GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR. ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR. ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II

3. De splijtzwam van de kerkelijke gescheidenheid.

Met de verwijzing naar 't interkerkelijk karakter van b.v. de A.R.-partij raken we tevens het hoofdargument van Dr B., wiens geheele artikel gedragen wordt door de gedachte, dat evenals tot dusver aan de scholen - werd samengewerkt door Christenen, die kerkelijk gescheiden leefden, zoo ook in de^toekomst behoort te - svorden samengewerkt door christenen die op politiek gebied niet tot dezelfde partij behooren.

Het verdient daarom allereerst aandacht, hóé hij het probleem aan de orde.stelt: „Dit koelbloedig betrekken van de partijpolitiek in het Christelijk onderwijs is ook een historisch moment. Tot nog toe woekerde in ons schoolleven de splijtzwam van de kerkelijke gescheidenheid, nu worden we gezegend met een nieuwe bron van misère: de politieke verdeeldheid van het Protestantse Christendom.”

Volgens Dr B. is de oorsprong van de nieuwe moei-t lijkheden dus klaarblijkelijk niet gelegen in het feit van de politieke verdeeldheid zelf, in het feit n.l., dat er Christenen zijn, die aanhangers zijn van de beginselen van de Party van den Arbeid (wat dit inhoudt, zullen we straks bespreken), neen, maar in het feit, dat „Trouw" meent, dat het de Christenouders moet vermanen er op toe te zien, dat hun kinderen een inderdaad christelijke vorming ontvangen. Blijkbaar is het „Trouw" dat de nieuwe misère schept. Dr B. huldigt dus de opvatting, dat een ieder die wijst op rotte plekken en gebrokenheid in het leven zelf verrotting teweegbrengt en breuken forceert.

Het ongerijmde van deze suggestie wilde ik eerst duidelijk in het licht stellen, omdat ik het noodzakelijk oordeel op de kwestie der kerkelijke gescheidenheid in verband met onze scholen iets dieper in te gaan.

Onwillekeurig rijst n.l. de vraag, of het hoofdargument van Dr B., gelijk bovenomschreven, niet veelzeggend is. Is het kerkelijk vraagstuk niet centraler dan het staatkundige? En moet men, wanneef men betoogt (zie hieronder), dat de christenen die de beginselen van de Partij van den Arbeid aanhangen in strijd komen met Schrift en Belijdenis, niet eveneens hen die kerkelijk van ons gescheiden leven ongehoorzaam achten aan Gods bevel, zooals dat b.v. nader omschreven is in art. 28 onzer Geloofsbelijdenis?

Nu dient inderdaad erkend, dat menigmaal terwille van de samenwerking de verklaring, dat men instemde met de Drie Formulieren van Eenigheid, klaarblijkelijk zonder nadere toetsing op dit punt is aanvaard, Daarom verdient het m.i. de voorkeur, wanneer men samenwerking tot stichting en instandhouding van een school door menschen die kerkelijk gescheiden leven mogelijk en noodzakelijk acht, dat in den grondslag der school ook duidelijk wordt geformuleerd, dat hierbij samenwerken menschen die op nader te noemen

punten In de toepassing van die belijdenis of door toevoeging aan die belijdenis van elkaar verschillen. Dan verzwakt men niet de kracht van de binding aan de Drie Formulieren, dan verdoezelt men niets en doet men niet, alsof het toch eigenlijk geen verschil maakt, hoe men dezen grondslag als kerklid belijdt.

Dan weten niet alleen de ouders op welke concrete pimten bet onderwijs aan een bepaalde school geen eenheid vormt, maar ook — en dit is van het hoogste belang — houdt men het besef levendig, öat deze kerkelijke gescheidenheid niet een quantité négligeable is, maar ons eiken dag diep schuldig stelt voor God.

4. Consequent zijn.

Maar heeft deze interkerkelijke samenwerking op het terrein van het onderwijs ook consequenties? ' Dr B. meent van wel.

Wanneer „Trouw" de leeraren die tot de P. v. d. A. behooren en tegelijk het Christelijke onderwijs dienen, gebrek aan consequentie verwijt, verklaart hij deze methode van redeneeren niet te aanvaarden. „Met evenveel recht", zoo betoogt hij, „zou men tegen ons als Gereformeerden, die ons afgescheiden houden van de Herv. Kerk, kunnen zeggen dat we ons nu op andere levensterreinen ook van de Hervormde broeders móeten afscheiden. Waarom zouden v.'e zo consequent zijn? "

U ziet, hoe verderfelijk een stilzwijgend aanvaarden van interkerkelijke samenwerking op het denken van Dr B. heeft gewerkt. Hij acht deze samenwerking een inconseqentie^). Weliswaar een gelukkige („Waarom zouden we zo consequent zijn? "), doch die op haar beurt nu weer consequenties meebrengt. Men verbeurt „ het recht om anderen die in hun leven gebrek aan consequentie toonen hierop te wijzen. En men heeft de plicht nu ook interpolitieke samenwerking op de scholen te aanvaarden. Dat dit misère meebrengt, is de schuld van , , Trouw". Het juiste ware geweest, dat evenals over de kerkelijke gescheidenheid tot, dus-Ver placht te geschieden, zoo ook over deze politieke verdeeldheid ware gezwegen ten aanzien van de geschiktheid om als docent op te treden aan een Christelijke school.

Nu hebben we reeds verklaard geen bewonderaars te zgn van deze zwijgzaamheid ten aanzien van het kerke-I^k vraagstuk, maar afgezien daarvan bUjft nog de vraag, of deze gevallen gelijk te stellen zijn.

5. Partijpolitiek?

Dr B. tracht de z.i. gelukkige inconsequentie der interkerkelijke samenwerldng o.a. op schoolgebied te rechtvaardigen met de opmerking: „Ieder levensterrein vraagt om een specifieke gedragslijn". Deze uitspraak bewijst de juistheid van wat we boven meenden te mogen constateeren, dat zvjn gedachtengang zich niet principieel onderscheidt van dien der aanhangers van de P. v. d. A, : -De levenshouding op het eene terrein brengt geen consequenties mede voor die op een ander terrein. Iemand mag lid zijn van een kerk en belijder van den Christus, daarom kan hij in de politiek wel precies dezelfde waarden verdedigen als de man die weigert van genade te leven.

Ik houd mij overtuigd, dat Dr B. dit beginsel van de P. V. d, A. niet tot het zijne maakt. Maar in principe stemt zijn redeneering hiermee overeen. Niet incidenteel in deze uitspraak alleen, maar in heel den gang van aja betoog. Daarom spreekt hij in het slot van „lerajfen die begeren de kinderen op te voeden in . de vreze des Heren, maar die van de betekenis van •Gods wet voor het iiolitieke en sociale leven een andere opvatting hebben dan de meerderheid". De vreeze des Heeren brengt dus niet met ijzeren consequentie met zich mede een bepaalde houding in de poUtiek als belijder van den Christus, neen, men kan, volgens Dr B., als Christenleeraar-best een opvatting hebben die afwijkt van de meerderheid. De gedachte van machtsmisbruik vervat in dit laatste woord vinden We ook in den aanhef van het artikel, waarin a^n „Trouw" verweten wordt een „koelbloedig betrekken van de partijpolitiek in het Christelijk onderwijs". Wie aldus spreekt, stelt zich op het standpunt , van hen die rneenen, dat de poütiek niet gebonden is aan normen in Gods Woord ons gegeven, aan beginselen die onze jeugd moeten worden onderwezen in het onderwijs van eiken dag. Die verloochent de historie van de Christelijke politieke pg.rtijen in verband met den roep om Christelijk onderwijs. Voor dien is de eisch, dat op de scholen een bepaalde politieke vorming wordt geboden, een kwestie van partijpolitiek. Dan heeft , ; Trouw" slechts machtsvorming beoogd onder de leus: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Openlijk spreekt Dr B. deze beschuldiging uit, als hij even later zegt: „Als Trouw haar doel bereikt, is de Prot. Chr. school een veif olitiekt instituut geworden, wat ze nooit geweest is: een instelling voor kinderen wier ouders A.R. of C. H. zijn”.

Partijpolitiek? Wie behjdt, dat God de Heere ons gebiedt de Idnderen des Verbonds Zijne wegen te leeren en tevens zelf daarin te wandelen, die verstaat de noodzaak, dat ons Christelijk onderwijs moet harmonieeren mjct de Christelijke politiek. Als de A.R. eu de C. H. partij haar plicht verstaan, voeren zij geen partijpolitiek, maar de eenige politiek die voor een Christen aanvaardbaar is.


1) Op de gebruikte formuleering: „die ons afgescheiden houden van de Herv. Kerk" ga ik hier niet nader in.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR. ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's