GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Christelijke school in dezen tijd, 1.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Christelijke school in dezen tijd, 1.

„Grondslagen-conferentie”.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Namens De Unie „Een school met den Bijbel" werd tot onze Redactie het verzoek gericht onderstjiand persbericht ook in „De Reformatie" onverkort op te nemen. Omdat hierin gehandeld wordt over vragen, die ook in onzen kring uit den aard der zaak voortdurend weer* in bespreking komen, wiUen we aan dit verzoek gaarne voldoen. Ten einde echter zoowel onze lezers de beteekenis van deze conferentie recht te doen verstaan, als ook eventueel hen, die de resultaten van hun vergaderen en samenspreken aan ons hiermede bekend maken, op onze beurt van onze inzichten te dienen, zullen we de dertien conclusies, die „als resultaat van de besprekingen met algemeene stemmen werden aangenomen" van enkele opmerkingen voorzien.

Daarbij ontveinzen we ons niet, dat het een min of meer hachelijke onderneming is te gaan handelen over een formuleering, die door menschen, wier kerkelijke belijdenis niet dezelfde is, met algemeene stemmen is aanvaard, zonder dat men zelf over den gang van zaken bij de tot-stand-koming der formuleering nader is ingelicht. Vooral wanneer, zooÉils we zullen zien, in deze conclusies ook sprake is van Kerk en kerkeraden, van de roeping der Kerk en van haar belijdenis.

Hier volgt dus eerst het ons toegezonden persbericht, dat we in de onder ons gebruikelijke spelling doorgeven:

In samenwerking met het hoofdbestuur van de Vereeniging van Christelijke onderwijzers en onderwijzeressen in Nederland en Overzeesche Gewesten, heeft het bestuur der Unie „Een school met den Bijbel" op 30, 31 October en 1 November 1947 in het conferentieoord „Birkhoven", te Amersfoort een z.g. „Grondslagen-conferentie" gehouden met het doel in betrekkelijk beperkten kring eens grondig de denkbeelden en stroomingen te bespreken, die binnen het terrein van het Protestantsch Christelijk onderwijs in het huidige tijdsgewricht de gemoederen bezig houden en in dezen kring groote actualiteit hebben. De conferentie, die door onderscheiden vooraanstaande personen op politiek-, kerkelijk-en onderwijsgebied werd bijgewoond, stond onder leiding van den voorzitter van de Unie, prof. dr K. Dijk te Amsterdam.

Er werden drie referaten gehouden. Mr J. Terpstra, lid van de Tweede Kamer der Staten Gfeneraal, te 's-Gravenhage refereerde over het onderwerp: „School en Staat"; ds A. D. Meeter, Ned. Hervormd predikant te Amsterdam over: „School en Kerk" en de heer H. de Boer, hoofd der Prins Willemschool te 's-Gravenhage, over: „School en Gezin".

Als resultaat van de besprekingen werden de volgende conclusies met algemeene stemmen aangenomen.

Van de aangenomen conclusies handelen de tweede tot en met de vierde over de relatie van gezin en school, de vijfde en zesde over Kerk en school, de volgende zes over de verhouding van staat en school, terwijl de eerste en de laatste meer algemeene strekking hebben.

Het zal U opvallen, dat de in de conclusies gestelde volgorde juist tegengesteld is aan die waarin de gehouden referaten ons zijn medegedeeld. Dat men hierbij welbewust deze volgorde kiest, blijkt uit de eerste conclusie, die aldus luidt:

1. De Christelijke school moet worden gezien als een instelling met een eigen getypeerd leven, die in relatie staat tot gezin, Kerk en staat.

Wij achten deze volgorde niet de juiste, hoewel ze oogenschijnlijk zeer voor de hand liggend is. Trouwens, is het niet merkwaardig, dat men den op de tweede plaats genoemden „kring" in onderscheiding van de beide andere met een hoofdletter schrijft? Waaraan 'heeft de kerk die eer te danken, als men voor haar toch niet de allereerste plaats onbetwist noodzakelijk acht? En is 't feit, dat men de kerk ten aanzien van de school niet het eerste woord laat spreken ook de oorzaak, dat men eenvoudig uitgaat van het bestaan van de christelijke school zonder te spreken over den eisch haar te stichten en te onderhouden? Wij komen op de geheel eenige beteekenis van de kerk juist voor de scholen opnieuw te spreken bij onze beschouwing van de desbetreffende conclusies. Maar reeds hier past de vraag, waarom men in relatie tot de school het gezin eerder stelt dan de kerk. Niet het gezin, maar de kerk spreekt het eerst van onderwijzen en doen onderwijzen. De roeping van het gezin, d.w.z. van de ouders, te zorgen voor het onderwijs van hun kinderen berust op het lid-zijn van de kerk, omdat-Christus eischt, dat ook deze kinderen straks als mondige leden van Zijn kerk de hun gestelde levenstaak volbrengen. Omdal; de kinderen leden zijn van Christus' kerk, daarom moeten de ouders ervoor zorgen, gelijk ze ook bij hun doop beloven, dat de kin-

deren straks weten, wat de eisch des Verbonds voor hen inhoudt. Hoe zullen deze kinderen immers als trouwe bondelingen leven, wanneer zij de eischen des Verbonds niet heel concreet hebben leeren verstaan op alle teiteinen van het leven? Juist in dat opzicht wenschen wij naast het „Daar staat geschreven" en tevens in verband daarmede te handhaven het „Daar is geschied" tegenover het steeds verder opdringend-Barthianisme. Het christelijk onderwijs' moet de leerlingen de beteekenis van de Wet des Heeren voor den tijd waarin zij leven doen verstaan. Daarom is het onverklaarbaar, hoe men aan een christelijke school handhaaft een leeraar, die zijn lidmaatschap van de Partij van den Arbeid aldus verdedigt:

„Ik zie mijn werkzaamheid in die partij niet als evangelisatie; de sociale en economische belsmgen van het volk worden in deze partij het best gediend".

En aan den anderen kant vervult het ons met pijnlijke verbazing, als we hooren, dat de grondslag van de A.R. Studieclubs alleen zal zijn het Beginselprogram van de A.R.-partij. Ook aan deze clubs, stud i e-clubs nog wel, wil men dus onthouden wat voortgaand onderzoek van de Heilige Schrift vooral in verband met de voortgaande rijping van de wereld voor den Laatsten Dag, ons kan leeren teneinde in volkomen onderwerping aan den wil des Heeren in alles dienstbaar te zijn aan de komst van Zijn Rijk. Zooals bovengenoemde Leeraar nadrukkelijk de terreinen van het sociale en economische leven niet onderworpen acht aan het Woord Gods, en daarom voor het onderwijs aan onze kinderen niet aanvaardbaar is, zoo zou ook een dergelijke practijk voor ons christelijk schoolwezen niet te dulden zijn. En wat de studieclubs betreft, we vragen ons af, wat dan eigenlijk het doel van hun studie zal zijn. Zal hun grondslag misschien , , op het peil" van den tijd gebracht worden, doordat het Centraal-Comité, wanneer het den tijd daarvoor gekomen acht, de noodige wijzigingen in het Program aanbrengt? Niet dus slechts een te beperkte, immers een op een bepaalden datum voorloopig vastgelegde, maar ook een onvaste grondslag voor beginselstudie. Wij hopen, dat onze jonge menschen daarvoor een open oog hebben.

Volgt nu uit de bovengestelde overwegingen, dat de voorkeur gegeven moet worden aan zulk een volgorde der in de eerste conclusie genoemde „relaties", dat de kerk vóór het gezin wordt geplaatst? Wij gelooven het niet.

Overweging van een en ander brengt ons steeds meer tot de overtuiging, dat er geen directe relatie bestaat tusschen de kerk en de school. Het is ons bekend, dat Art. 41 van onze Kerkenordening voorschrijft, dat „de praeses onder anderen een iegelijk (n.l. op een classicale vergadering) zal afvpagen, of de armen en scholen bezorgd worden". Maar het is ons niet bekend, wat in dit geval door de afzonderlijke kerken hierop wordt geantwoord. U sUw

Is dit misschien ook geleidelijk een doode letter geworden? In elk geval heeft de Raad van de Geref. Kerk van Groningen deze aangelegenheid in studie genomen.

Wij gronden onze overtuiging op deze overweging, dat de kerk van de ouders eischt en verkrijgt de belofte, dat zij hun kinderen zullen onderwijzen" en doen onderwijzen in de voorzeide leer. Daarmede heeft de kerk de garantie, dat het zaad des Verbonds zal worden onderwezen in .de wegen des Heeren, wanneer slechts de kerk de tupht over haar leden naar den eisch Gods houdt. En wij zijn er ook van verzekerd, dat wanneer bedoelde conferentie op deze wijze de zaak aan de orde had gesteld, zij nog beter haar doel zou hebben bereikt. Want nu deze bijeenkomst is uitgeschreven door de Unie „Een school met den bijbel", nu kunnen we verwachten, dat men ook het oog heeft gehad op hetgeen in een door deze Unie uitgegeven brochure eenigen tijd geleden door dr G. P. vaa - Itterzon e.a. is ingebracht tegen den z.g.n. Hervormden Raad voor Kerk en School. Dfeze heeren voerden tegen dezen Raad onder meer aan, terwijl volgens hen van eiken anderen Raad der Ned. Herv. Kerk hetzelfde kan worden gezegd: „de Herv. Raad is van boven-af gekozen. Of de gemeente in de gekozenen haar vertrouwen stelt, blijft bij dit systeem de vraag. In elk geval heeft zij op hun verkiezing geen enkelen invloed geoefend en kan zij ook, bij gebrek aan een rooster van aftreding, nimmer van haar wenschen naar vernieuwing van personen blijk gev«n" (De handschoen opgenomen, p. 14). En: „Wol zijn wij er van overtuigd, dat ook in de oplevende Ned. Herv. Kerk alle ruimte zal moeten blijven voor een actieve gemeente. In een levende gemeente van Christus kan niet alles ambt zijn: tenzij wij in episcopalisme zouden willen vervallen, heeft de nieuwe Kerk zich ernstig te bezinnen op de taak der gemeenteleden, die er toch werkelijk niet alleen zijn om boodschappen aan te hooren, verklaringen te lezen en ambtelijk van boven-af geregeerd te worden". Ziet, wanneer men in deze richting had willen werken ook op deze conferentie, dan had men moeten beginnen met vast te stellen, dat de kerk alleen door middel van haar leden in relatie staat met de school, qn-^dat de kerk niet anders heeft te doen dan te waken, dat de door de ouders gegeven belofte ook getrouw wordt nageleefd. Dan had men meteen een betrouwbare basis 'gekregen voor de conclusies betreffende gezin en school.

Deze luiden als volgt:

2. In verband met de ontwikkeling der. cultuur blijkt steeds meer de noodzakelijkheid, dat de school als gespecialiseerd instituut de oorspronkelijke onderwijstaak van het gezin gaat vervullen.

3. Daarom dient de blijvende belangrijke invloed van het gezin (de ouders) in en op de school in normale gevallen verzekerd te zijn, hetzij doordat deze uitgaat van een door ouders gestichte vereeniging, hetzij doordat deze in het bestuur der school zijn vertegenwoordigd.

4. Het contact tusschen gezin en school moet wederzijds met alle daartoe dienstige middelen zoo sterk mogelijk worden bevorderd.

Met dankbaarheid constateeren we, dat de groote laats, die in deze conclusies wordt toegewezen aan e ouders o.i. ruime waarborgen biedt voor een volomen vrije ontwikkeling in den door ons boven omschreven zin. Als men eenerzijds de mogelijkheid stelt, dat de school uitgaat van een door ouders gestichte vereeniging, dan is daarmede de weg gebaand voor een onderwijs volkomen in overeenstemming met de door de ouders gedane belofte, en dus met den door God gestelden en mitsdien door de kerk te stellen eisch.

Dat hiernaast nog een andere mogelijkheid wordt gesteld, hangt wel samen met de nog te bespreken conclusie 6.

Ook de vierde conclusie over het bevorderen van het contact tusschen gezin en school is ons uit het hart gegrepen. We gelooven n.l., dat de hoofdoorzaak van de tallooze moeilijkheden, die deze tijd ons te zien geeft met name op het gebied van de principiëele afglijding inzake het onderwijs, te vinden is in de verslapping van de belangstelling der ouders in het onderwijs van hun kinderen. Deze werkt n.l. verderfelijk in tweeërlei opzicht: Thuis wordt niet de goede grondslag gelegd, die onmisbaar is voor vruchtbaar onderwijs op school; en de school laat men maatheel rustig haar eigen gang gaan, zoodat van' een samen zoeken naar de juiste zienswijze ook op de vragen van dezen tijd geen sprake is. Nu is het een overbekend iets, dat het woord van den meester vrij wel onaantastbaar gezag heeft voor een kind. ­

Juist daarom is het ook van zoo onschatbaar belang, dat de ouders weten, wat deze de kinderen doet zien van de groote werken Gods en van de eischen des Heeren. Moet het eigenlijk niet zoo zijn, dat ^ok Uw kleine kind U kan vertellen, hoe ook zijn meester spreekt over God en Zijn heerlijken dienst precies als U? Maar dan zal het pok noodig zijn, dat Uw kind weet, hoe U daarover spreekt. Dan zult U van de stimtelige weergave van Uw kind nog veel kunnen leeren, hoe men ook tot kinderen kan spreken van de wondere daden Gods zóó dat het kind de genade Gods leert verstaan. Immers een onderwijzer heeft in dat opzicht veel vóór op de ouders. Maar dan zult U ook kunnen beoordeelen, of U waarlijk Uw belofte gestand doet ten aanzien van het onderwijzen van Uw kinderen. Ouders, let op Uw zaak! Verlicht de zware taak van leeraren en onderwijzers door Uw kinderen zelf een inzicht te geven in de vragen van den tijd. Daarmede wekt U de belangstelling van de kinderen voor het onderwijs, dat zij ontvangen, of althans behooren te ontvangen. Zoodoende „dwingt" U ook de onderwijzers — hieronder alle onderwijzend personeel te verstaan — zich te verdiepen in de beteekenis van het Woord Gods voor dezen tijd. En als het goed is, zal dit een vreugde voor de onderwijzers zijn. In elk geval ligt het behoud van de waarlijk christelijke school in de handen van U! Want het gevaar is niet denkbeeldig, dat het groote bezit, dat wij hebben geërfd, stilzwijgend verloren gaat, omdat we hpt niet verworden hebben om het te bezitten. Men leze hierover en over heel de betrekking van „Gezin en School", hetgeen onder dien titel geschreven werd - door dr R. J. Dam in „Gij en Uw Huis", verschenen in De Reformatie-Serie in 1941.

Ook ten aanzien van de formuleering van conclusie 2 citeeren we met instemming, wat dr Dam schreef op pag. 125:

„Toch gaat men o.i. te ver, als men de school een surrogaat noemt. De naam zou min of meer juist zijn, zoo het onderwijzen eigenlijk door de ouders zelf, in eigen huis, behoorde te geschieden. Dit nu is, gezien de onmogelijkheid dien eisch algemeen te stellen, moeilijk vol te houden. Wel is het waar, dat de school onderwijst en opvoedt in naam en in opdracht der ouders, zonder dat de verantwoordelijkheid van dezen voor den geest waarin wordt opgevoed en onder­ wezen is opgeheven!'.

Thans komen we aan de conclusies betreffende Kerk en school:

5. Overeenkomstig haar opdracht heeft de Kerk een roeping'ten opzichte van de school, wijl haar de verkondiging VEUI het Woord Gods en het toezicht op leer en leven harer leden zijn toebetrou^d. Hieruit vloeit voort, dat de Kerk heeft toe te - zien, dat het onderwijs beantwoorde aan den norm van het Wpord Gods overeenkomstig haar belijdenis.

6. Het" kan taak der kerkeraden zijn eigener beweging de schoolstichting ter hand te nemen, indien de kerkleden te kort schieten of er niet toe in staat zijn, dan wel andere bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

We stelden reeds de Vraag, waarom toch Kerk met en hoofdletter werd geschreven. En we wijzen opieuw er op, dat wij bij de bespreking van de conclusies niet aanwezig zijn geweest. Maaï toch willen we in dit verband er op attendeeren, dat in de door ons zoo juist met instemming aangehaalde brochure van Itterson e.a." „De handschoen opgenomen", waarin zoo krachtig gepleit werd voor de activiteit der gemeenteleden, desondanks het volgende wordt gezegd (p. 15):

„De Kerk (met hoofdletter, H. A. M.) is nu éénmaal geen vereeniging en moet zich ook niet tot - ^reeniging laten degradeeren. Van „aansluiting" bij dien Raad moest eigenlijk geen sprake zijn. Of vereenigingen „aangesloten" zijn of niet, doet voor de Ned. Herv. Kerk (hoofdletter, H. A. M.) niet ter zake; zij laat haar getuigenis hooren aan het gansche volk (spatiëering van mij, H. A. M.), ook aan allen, die nieit rechtstreeks tot haar leden behooren (als boven). Ziet zij haar taak zoo breed als wij meenen, dat zij w, dan zal zij getuigen voor het geheele volk, dus zelfs ten aanhooren van leden van andere kerken (kleine letter, H. A. M.)".

Zie, wanneer wij dit lezen, dan vragen wij ons wel af, wat hier met Kerk is bedoeld. De woorden , , overeenkomstig haar opdracht" klinken ons bekend in de ooren en schijnen ook gehe gegeven citaat.

H. A. MULDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De Christelijke school in dezen tijd, 1.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's