter wederkeerig zouden moeten zijn, waartoe een vergadering noodig zou zijn. Ik meende evenwel dat in de Ujn van Uw besluiten de consequentie opgesloten lag, dat Uw comihissie tot een vergadering over zulk een agendapunt niet zou willen besluiten. Uw voorzitter heeft deze meening niet bestreden, en Uw commissie doet het ook niet.

Voorts dringt U er bij mij op aan, op miin ingenomen standpunt terug te komen. Zoodra ik de overtuiging zal hebben gekregen dat Uw houding overeen­ komt met Gods Woord (waartoe ik natuurüjk de wet reken) zal ik mijn standpunt onmiddellijk prijsgeven. Tot nu toe meen ik, dat de door U ingeslagen weg voor de kerken heilloos is.

In de derde plaats bericht U mij een en ander waarover ik U geenerlei vraag gesteld heb. Eenige aanleiding om op Uw mededeeling te dezer zake nader in te gaan heb ik niet. Alleen wijs ik af de kwalificatie die U van de thans ontstane situatie geeft als ware ze door mij geschapen.

Ik meen dat ik slechts de consequenties trek uit de houding van Uw medeUd prof. Dr V. Hepp, en de daartegenover door U gevolgde gedragsUjn. Discussieeren zal ik hierover niet. Ik hoop mij elders wel te verklaren.

Hoogachtend, Uw dw.

w. g. K. SCHILDER.

NAAST DE SYNODOCRATIE OOK DE DOMINOCRATIE.

De rechtspraak in Nederland moge in velerlei opzicht ten aanzien van de zaak der kerkelijke goederen aanmerkelyk verbeterd zijn, dit neemt niet weg, dat ze nog vaak struikelt.

Zoo nog pas terzake van Zuidwolde. Het Leeuwarder Hof — ik volg een persbericht — noemde de „schorsing" van twee ouderhngen onder 't drgven vaa den synodocratischen dominee Luyks „wettig", en bouwde toen daarop een conclusie ten aanzien van de kerkelijke goederen.

Wij meenen dat het Hof Tai& c niet naar recht geoordeeld heeft.

Niet dat wij van oordeel zgn, dat de rechtbank zich kan inlaten met de vraag: wat is gereformeei^d, of: wat is gereformeerd kerkrecht? „Gereformeerd" ia hier hetzelfde als „overeenkomstig Schrift, belijdenis of zelfs maar gereformeerde beginselen". Zij kan o.i. dit evenmin beoordeelen als b.v. de vraag: wat is goed roomsch? of: wat is consequent masonniek?

Maar een rechtbank kan en moet in bepaalde gevallen wèl uitmaken of een bepaalde in geding gebrachte handeling van een of andere (toevaUige) meerderheid in een vereeniging, of in de naar het vereenigfingsrecht te bejegenen kerk, metterdaad aan. het binnen die vereeniging (of kerk) geldende, aangenomen en beschreven récht getrouw is, ja dan neen. Of dat geldende recht g o e d is, c. q. gereformeerd, gaat den rechter niet aan. Hem behoort wèl de vraag te interesseeren, of een bij hem in geding gebrachte handeling van beleid of bestuur metterdaad conform, het alle leden der vereeniging (c. q. kerk) bindende en voor aUen als basis aanvaarde beschreven recht is. Want anders, d.w.z. als een rechter zich buiten die vragen houdt, kan elke toevallige meerderheid binnen een vereeniging (of kerk) iedereen naar beUeven mishandelen, boycotten, uitsluiten, schorsen, en wat dies meer zij.

Als nu een rechter voor de vraag staat: is die en die daar en daar in een gereformeerde kerk geschiede schorsinè wettig? , dan moet hij derhalve vragen: is er werkehjk een geval aanwezig als door de Kerkenordening als voorwaarde wordt gesteld om schorsing van ambtsdragers te rechtvaardigen? M.a.w.: is er een openbare grove zonde begaan van dat kaliber, dat in art. 79, 80 K. O. genoemd wordt? Alleen in zoo'n geval MAG men schorsen.

Nu is 't volkomen duideUjk dat in Zuidwolde niemand zoo'n zonde begaan had. Een ouderling had aan de gemeente de vraag voorgelegd of de dominee — Luyks is zijn naam — wel gelijk had als hij in het openbaar (in een drukwerk) dit en dat beweerde. Ik heb destijds het schrijven van dien ouderling gelezen en weet dat de toon uiterst gematigd was en de vraag o zoo voorzichtig.

Dat die ouderling met zijn vraag dan nog bovendien volkomen geüjk had, kan óns wel vertroosten, doch behoeft den rechter niet bezig te houden. Hoogstens zou de rechter anno 1947 kunnen opmerken: van uw aller dogmatiek heb ik geen verstand (uw leiders bhjkbaar ook niet, want ze „binden" vandaag zóó en morgen zus), maar ik kan wèl inzien, dat die dominee Luyks met vuur en vlam heeft staan verdedigen in 't publiek als een onveranderUjk Woord Gods, wat een poosje later is vrijgegeven aan zakelijke bestrijding en dus op uw eigen standpunt niet meer Gods Woord heet. Die rechter zou daarmee toonen inzicht te hebben in de diepte van den zedehjken afgrond waarin God de kerken der Ridderbossen-Grosheide's-Nauta's-Polman's heeft laten verzinken, toen zij schorsten om de weigering van een leerbinding, die later bespotteUjk bleek. Hij zou toonen te begrijpen hoe ongelukkig de figuur is van de Bouwmeester-Schippers-inventie, die „1905" (voor we-• dergeboren houden) als bejegeningsformule hebben aangeprezen, terwijl dit hun springplankje nu daar kapotgeslagen ligt.

Maar ook als een rechter dat niet ziet — wat we ons kunnen voorstellen, want hij denkt alUcht, dat de kerk toch een ernstig ding is — ook dè.n kan hij uitmaken dat het heelemaal geen openbare grove zonde is, als een ouderling in 't openbaar de gemeente vraagt: verkondigt onze dominee in dat en dat publieke stuk wel de waarheid Gods?

Een dominee, die dat niet verdragen kan, lijdt aan de ziekte van belachelijke zelfoversohatting.

En als hij dan zijn meerderheidje van ouderHngen plus een ergens opgediepten zorgvuldig uitgezochten l(bevrienden) kerkeraad beweegt deswege een ouderling te schorsen, dan vergrijpt hij zich aan het recht yan Christus.

Maar de rechter moet weten: dat is niet een openbare grove zonde als door de K.O. bedoeld.

En dus is die schorsing onwettig: ze is niet naar de K. O.

En dan mocht die ouderling niet in staking gaan. Want een tucht „naar de gemeene ordening der kerken" heeft hg w è 1 bij voorbaat aanvaard, en d a t jnoet hij indachtig blijven, maar aan verraad van een in zijn zelfrespect gekrenkten mede-regeerder heeft hfl zich niet onderworpen. Hij behoeft zich aan zoo'n verraad niet te storen, want hij heeft zijn mede-regeerderschap met den dominee, en zijn opzienerschap ook over den dominee aanvaard op basis der gemeene K. O.

Natuurlijk komt in dit geval hier b^j, dat er tegelijkertijd afgehandelde leerprocessen waren gevoerd door een „synode".

We hebben de synodocratie.

We kregen erbij de dominocratie.

Maar geen van beide monstra is by de K, O. bekend.

K. S.

OVER LINGGADJATI EN.... DE LEERUITSPRAKEN, slot.

De zegen Gods, ja daarom moet geworsteld worden. Maar die worsteling kan alleen dan Schriftuurlijk en zuiver geschieden wanneer zij den eisch des Heeren erkent gelijkelijk in alle levensverband.

En op dit punt worden we met steeds grooter zorg vervuld. Want die vraag: „Waarom houdt de Heere zich doof? waarom wendt Hij niet het hart van het nederlandsche volk, van zijn regeering? " laat ons maar niet los. Ze hamert in onze hoofden, eiken dag, eiken Zondag in de vergaderde gemeeiite-Gods. „Waarom ontfermt Hij zich niet over land en volk, over de millioenen in het overzeesehe rijksgebied — zou Hij geen wending geven, al was het dan alleen maar om der wille van Z ij n volk, van de weinige rechtvaardigen die gevonden worden in dat intercontinentaal millioenenrijk der Nederlanden? "

Op die vragen antwoord zoekend, is het niet genoeg te merken op het tekort aan profetie in pers en 's lands vergaderzalen. Want iets anders dringt zich Bteeds meer aan ons op, dat nog dieper ons verzuchten doet: ja, wanneer het zóó staat, is het ook geen wonder, dat God zijn zegenende hand terugtrekt en die actie niet wil gebruiken om land en volk uit verdooving en verdwazing wakker te schudden.

Daarmede bedoelen wij de tweespalt, de tegenstrijdigheid, die in een historisch tijdsgewricht is op te merken in de activiteiten van de leidende figuren en breede lagen van het christenvolk. Om dit te zien moet een vergelijking worden gemaakt, die een belaching, een ergernis en dwaasheid is voor den humanist, ook voor het humanistisch vleesch van menig Christenmensch — de vergelijking tusschen hetgeen al of niet geschiedt met de „uitspraken" van L i n g g a-d j a t i eener-en die van een Generale Synod e-19 4 2 (en volgende) anderzijds.

Want het mag ons niet onverschillig' laten, dat dezelfde menschen, die als schrijvers of lezers, sprekers of hoorders, op zoo stellige wijze een uitsprakenreeks in nationaal-politiek verband als ondeugdelijk verwerpen, in kerkelijk opzicht tegen even ondeugdelijke uitspraken en besluiten met woord en daad verhoudingsgewijs niet even scherp en krachtig reageeren.

Immers, wat het eerste betreft, wij herinnerden er reeds aan, dat van anti-revolutionaire zijde de" tekst van Linggadjati aan een scherpe eritiek werd onderworpen. Vooral „Trouw" heeft weken achtereen de bepalingen van de overeenkomst met het mes der immanente en transcendente eritiek scherp ontleed. De redactie heeft uitvoerig aangetoond — en de redevoeringen deden desgelijks — hoe zWak, onzeker, ja rammelend heel het artikelencomplex bij weloverwogen beschouwing blijkt te zijn. Veel goeds h^ef er niet van over, juridisch niet, economisch niet, histolisch, logisch, indologisch, ethisch (zedelijk) al evenmin.

Welnu, reeds zoo vaak is aangetoond, dat van die heel andere uitsprakenreeks mutatis mutandis (met wijziging van hetgeen te veranderen is) precies hetzelfde geldt. De tekst van de Ieeruitspraken-1942 en wat erop gevolgd is tot 1946 toe, alsook de daarmee samenhangende schorsings-e. a. besluiten, bleken minstens evenzeer te „rammelen" ais de artikelen van Linggadjati het doen. Zij werden in theologisch — dogmatisch, dogmenhistorisch, canonisch, logisch, ethisch — opzicht als even ondeugdelijk aan de kaak gesteld, reeds lang voordat iemand den naam van Schermerhom had vernomen. Nog afgezien van de vraag hoe over „het verbond" te denken is, nog daargelaten hoe •loet worden geoordeeld over het „gezag der meerdere vergaderingen" — dat de synodale teksten „rammelden" en daarom alleen al (er kwam nog zooveel b\j!) een bespotting waren vooi* de kerk en haar hoogsten Profeet, was buitendien wel te constateeren.

En nu vragen wij: waar blijven dé Schoutens, De Wildes, Bruins Sletten, Van RuUers et tutti quanti met him eritiek in de kerk? Of zij al dan niet tot „bezwaardheid" neigen, doet er niet toe.

Wij vragen maar: wanneer zullen zij| in de kerk even consequent worden als zij schrijven en spreken in de politiek?

Want we staan nog altijd voor die benauwende vraag: hoe het toch mogelijk is, dat zoovelen die Linggadjati uiteenraf elen, tot er niets van overblijft, onverschillig terzijde of ook afwijzend tegenover blijven staan, wanneer onze scribenten even haarfijn de k e r-k e 1 ij k e besluiten, rapporten, formulieren ontleden om dan te bevinden dat ook daarvan niets over blijft?

Die vraag mag niemand ontwijken, want zij getuigt ervan, hoezeer vandaag het leven wordt stuk gescheurd, hoezeer het christelijk leven, dat — wel het meest bij zijn leiders — één en ongedeeld moest zijn, aan innerüjke tweespalt te gronde gaat.

Immers, men vergelijke maar het een met het ander:

In de politiek zegt men: niets door de vingers zien, alles haarfijn ontleden;

maar in de kerk zeggen dezelfden in grooten getale: alles blauw-blauw laten, niet te formeel redeneeren.

In de politiek: laat u geen knollen voor citroenen verkoopen — open de oogen van het volk!,

maar in de kerk: slik alles wat u wordt voorgezet en wieg het volk in slaap.

Politiek: trek u niets aan van der heeren „goede bedoelingen",

kerkelijk: val op uw knieën voor de „goede trouw".

Politiek: herinner de wettige overheden, ministers, ja Koningin, aan hun roeping, de grondwet en de afgelegde beloften,

maar kerkelijk: doe alsof uw synode een overheid is en zwijg, ook al wordt een kerkenordening met voeten getreden.

Politiek: wees trouw, '®ook al moet gjj ten onder gaan,

kerkelijk: schacher wat ge kunt, zeil tusschen de klippen door en red je hachje.

Politiek: het wordt op den duur een vraag hoe lang onze'jongens mogen gehoorzamen,

kerkelijk: wat de s3Tiode besloten heeft, dat voert gij uit, ook al bewijst gij het strijdig met Goda Woord.

Politiek: het compromis is de dood voor het Koninkrijk,

maar in de kerk: het com.promis is ideaal in Gods Koninkrijk.

Politiek: red de Indische volken van de terreur, k e r k e 1 ij k: zwijg van terreur.

Politiek: sla de trom tegen de revolutie, in de kerk: slaap zacht, wanneer met stille trom de revolutie intocht neemt.

We zouden zoo nog wel door kunnen gaan, de tegenstellingen liggen voor het grijpen — doch het zij genoeg.

En nog eens, het gaat er niet om hoe de menschen denken in hun „hart" — of zij misschien in de huiskamer zeggen: „maar ik moet van de s3Tiode ook niets hebben", ja misschien wel eens een soort bezwaarschrift hebben opgesteld. Het gaat er maar om, wat zij doen en b 1 ij v e n doen. Of zij, ieder op eigen plaats en naar eigen vermogen, in de kerk even actief zijn als in de politiek. Daar evenzeer protesteeren — aanhoudend — bij kerkeraden, evenzeer zich bemoeien om de oogen te openen voor slechte formuleeringen, valsche compromissen, élitecHques, volksverlakkerij, corruptie, revolutie, terreur.

Zoo ja — dan wagen wij het te zeggen: zrj zitten naast ons aan de eerstvolgende avondmaalstafel en we trekken aan èlk front als één man op tegen de revolutie.

Zoo neen — dan zal zich zulks wreken, ook in hun politiek. Dan loopen zij ook daar dood. Want dan is gebroken — zooals de knappe artikeltjes en vertoogen zelf al deden vermoeden — de kracht der profetie.

Want God laat niet met zich spotten. Hij laat niet aanranden de eenheid van het door Hem geschapen leven. Wie nu rammelende kerkuitspraken slikt en slikken laat, hij zal eens ook rammelende overeenkomsten aanvaarden. Of ze weigeren — maar dan uit kraiSt van het vleesch, want dat kan ook! —

En dus is het v/el erg, bij den ingang van het jaar 1947. Vandaag zegg"en zij, schreeuwen zij: die rammelformules zijn funest voor het koninkrijk der Nederlanden.

Maar als gij tot hen zegt: die andere rammeJformules zijn n'oodlottig voor het Koninkrijk d e r h e m e-len — dan lachen zij u uit, of zij meesmuilen en zij zwijgen.

Welnu, dit is een ontzettend ding: het volk te zien geleid, in deze historische dagen, door knappe en christelijke menschen, die echter zeïf de eenheid van het leven niet verstaan. En zulks opmerkend concretiseert zich onze worsteling om den zegen des Heeren — ook over het Koninkrijk der Nederlanden.

Wij bidden maar niet in het algemeene én wij maken in ons gebed niet het eene tewensverband van het 'andere los. En yinj büiijveo jstrgden op Eet ïront', wsöK God ons heeft geplaatst Men zegt wel; zoudt g^j nu eindelijk uw front niet eens verleggen? zoudt gij nu niet eens staken uw debat over le^onnules en kerkelijk rumoer? zoudt gij nu niet eens „breed" gaan wor» den? „thetlsch" in plaats van „polemisch"? — MaaB wfl begeereu slechts te doen „wat öfi hand vindt om te doen". Wjj begeeren te staan aan het concrete front^ dat de Heere ons wijst.

Wij ontloopen niet de ergernis en de dwaasheid van den kerkstrijd, van allen strijd anti (tegen) de revolutie.

Want hij, die haar ontloopt, geeft prijs het recht op den zegen des Heeren. Hfl verlamt zjjn actie, ook ajn politieke en „verhindert" zijn open gebed, ook dat voor de vaderlandsche zaak. Hij maakt van het leven een caricatuur. Hü leeft l«() fragmentarische „beginselen"in plaats van b? ) het volle Woord Gods.

De gevolgen zien we al. Het eene kwaad, dat wij vonden, hangt met het andere wezenlijk samen. Wie de kerk laat loopen, kan in den staat het recht Gods met meer hartehjk bedienen. Wie de slechte kerkformuleeringen en revolutionaire vonnissen laat voor wat ze ajn, maar op staatsrechtelijk gebied zgn mond tot stoute woorden openen wil — hij kan ook daar niet meser komen met den voUen eisch van de wet des Heeren. Hij heeft zichzelf lam gelegd, al beseft hq het niet en geeft hij zulks nog veel minder u toe.

En zoo moeten we ons niet te zeer verwonderen over de krachteloosheid van het christelijk volksdeel, naar het getal nog groot. En we moeten niet quasistichtelijk betuigen, dat bij God alleen bekend is het antwoord op al onze „waarom's? " — waarom geen wending? waarom geen duidelijker zegen? waarom geen krachtdadige opheffing van het nederlandsche volk uit zgn diepen geestelijk-nationalen nood? Die vragen mogen we eventueel pas stellen, wanneer in des Allerhoogsten kracht wij zelf ons bekeerd hebben tot Zijn gehoorzaamheid. Zoolang uw houding op het eene terrein die op het andere radicaal tegenspreekt, zoolang — zegt de Heere in Zijn Woord — behoeft gij bij Mij niet aan te komen om antwoord op uw vragen naar den bekenden weg. Zoolang uw eigen leven gespleten is en gij hinkt op twee gedachten, een politieke en een kerkelijke, zoolang uw eene been naar de revolutie wil en het andere naar het Evangelie, 'zoor lang mishaagt Mij uw gebed. Gehoorzamen is ook hier beter dan slachtoffer en opmerken dan het vette der rammen.

Het is Kerstfeest geweest. „Ergernis en dwaasheid". En daarom durven we 't rustig zeggen: de vrijmaking der kerken, ze heeft beteekenis ook voor de millioenenvolken van den indischen archipel. En voor de wereld, welker lot aan het hunne zoo nauw verbonden is. Niet eens nog vanwege de „zending", die hiermede zoo nauw is gemoeid, maar allesomvattend vanwege den zegen des Heeren, en Zijn sparende lankmoedigheid, die Hij om der wille van Zijn „rechtvaardigen" ook aan de wereld schenken en bewijzen wil. Vrijmaking, dat wil ook zeggen: vrij is weer de weg van het volmaakte gebed: „Geef dat wij en alle menschen onzen eigen wil verzaken — dat wil zeggen: de revolutie verloochenen en Uwen wil, die alleen goed is, zonder eenig tegenspreken gehoorzaam zijn. Alle menschen — gij bidt zulks ook voor Soekamo en Van Mook, Beel en-Sehermerhom. En niet minder voor Schouten, Gerbrandy en Bruins Slot. Onze Vader, die in de hemelen zijt. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde. De aarde — waar een kerk is en een staat, onderscheiden maar niet te scheiden.

....gelijk de engelen in den hemel doen. Die hemel van (3ods ongebroken heerlijkheid.

H, J. SCHILDER.

„EENIGHEID DES GELOOFS".

Door een abuis is tot nu toe in ons blad onvermeld gebleven, dat ook ds H. Veltman van den Bosch heeft meegedeeld (19 Nov. j.l.) dat hij niet langer als medewerker van het orgaan „Eenigheid des Geloofs" wensohte beschouwd te worden. Op grond van hem verstrekte inlichtingen stond aanvankelijk voor ds V. vast, dat men zeker thetisch zijn gedachten en inzichten over verbond, doop, kerk enz. zou mogen geven in 't blad. Dat 't dan wel eens moeilijk kon 'worden, dat hier dus van een min of meer „hacheljjk ondernemen" gesproken moest worden werd direct gevoeld. Aanstonds werd beseft: zoodra we in het orgaan een blad voor den mond zouden moeten nemen, zou onze medewerking meteen moeten eindigen. Sedert is bekend geworden het verloop en het resultaat van een redactievergadering, waarin een artikel van de hand van ds Meester over „De hachelijkheid van interkerkelijke samenwerking" om den zakelijken inhoud ervan geweigerd was.

Ds Veltman heeft toen onmiddellijk zijn conclusie getrokken en d.d. 19 Nov, mededeeling gedaan van zijn besluit zich als medewerker ierag te trekken.

Om aangegeven redenen verblijden we ons hierover. Van de vier „vrijgemaakten" die aanvankelijk waren vermeld als medewerkers, hebben thans reeds drie zich teruggetrokken. •

K. S.


1) We laten — zie boven — nadere aanduiding weg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

VAN „OORZAKEN EN REDENEN', III.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's