GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Calvijn over het dogma aangaande de wedergeboorte der kinderen.

Bekijk het origineel

Calvijn over het dogma aangaande de wedergeboorte der kinderen.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Soms staat men toch nog even te kijken. Zoo ik, toen ik in onze kerkbode uit het Noorden iets las over een uitlating van den synodocratischen ds Bouwmeester, den man, die dr Schippers ertoe bewogen heeft, te zeggen, dat men toch niet de synode (van '42—'44) behoefde af te wijzen; want de formule van voor wedergeboren houden was door haar, o wondere ontdekking, niet beschouwd als een doops-, doch als een bejegeningsnorm; hij koos den term „bejegenings norm", naar „bejegenen" is natuurlijk primair: doopen. Tenminste in het geval der kleine kinderen.

Nu, ds Bouwmeester sdhijnt een artikel geschreven te hebben, waarin hij tot eenige voorzichtigheid maant — een vermaan, dat men tot zijn dood toe zal kunnen volhouden. Maar in dit artikel — ik citeer genoemd orgaan — schrijft hij:

Ik weet wel, dat Calvign reeds sprak van het „dogma aangaande de wedergeboorte der kinderen", door hem vastgesteld (Dogma de Infantiimi regeneratione) Inst. IV, 16, 26. Eu ook, dat de op hem volgende Gereformeerde theologen vasthielden aan de wedergeboorte bij de kletae kinderen. Maar zijn wij wel voldoende ingaan op de critische vragen, aangaande een beweerde scholastieke trek In de Geref. theologie, die men juist hier meent op te merken en die in strijd zou komen met wat de H. Schrift ons leert?

Tot zoover ds Bouwmeester.

Het laatste gedeelte van het citaat interesseert ons niet dezen keer. Wei het eerste. Daar staat zoo heel kalm, dat Calvijn een „dogma" heeft vastgesteld aangaande de wedergeboorte der kinderen. Bom. De inleidende woorden: , , ik v/eet wel", geven bovendien den duidelijken indruk, dat ds Bouwmeester zeggen wil: op dit punt staat onze zaak (der synodocraten) natuurlijk wel vast, daar hoeven we niet 'meer over te praten. Maar en wat dan verder volgt.

Ds Bouwmeester geeft dus, op zijn zachtst gezegd, den indruk, dat Calvijn het als een dogma, nog wel van hem zelf (!) beschouwt, dat de kinderen voor wedergeboren te houden zijn. Synode, wees gerust. Calvijn zou ook hebben geschorst, en zoo.

Heeft ds Bouwmeester ditmaal gelijk? Ik geloof: ook dezen keer volstrekt niet. Hij citeert uit de Institutie IV, 16, 26. Daar zegt Calvijn, we volgen voor het gemak der lezers, de vertaling-Sizoo:

En ook al gaven wij hun (d.w.z. den bestrijders van den kinderdoop, K.S.) alles toe' voor wat het verstaan van deze plaats (n.l. Christus' uitspraak: want derzulken is het koninkrijk der hemelen, K. S.) betreft, dan zullen ze daaraan toch niets kunnen ontleenen, indien ze niet eerst het leerstuk • aangaande de wedergeboorte derkinderen, dat door ons reeds vastgesteld is, omvergeworpen hebben.

Tot zoover Calvijn, naar Sizoo's vertaling. Men kan den tekst, de (Schrift)plaats, door Calvijn hier bedoeld, vinden in Matth. 19 : 14, zooals door den franschen tekst der Institutie, (C. R. 4, 963) duidelijk wordt aangewezen, en ook blijkt uit het verband.

Leert Calvijn nu hier een w e d e r g e b o, o r. t e der kinderen, zoo maar als d o g m a i n het algemeen: der kinderen?

Of verwijst hij naar zoo'n dogma?

Heelemaal niet.

Calvijn verwijst alleen maar naar 't dogma, dat ook de Dordtsche Leerregels hebben vastgesteld, toen zij spraken over de kleine kinderen, die God in hun prille jeugd uit dit levenwegneemt (D.L. I, 17).

Bewijs is gauw te leveren. Slaan we de overeenkomstige plaats (Inst. TV, 16, 26) op in den zooeven aangehaalden franschen tekst (C. R. 4, 963), dan vinden we daar dit:

Et encore que nous leur concedions tout ce qu'ils demandent, si est leur illation fausse, et prinse d'une fausse et folie raison, que les enfans ne peuvent estre regenerez: comme il appert de la deduction cy dessus traitee amplement: c'est, que saus Ie regeneration il n'y a nulle entree au royaume de Dieu, ne pour les petits ne pour les grans. Or puls qu'il y en a de ceux qui decedent petits enfans, qui sont heritiers du royaume de Dieu, il s'ensuit bien qu'ils sont paravant regenerez. Le' reste des choses signifiees a lieu en eux, au temps que Ie Seigneur aura dispose pour leur en donner la cognoissance.

We behoeven voor onze lezers, die de fransche taal niet verstaan, niet te vertalen wat hier staat. Genoeg is, dat Calvijn hier zegt:

a) de tegenstanders, die ik hier afv/ijs, beweren, dat kinderen NIET KUNNEN vernieuwd worden; maar dat is een valsche en dwaze redeneering;

[Dat zeggen alle vrijgemaakten ook: niemand ontkent dat God IN STAAT is, hoe dan ook, kleine kinderen te vernieuwen.]

b) hierboven hebben we uitvoerig aangetoond, dat niemand (klein of groot) zonder wedergeboorte het koninkrijk der hemelen binnenkomt;

c) er zijn kinderen die vroeg sterven. INDIEN DEZEN ERFGENAMEN DES EEUWIGEN LEVENS ZIJN, dan zal God hen wel op de een of andere voor ons onbegrijpelijke manier vernieuwen.

Tot zoover de zin van die fransche woorden. Daar blijft dus geen steek over Van een , , dogma" - (in het algemeen) van de wedergeboorte der kinderen.

Ten overvloede wijzen we erop, zie CR. 4, 963, dat in bovenbedoelde fransche coupure, achter de woorden:

...... II s’ensuit bien qu'ils (n.l. die UITVERKORB-NENi) kinderen, 'die God vroeg uit dit leven wegneemt) sont paravant regenerez

in de fransche editie van 1541 was ingelascht de passage, die eerst was weggelaten uit IV, 16, 21 ter plaatse, waar die passage in den latijnschen tekst, sedert 1539, en in alle andere fransche edities te vin-

den is (zie noot, CR. 4, 963). Die passage luidt (Inst. IV, 16, 21):

„De vlek nu der ongerijmdheid, die ze hier ons pogen aan te wrijven, wisschen we aldus af" (quam vero conantur hoc loco inurere absurditatis maculam, sic eluimus).

Het is dus duidelijk, dat Calvijn in de door ds Bouwmeester bedoelde passage zich wil schoonwasschen van het verwijt, dat de tegenstanders van den kinderdoop hem tegenwierpen, dat n.l. zijn beschouwing tegenstrijdig was.

Die bewering, dat Calvijn in strijd was met zichzelf, vinden we in IV, 16, 20: de tegenstanders zeggen: de doop is een sacrament van bekeering en geloof; kinderen hebben die niet; doop ze dus niet, want ge zoudt eens kunnen verzegelen wat er niet was. Daarop antwoordt Calvijn in paragraaf 21:

Degenen die de Heere ZIJN VERKIEZING heeft waardig gekeurd, en die na het teeken der wedergeboorte ontvangen te hebben uit het tegenwoordige leven verhulzen, voordat «e-opgewassen zijn, die vernieuwt Hij door de voor ons onbegrijpelijke kracht zijns Geestes, gelijk Hij alleen voorziet, dat nuttig is.

Let wel op:

de synode van Ridderbos-Bouwmeester-Schippers zegt: '^

1) alle bondskinderen houden voor we­ dergeboren;

2) hun verkiezing dus meteen onderstellen.

Bouwmeester doet nu, alsof Calvijn dit steunt, ja, vaststelt.

Maar de plaats, waar Calvijn zijn „dogma" wikkelt, spreekt.

1) niet over alle bondskinderen, 2) maar over de vroegstervende, 3) en dan niet eens over alle vroegstervende, 4) maar alleen over de uitverkorene onder hen.

Bouwmeester vergist zich dus. En alsof Calvijn iedereen wilde waarschuwen om uit zijn woorden de wijsheid (het , , dogma") van Ridderbos c.s. te halen, zegt hij in diezelfde paragraaf 21:

„Telkens weer zondigen zij (d.w.z. die vurig bestreden tegenstanders) door dit waandenkSeeld, dat de zaak 2) in tijdsorde altijd aan het tééken vopraf moet gaan".

Het is, alsof ge hem het Praeadvies hoort bestrijden. „Waandenkbeeld", zegt Calvijn; hij gebruikt het woord: hallucinatie. En hij vervolgt:

„Indien die (n.l. een goede cónscientie) noodzakelijk had^behooren vooraf te gaan, zouden de kleine kinderen nooit door Gods bevel besneden zijn Daarom moet men in den kinderdoop voor het tegenwoordige niet meer werking zoeken, dan dat hij het VERBOND, door den Heere met hen gesloten, bevestigt en bekrachtigt".

Een dogma, zegt Bouwmeester terecht, heeft Calvijn gesteld.

Nu is een dogma, hetgeen (binnen bepaalden kring) buiten discussie is komen te staan; waarover men het eens geworden is.

Welnu, het dogma, dat Calvijn bedoelt, is niet van Bouwmeester's synode, maar van Calvijns tijd. Hij noemt het — en het klopt weer heelemaal met wat we omtrent den context hebben opgemerkt — in IV, 16, 18:

„Hoe het ook zij, toch stellen we dit BUITEN GE­ SCHIL (extra controversiam ponimus) (11 est necessaire de conclurre), dat niemand der uitverkorenen uit het tegenwoordige leven wordt weggeroepen die niet eerst geheiligd wordt en wedergeboren door Gods Geest Wat betreft hun tegenwerping, dat de Geegt In de Schrift geen andere wedergeboorte kent dan die uit onverderfe' lijk zaad, dat is, uit Gods Woord is: aarin leggen zij verkeerd uit de uitspraak van Petrus (1 Petr. 1:23), waarin deze alleen de geloovigen begrijpt, die door de prediking van het evangelie waren onderwezen. Wij erkennen wel, dat voor ZULKEN het Woord des Heeren het eenige zaad der geestelijke wedergeboorte is; maar wij ontkennen, dat men daaruit moet opmaken, dat de kleine kinderen door Gods kracht niet KUNNEN wedergeboren worden (en vervolgens IV, 16, 19): ndien de volheid des levens bestaat In de volmaakte kennis Gods, en "daar sommigen (!) van de kinderen die terstond in hun prille jeugd door den dood van hier gerukt worden, tot het eeuwige leven overgaan, zoo worden ZU ongetwijfeld opgenomen tot het onmiddellijke (maar dat nare') woord ontbreekt in Calvijns latijnschen tekst) aanschouwen van Gods aangezicht".

We besluiten, dat ds Bouwmeester Calvijn niet juist weergaf.

En merken dit op, om de lezers, die van Calvijn positief iets hooren willen, met dit positieve geluid te dienen.

K. S.

CORRECTIE

In het nummer van 24 Jan., bl. 135, kolom 3, regel 17 V.O., stond: dr H. N. Ridderbos. De lezer, óók van bl. 136, kolom 1, regel 6 v.o., geteld van het slot van het artikel, heeft al begrepen, dat de voorletters hier andere moeten zijn.

K. S.

Dr Greijdanus-nummer.

Reeds eenige malen is van den Almanak 1948 de verschijning aangekondigd. Thans ligt het boek voor ons. We grijpen de gelegenheid aan, om aan al onze predikanten, en voorts aan alle andere leden der kerk die tot studie den tijd en de gelegenheid hebben, den raad te geven: koop dit boek. Want niemand kan het eigenlijk missen, die met de geschiedenis der kerken op de hoogte blijven wil. Het boek is n.l. dezen keer vrijwel geheel aan prof. Greijdanus gewijd. Wegens diens jubileum? Ja zeker. Maar dezen keer behoeft het woord „jubileum" geen associaties te wekken aan hoera-geroep of iets van die zwakheid. Het werk is d e g e 1 ij k. Reeds de bibliografie (al weer verouderd voor wat de laatste weken betreft, maar daar kan de redactie niets aan doen) maakt het bezit van dit werk begeerlijk. En dan de artikelen: Eerst komt (na een goed gedicht van N. Bruin of N. Benschop) de Heer K. Dteddens aan het woord (65—69): Prof. dr S. G. dertig jaar hoogleeraar. Een sympathiek en eerlijk redactioneel inleidend woord. Daarna (70—98) prof. Veenhof: Dr S. G. — de professor der H. Schrift. Men weet nu meteen, óók waardevolle en interessante bijdragen en situatie-teekeningen uit de historie te krijgen; leerzaam óók voor het kennen van de geschiedenis van 1944. Daarna de Heer J. Faber (bl. 99—184). die spreekt over prof. Gr. als dogmaticus. Een waardevolle bespreking van de vele bijdragen die prof. G. heeft gegeven tot de kennis van actueele dogmatische problemen. Niemand kan zijn strijd en levenswerk ook en juist in Kerk en School verstaan zonder deze dingen te weten. Vervolgens (bl. 185-- 223) schrijft de Heer D^. Deddens een zeer gedegen artikel (noch den jubilaris, noch den hoogleeraar in het kerkrecht beschamend) over „Prof. G. en het Gereformeerde Kerkrecht". Warm en ook massief en beeldend is wat ds D. van Dijk opmerkt (bl. 224— 237) over prof. G. en de Vrijmaking. Eindelijk, na een kort woordje van ondergeteekende (238—243) de breede bibliografie (244—257), bevattende de vermelding van 223 nummers, en bijeengebracht door den Heer C. Trimp.

Het boek telt 300 bladzijden, en is gedrukt op prachtig papier.

Ieder weet nu, dat hier een compact studiewerk voor ons ligt. Wat al onderwerpen, dogmatisch, kerkrechtelijk, kerkhistorisch, hermensutisch-exegetisch, komen hier niet ter sprake!

Ik zal niet ontkennen, dat bij het schrijven vaJi aanbevelingen voor den almanak van F. Q. I. in den regel althans het gevaar bestaat, dat de recensent zeer sterk beïnvloed wordt door zijn neiging, om aan pleizierige mensehen als onze studenten zijn, een pleiziertje te doen. Maar ditmaal mag de extra-garantie gegeven worden, dat naar de stellige meening van ondergeteekende niemand der hierboven bedoelde kategorie van kerkleden zich afzijdig mag houden. De persoon is ditmaal niet geteekend zonder zijn werk; dat kon hier niet anders. Het eenige niet-degelijke stukje is van ondergeteekende: die had zijn kruit, al verschoten verleden jaar, in het Handboek Geref. Kerken (mengelwerk), maar wou toch, pas terug uit Amerika, ook nog even meedoen. Maar overigens staat "alles op hoog peil, en is degelijk voorbereid. Laat men óók F. Q. I. helpen, de kosten te dragen: dit boek doet een dienst aan ons volk.

Natuurlijk zijn de gewone ingrediënten van een almanak ook thans aanwezig.

K. S.

De kerkeraad in actie.

Al vroeger vermeldden we, hoe in het voorjaar van 1944 te Den Haag de Avondmaalstafel werd ontheiligd ten gevolge van de in de kerken binnengedrongen hiërarchie.

Voor zoover ik kan nagaan is daar tevens voor de eerste maal in dezen kerkstrijd'een vonnis geveld dooreen k-e r k e r a a d. Het ging als volgt.

Er was in Den Haag een comité opgericht ter ontwikkeling van het Gereformeerde leven. De redactie van „De Standaard" bracht eigenmachtig een wijziging aan in het haar opgegeven bericht, en werd daarover door dhr Scheps op de vingers getikt, zoodat zij zich bij het comité liet verontschuldigen. Maar het moderamen van den kerkeraad te Den Haag-West ontbood de bestuursleden van genoemd^comité (de brs J. K. van der Veer, L. A. Hartman, L. Slotboom en Joh. J. C. Bakker) op zijn vergadering van 15 Maart 1944. Dteze broeders ontkenden met nadruk, dat het him doel zou zijn een actie in te zetten tegen het kerkelijk gezag. Ze beoogden slechts voorlichting voor zichzelf en anderen, daar de verschijning van verschillende kerkbladen onmogelijk geworden was door de maatregelen van de bezettende macht. Als mondige leden der kerk hadden zij daartoe h.i. volkomen bevoegdheid, daar zij immers gerechtigd waren, bepaalde uitspraken (b.^^. van een synode) aan Gods Woord te toetsen. Zij hadden dr R. Schippers van Rotterdam uitgenoodigd tot een spreekbeurt. Het was volkomen onbekend, wat deze zou zeggen; en het was niet uitgesloten, dat men na zijn spreekbeurt tot het inzicht zou komen, dat de sjmode juist gehandeld had.

Hiertegenover werd door het moderamen opgemerkt, dat de kerkeraad zich naar goede kerkelijke orde achter de synode gesteld had, en met het oog op de heerschende spanning had bepaald, dat de voorlichting inzake de leergeschillen niet anders zou geschieden dan

door degenen, die onvoorwaardelijk het standpunt der synode deelden; aan dit besluit hadden de leden der gemeente zich eenvoudig te onderwerpen, behoudens hun recht van beroep in den ordelijken weg. Deze bepaling moest worden in acht genomen bij de Woordbediening, op de catechisatie, in de vereenigingen en waar dan ook. Wenschte iemand individueele voorlichting, dan kon hij zich tot de ambtsdragers" wenden. In geval de bestuursleden van het comité zich niet bereid zouden toonen, het gezag van den kerkeraad op dit stuk te erkennen, zouden strenge maatregelen niet achterwege kunnen blijven. Hoofd voor hoofd werd hun gevraagd, hoe zij hier tegenover stonden. (Desgewenscht konden ze bedenktijd krijgen tot den volgenden dag!) Eén der gevraagde broeders antwoordde, dat de gehouden bespreking hem niet tot verandering van inzicht had genoopt; de andere drie beloofden, hun houding binnen een week nader te bepalen.

De kerkeraad vergaderde op 16 Maart, en richtte een brief (gedateerd 17 Maart 1944) tot elk der genoemde bestuursleden. We citeeren daaruit het volgende gedeelte:

„......dat de Kerkeraad, gezien den gespannen toestand in ons kerkelijk leven, reeds een en andermaal heeft uitgesproken, dat de voorlichting inzake de beteekenis der uitspraken in kerkelijke vergaderingen, catechisaties, vereenigingen en waar ook, behoort te geschieden door personen, die geacht kunnen worden het standpunt der Kerken ten volle tot zijn recht te laten komen. Zal de kerkeraad in zijn hooge roeping en met het hem van God geschonken gezag het schip van de Kerk veUig te doen koersen door de woelige wateren, niet bemoeilijkt worden, dan moet hij gehoorzaamheid van de leden der gemeente eischen in de eerbiediging van dezen maatregel van bestuur.

Hij kan daarom ook onmogelijk toelaten, dat deze gedragslijn doorkruist wordt door een comité, dat, dwars tegen zijn bedoelen in, deze taak van voorlichting geven over Synode-besluiten opdraagt aan iemand, van wien bekend is, dat hij zich met een gravamen tot de Synode heeft gericht en van wien tot heden niet bekend is, dat hij op zijn bezwaren is teruggekomen.

Daarom vraagt de Kerkeraad van U, die als belijdend lid onder zijn opzicht staat, onderwerping aan het oordeel des Kerkeraads, dat deze Uw handelwijze ontoelaatbaar is. Zulksi natuurlijk met behoud van Uw recht om in den kerkelijken weg revisie van dit besluit na te streven".

Wie denkt hier niet aan het pauselijk systeem'van Ijerkelijke tyrannie over leekes? Deze „kerkelijke weg" is niet de gereformeerde weg!

Van het eene kwaad kw9.m men tot het andere, nu eenmaal deze weg gekozen was. De kerkeraad richtte , een brief aan dr R. Schippers te Rotterdam, waarin ongeveer woordelijk de hierboven geciteerde uitspraak werd herhaald. Aan het slot sprak de Kerkeraad als zijn verwachting uit, „dat U, gezien de geschetste omstandigheden, bedoelde spreekbeurt niet zult laten doorgaan. Het lijkt hem onjuist, dat U zich zoudt «Willen leenen tot een actie, welke door den Kerkeraad der betrokken zusterkerk ontoelaatbaar verklaard en in den kerkelijken weg in behandeling is genomen.

Voor de goede orde veroorlooven wij ons, waar deze zaak niet alleen Uw persoon betreft maar ook de > Kerk, die U dient, afsclyift van dit schrijven te zenden aan de Gereformeerde Kerk van Rotterdajn".

Hier werd dezelfde methode gevolgd als later in Leiden, Delft en andere plaatsen: met dreigement en censuur werd openbare voorlichting tegengewerkt.

Intusschen had dr Schippers de (eigenmachtig veranderde) aankondiging van zijn spreekbeurt in , , De Standaard" gelezen, en trok op grond daarvan zijn toezegging in. Het bestuur van het comité berichtte aan den kerkeraad, dat z.i. diens uitspraak „niet in overeenstemming is met de christelijke Vrijheid", omdat dr Schippers volgens, art. 31 Ned. Cïel. Bel. dezelfde rechten had als andere predikanten: et oordeel van den kerkeraad over hem rustte dus , , slechts op 'n veronderstelling" en had moeten achterwege blijven tot na de aangekondigde spreekbeurt. De kerkeraad had voorts het zoeken van voorlichting met vreugde moeten begroeten. „Immers, wij mogen ons niet op Roomsche wijze van deze dingen afmaken door te zeggen: ij zijn maar leeken, de priesters moeten het maar weten". Vgl. Hand. 17 : 11, 1 Thess. 5 : 21, Heid. Catech., ajtitw. 55.

Dit werd geschreven op 22 Maart 1944. Reeds twee dagen later zond de kerkeraad aan de vier genoemde bestuursleden een bri_ef met deze passage: ,

„Derhalve ziet de Kerkeraad zich, genoodzaakt, verder met U te handelen en U den toegang tot het Heilig Avondmaal te ontzeggen, tenzij wij alsnog, vóór den komenden Dinsdag, bericht van U ontvangen, dat U zich aan het van God gestelde gezag in zijn Kerk onderwerpt".

En in den brief aan diaken L. A. Hartman volgde verder nog dit dreigende vonnis: ^

„Waar U, broeder Hartman, het diakenambt bekleedt in onze gemeente, is zulk een onttrekken aan het gezag des Kerkeraads te ernstiger.

De Kerkeraad ziet zich dan ook 'in de droeve noodzakelijkheid met U nog verder te gaan en — al weer tenzij U zich vóór Dinsdag bekeert van de dwaling Uws wegs — met den Kerkeraad van een genabuurde Kerk te handelen over schorsing in de uitoefening van Uw ambt (naar Art. 79 K.O.)".

Nadat de predikanten Kuiper en Oranje dezen brief aan br Hartman hadden overhandigd, schreef deze aan den kerkeraad, „bereid te zijn aan geen enkele werkzaamheid van het comité deel te nemen, hangende de bespreking met den Kerkeraad over deze quaestie", mits hij zijn houding nader zou mogen bepalen wanneer die bespreking niet vruchtdragend mocht zijn; tevens verzocht hij den kerkeraad dringend, geen overhaast besluit te nemen.

Br Slotboom schreef aan den kerkeraad onder meer: „het wil mij alleszins wenschelijk voorkomen, dat door U, alvorens tot verder handelen wordt overgegaan, b.v. een commissie uit Uw midden worde benoemd om door het bestuur van het Comité alsnog te worden ingelicht.

U dient wel zeer goed te bedenken, wat de gevolgen van »Uw handelen zullen zijn. Is hier werkelijk sprake vam overtreding van eenig gebod des Heeren? Mag hier gesproken worden van ergerlijke zonden als b.v. het begeeren van aan te richten tweedracht, secte of muiterij in de Kerk des Heeren? Wie durft dit aan? "

Ieder kon hier de worsteling opmerken tegen den geest der hiërarchie, die zelfs de Avondi^aalstafel niet ongerept laten kan in het zoeken naar een dwangmiddel. Het gereformeerde protest daartegen mocht echter niet baten. De vier genoemde bestuursleden ontvingen een schrijven van den kerkeraad, gedateerd 31 Maart 1944:

„De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk van 's-Gravenhage-West heeft in zijn vergadering van 30 dezer met groote droefheid moeten constateeren, dat U aan den U door den Kerkeraad gestelden eisch, dat U zich aan zijn gezag hebt (hebben) te onderwerpen, niet voldaan hebt, en dat deswege met ingang van Dinsdag 28 Maart j.l. de afhouding van het Heilig Avondmaal een feit is geworden.

De Kerkeraad spreekt den wensch uit, dat het God moge behagen U van de dwaling van Uw weg te bekeeren".,

En in dieielfde vergadering viel dit vonnis over den diaken Hartman:

„De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk van 's-Gravenhage-West heeft, in samenwerking met dien van de Gereformeerde Kerk van 's-Gravenhage-Zuid naar Artikel 79/80 K.O. op den 30en Maart j.l. besloten U voor den tijd van 3 maanden te schorsen in Uw ambtsbediening als diaken, zulks wegens Uw weigering, zich, ondanks herhaald vermaan, aan het gezag van den Kerkeraad te onderwerpen, waar U weigert het lidmaatschap van het Bestuur van het „Comité tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven" neer te leggen".

Ook de kerkeraad van 's-Gravenhage-Zuid nam dus, deel aan deze tyrannieke onderdrukking van het ambt der geloovigen! En diezelfde geest openbaarde zich ook in den kerkeraad van 's-Gravenhage-Loosduinen. Lees zijn schrijven aan br A. A. Basoski:

„De Kerkeraad, vernomen hebbende, dat er een comité is opgericht „tot ontwikkeling van het gereformeerde leven" en dat U daarin zitting hebt, spreekt - uit:

dat hij het ontoelaatbaar acht, dat in deze critieke dagen van ons leven in de Gereformeerde kerken, buiten den Kerkeraad om voorlichting en leiding zou gegeven worden aangaande de leeruitspraken der j.l. gehouden Generale Synode en de bezwaren, die daartegen gerezen zijn;

vermaant U met allen aandrang om U niet te hegeven in het organiseeren van dergelijke vergaderingen of het verspreiden van dergelijke lectuiur".

We hebben deze historie vrij breed weergegeven. Het was de eerste maal in dezen kerkstrijd, dat een kerkeraad in navolging der synode zich durfde begeven tot dwang-en tuchtmaatregelen tegen gemeenteleden, die de „misdaad" durfden begaan, in 't openbaar met elkander te spreken over de synodebesluiten Als staaltje van onloochenbare tyrannie is het waard, in herinnering te blijven.

L. DOEKES.

Prof. Dr H. H. Kuyper’s houding tijdens den oorlog.

Telkens komt in de pers de houding, welke prof. dr H. H. Kuyper tijdens den oorlog in allerlei kwaliteit heeft aangenomen, ter sprake.

Het leek mij goed toe in verband hiermee enkele dingen te publiceeren; het zijn feiten, welke over dezehouding meer licht kunnen verschaffen.

Ik doe het met tegenzin, maar omdat de goede naam van enkele personen daarmee in geding is en bovenal de kerk van Jezus Christus in deze affaire betrokken is, ga ik er toch toe over.

a. Er is vooreerst de kwestie van prof. Kuyper's houding ten opzichte van de gevangenschap van prof. Schilder.

De geheele daarover tusschen prof. Kuyper ' en prof. Schilder gevoerde correspondentie is gelukkig publiek geworden. Men vindt haar in de „Bijlage bij het Kerkelijk Handboek van „De Gereformeerde Kerken in Nederland" (onderhoudende art. 31 K.O.) 1946, p. 61—85.

In verband'met deze correspondentie, hoewel deze toen nog niet gepubliceerd was, vroeg prof. Kuyper aan de Generale Synode van 1943—'45 eerherstel aan.

Deze synode benoemde een commissie, welke de zaak onderzocht, — zonder ooTc maar eenige moeite gedaön te hebben van prof. Schilder inlichtingen te» bekomen — en bij monde van ds Van der Woude rapport uitbracht, op grond waarvan de synode de volgende conclusies aannam (art. 631 der Acta):

„de generale synode der gereformeerde kerken, kennis genomen hebbende van het rapport van haar deputaten omtrent de aan de publiciteit prijsgegeven particuliere correspondentie tusschen de hoogleeraren dr H. H. Kuyper en dr K. .Schilder; > '

gehoord het gemotiveerde verzoek om eerherstel van dr H. H. Kuyper, die zich door inhoud en publicatie van bedoelde correspondentie in zijn eer en goeden naam gevoelde aangetast;

van oordeel, dat de bedenkingen en beschuldigingen door dr Schilder in deze publicatie tegen dr H. H. Kuyper, met name in diens kwaliteit van deputaat voor de correspondentie met de Hooge Overheid ingebracht, inderdaad een eer en goeden naam aantastend karakter dragen;

maar ook, dat zij deugdelijke motiveering missen en berusten op ongegronde veronderstellingen; spreekt uit:

a. dat zij deze bedenkingen en beschuldigingen tegen prof. dr H. H. Kuyper als deputaat voor de correspondentie met de Hooge Overheid niet kan aanvaarden en hem mitsdien, zij het helaas posthuum, volkomen in eer herstelt;

b. dat zij de publicatie van deze particuliere correspondentie ten strengste afkeiut, en

c. dat zij besluit van deze conclusies mededeeling t^ doen aan de familie van wijlen prof. dr H. H. Kuyper, aan dr K. Schilder en aan de pers". Men ziet, het eerherstel is volledig.

b. In denzelfden tijd, dat prof. Schilder met prof. Kuyper over de genoemde zaak correspondeerde, schreef prof. Kuyper schandelijke artikelen in „De Heraut". Men vindt een bloemlezing daaruit in „In den chaos". Noot 3.

Natuurlijk trokken deze artikelen de aandacht der kerken, met het gevolg, dat de classis Rotterdam den volgenden brief naar de Synode zond.

„Aan de generale synode enz.

De classis Rotterdam, in vergadering bijeen op 28 Nov. 1941, gevoelt zich, tot ontlasting van de consciëntie harer leden gedrongen zich tot U te wenden met een verzoek.

't Verzoek n.l. om Uw volle ernstige aandacht te wijden aan het feit, dat de voorzitter van Uwe deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid, prof. dr H. H. Kuyper, in „De Heraut" publicaties gaf, die vanwege het zich eenzijdig stellen op het standpunt van de Bezettende Macht, zooals dat daarin meermalen aan den dag treedt^), niet alleen ons Gereformeerde volk grieven, maar ook zijn arbeid als deputaat ondermijnen en bovendien de samenwerking met andere kerken in de correspondentie met de Hooge Overheid schade doen. ^)

Dientengevolge acht de classis de vraag gewettigd, of niet moet wenschelijk worden geacht, aan prof. dr H. H. Kuyper te verzoeken, dit deputaatschap neer te leggen.

Het doet de classis leed, dat zij deze opmerking moet maken over den arbeid van een broeder, die voor onze kerken van eminente beteekenis is.

Zij meent echter, dat haar waardeering haar niet mag! verhinderen, U er op te wijzen, dat h.i. de poging, om ten onrechte, een persoon te sparen, in deze zorgvoUe tijden tot groote schade voor de kerken zou kunnen zijn".

Bericht van dit verzoek werd ook aan prof. Kuyper gezonden.

c. Tenslotte geven we een mededeeling van ds Buskes, te vinden in diens : Waar stond de kerk?

„De bezetting van het Iko was den eersten tijd zwak. Contact met het Episcopaat was er nog niet.

De Gereformeerde Kerken, na de Hervormde Kerk de belangrijkste kerkengroep in het Iko, werden vertegenwoordigd door prof. Kuyper, wiens pro-Duitsche gevoelens alom in den lande bekend waren en die bij dr V. d. Vaart Smit kind in huis was.

Prof. Kuyper zorgde er voor, dat de kanselafkondiging op 27 October 1940 (zie blz. 32) in de Gereformeerde Kerken achterwege bleef. Waarom dit geschiedde?

„Vooreerst omdat het niet betamelijk scheen ons, wanneer men een verzoek richt tot de Hooge Overheid om bepaalde voorschriften in te trekken, daarvan reeds publiek door afkondiging van de kansels kennis te geven, eer het antwoord op dat verzoek ontvangen is.

Ten tweede, omdat zulk een publieke afkondiging in een openbare samenkomst der gemeente allicht als een manifestatie tegen de Overheid zou kunnen worden opgevat en dit zeker niet bevorderlijk zou wezen om inwilliging van het verzoek te krijgen, maar veel mqgr het effect van den ondernomen stap zou kunnen schaden.

Ten derde omdat zulk een publieke afkondiging van den kansel in een openbare godsdienstoefening gevaren zou kunnen meebrengen voor degenen die deze afkondiging deden".

Vier afgevaardigden en de voorzitter van Ijet Iko beschouwden dit artikel als een schending van vertrouwen, een publieke aanval in den rug van het Iko en een verraad van de zaak, voor welke gestreden werd. Zij wilden van verdere samenwerking met prof. Kuyper niet weten, maar stelden samenwerking met de Gereformeerde Kerken zeer op prijs. De vergaderingen van het Iko werden opgeschort, totdat een oplossing zou worden gevonden. Deze werd spoedig gevonden. Prof. Kuyper zond bericht, dat hij het wegens zijn toenemende doofheid wenschelijk achtte, mr Donner te verzoeken zijn plaats in 't Iko in te nemen.

Van Duitschfe zijde werden aan prof. Kuyper in de pers woorden van waardeering gewijd vanwege zijn juist inzicht in de verhouding van kerk en bezettende macht.

Gerrit Kamphuis schreef, toen zijn „Der kerken klage", dat illegaal verspreid en in Mei 1941 in het Nieuw Greuzenliedboek opgenomen werd:

Ontwaak, o Christus' Kerk! , Laat liefd' in U weer leven! Of is u 't volksvreemd werk, Is u het christenmerk Wel om het even?

Zijn er in Hem ooit rassen? Was Hij niet zelf een Jood? Vreest gij soms 't Pruisisch bassen. Hun plompe laarzenpassen, • Schrijdend ten dood?

Die in Uw naam voorgaan, O schande. Uw dienaren, Zie 'k wankelmoedig staan. Nu vrees hen doet zich aan » Htm zijde scharen.

Is dat de zoon van Kuyper, De leider van zijn volk? Gfeeft hij nu als een kruiper Tusschen spion en gluiper. Joden den dolk?

Wat geldt beginsel nog? „De vaad'ren bouwden scholen!" Wie die nog langer poch'? ' Om 't baantje doet men tóch Wat wordt bevolen.

En tachtig jaren strijden Wordt door dit laf geslacht, / =, Nu antichrist en heiden DIreigen met kruis en lijden, Niet meer geacht.

Het volk vergeet zijn eer. De kerk, wat Christus leerde. En die dit schrijft, o Heer, Zit diep beschaamd hier neer ... Och, of Gij 't keerde.

Laat liefde in u weer leven, Wordt wakker, Christus' kerk Volg 't woord, dat Hij wou geven, Schut uwen broeder 't leven In liefde sterk".

Feiten, niets dan feiten, zijn noodig om over een zaak ajs deze te kunnen oordeelen naar recht en ge­ rechtigheid.

C.' V.

Naschrift. Het „eerherstel" van dr H. H. K. is wel in grooten opmaak gepubliceerd, maar men heeft zich wèl gewacht, ook maar één letter van het rapport erover te publiceeren, of een argument te geven. Wat ik dr H. H. K. schreef is voorzichtig genoeg gesteld, en elk woord ervan is waar. Na de vrijmaking van het land kreeg ik allerlei nadere berichten over o.a. dr H. H. K., die, afkomstig waren van een vroegeren employé van een zeer vooraanstaand „N.S.B."-man, door de duitschers op een belangrijken post gezet. Tot nu toe publiceerde ik het niet. Het is ook niet meer noodig.

K. S.

Candidaats-Examen.

Geslaagd voor het Candidaats-examen de Heer H. J. de Vries, Jellemaweg 17a, Zuidhom.

Een blijk van broederlijke liefde in den vorm van een dagvaarding.

De Part. Synode van de gebonden kerken in de provincie Groningen heeft door haar Deputaten ad art. 19 K.O. ds Stadig te Ezinge, ds Gootjes te Baflo, ds Van der Beek te Zuidhom, ds Duursema te Westeremden, ds Lengkeek te Nieuwe Schans en ds Klein te Stadskanaal Pekel derweg, mij gedagvaard voor de Rechtbank te Assen inzake de kas hulpbehoevende studenten. Hoewel een minnelijke schikking van onze zijde voorgesteld is, heeft de synodocr. Tertullus de opdracht van doorzetten ontvangen en heeft het volgende mij ter overweging aangeboden: ' '

„Als de kerkeraad in meerderheid zich vrijmaakt, wil die vrijgemaakte kerk van geen enkele schikking met de minderheid weten. Dit is mijn ervaring in verschillende kerkelyke zaken, die ik zelf behandel en die in behandeling zijn bij collega's. Slechts als de vrijgemaakte kerk ziet aankomen, dat zij een procedure verliezen zal, begint men over schikken en verdeelen te praten. Die boter op zijn hoofd heeft, moet niet in de zon gaan staan".

Aldus deze Tertullus. Blijkbaar is zijn ervaring zeer armelijk. Hij moet maar eens informeeren in de classis Stadskanaal. In Valthermond kan de synodocralische minderheid wèl gebruik maken van kerk en locaal, doch in 2e Exloërmond, in Nieuw Buinen, in Pekelderweg enz. vinden iie vrijgemaakten de deuren van kerk en locaal gesloten^ zij moeten zich maar redden, al is het in een boerenschuur, zooals in Sellingen. Hij moet maar eens denken aan den toestand in Gees (Dr.) en Giessendam en de schandelijke behandeling van onzen Meisjesbond.

Een HERV. collega van Tertullus heeft een andere opvatting, , daar hij schrijft: „ en ik zou het zeer op prijs stellen, als in de kerken een algemeene regeling kon worden toegepast, waarbij de beslissing niet afhankelijk werd gesteld van min of meer toevallige meerderheden, maar waarbij een verdeeling van de kerkelijke góéderen zou kunnen geschieden naar evenredigheid van ieders ledental".

Misschien kan het bovenstaande een weinig bijdragen tot de oplossing van de prijsvraag, waarvan ds C. Vonk in de Vrije Kerk van 22 Jan. 1948 spreekt. Misschien kunnen dr Praamsma en dr Van der Zander^ die zeer ervaren is in het schorsen en procedeeren, hiermee nog eenige winst doen.

Ds H. DROST.

Provianciale diaconale conferentie der geref. kerken in gelderlnd en overijssel.

Secr.: G. ter Horst, Markt 21, Enschedé.

Aan de Diaconieën der Geref. Kerken in Gelderland en Overijssel.

Waarde Broeders,

Door dezen wordt U vriendelijk uitgenoodigd tot bijwoning der Provinciale Diaconale Conferentie der Gereformeerde Kerken in Gelderland en Overijssel, welke D. V. gehouden zal worden op Woensdag 18 Februari a.s. te Apeldoorn in het C.J.M.V.-gebouw aan de Van Kinsbergerlaaa 8, des morgens 11 uur.

Niet alleen voor diakenen geldt deze uitnoodiging, maar ook onze predikanten en ouderlingen zijn hartelijk welkom, terwijl de zusters der gemeente, die in den dienst der barmhartigheid werkzaam zijn, eveneens verwacht worden.

Gezien de belangrijkheid van de agenda, vooral wat betreft het referaat van den Hooggeleerden Heer prof. C. Veenhof, verwachten het comité en de regelingscommissie een groote belangstelling.

Vragen en voorstellen, die U eventueel aan de conferentie wilt voorleggen, worden door den secretaris gaarne ingewacht vóór 8 Februari.

Moge onder den zegen des Heeren deze conferentie een blijde, leerzame en verkwikkende samenkomst zijn.

De Regelingscommissie: H. STAAL, Hoefweg 23, Apeldoorn. B. BREMER, Apeldoorn.

Het" Comité: A. VELTMAN, voorzitter. Kampen. G. TER HORST, secretaris, Enschedé. G. J. BRINK, penningm., Zwolle. J. BOERMA, alg. adj., Arnhem. H. DE BOER, Ermelo. J. V. d. VELDE, Mariënberg.

Uit de agenda: Ingekomen stukken en vragen; reglementsvaststelling, financiëele aangelegenheden, aanwijzing plaats der volgende conferentie, referaat prof. C. Veenhof: „Wat is, in Schriftuurlijken zin, armoede? " met bespreking en rondvraag. Slotwoord door ds J. Smelik'.


1) Zie hieronder.

2) De zaak: „res". Fransche vertaling: „la verité": de waarheid (van het sacrament, de beteekende zaak). Het. misverstand van dit woord: de waarheid van het sacrament heeft dr Grosheide en de heele synode parten gespeeld In hun mishandeling van , , cand. Schilder".

3) Sizoo bedoelt het niet kwaad: Calvijü heeft het over Gods , , praesentissima" facies: Gods aangezicht is hun zoo nabij als maar mogelijk is. Een middel blijft wel over. .

1) De classis verwijst naar een art. van 22 Sept. 1940 dat allermliist is goedgemaakt door dat van 29 Sept. 1940 (beide over de forsche maatregelen tegen de werkeloosheid) en naar art. van 7 Sept. 1941 (Voor twee jaren).

2) De classis verwijst naar art. 9 Nov. 1941, (tot de N.H. kerk, die voor 't Koningschap van Christus opkwam; Geneesmeester, genees u zelf!).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Calvijn over het dogma aangaande de wedergeboorte der kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's