Wat leeft er in de zendingskringen der synodocraten? XII.
We moeten ook eens op de lectuur-kwestie letten. Dtr Verkuyl, zoo hebben we pas hooren melden, is zoo maax door wat deputaten beschikbaar gesteld (hg heette nog dominee van Rotterdam) voor lectuurverspreiding, en zou dan in dienst staan van allerlei kerken. Onze correspondent, dien we verleden week beantwoordden, beweerde: het rapport van Batavia (bedoeld is: van de zendingsdeputaten in Nederland? ) is terzijde gelegd. Ja, dat zal wel. Wat al een feit is, kim je gevoegelijk ongerapporteerd laten: 't is toch al „zoo laat". Maar als de jongste uitzending van ds Verkuyl niet naar het Rapport is, waarnaar is ze dan wel? Soms naar de oude zendingsorde? zouden we onzen inzender willen vragen. Dat zij verre.
Met die lectuurverspreiding staat het in het rapport-Batavia alzoo.
Het college van deputaten der samenwerkende kerken (allerlei dus) vormt een lectuur-raad. „Raden" kennen we erg veel in totalitaire staatsregelingen. Dan houd je alles in één hand; en de vrees, die enorme factor in de wereldgeschiedenis, houdt ze allemaal wel koest. Temeer, waar koest-zijn zoo gemakkelijk is. Verantwoordelijkheid afschuiven.
De leden van dien lectuurraad worden nu aangewezen door dat college van deputaten. 't Is dus de vraag nog, of iemand, die, laat ons zeggen, door de vierformulieren-groep is uitgezonden na Verkuyl, er een plaatsje in krijgt. Hoe het zij, plaatsje of geen plaatsje, hij is geen dienaar van eenigen kerkeraad van een of andere zendende kerk, maar knechtje van den Lectuurraad. Allerlei kerken, zoo van twaalf-artikelen, hebben — althans via dien Raad, — over hem te kommandeeren. Formulier van bevestiging opbergen. Onderteekeningsformulier, waarmee je soms ambtsdragers denkt te kunnen schorsen, kalm buiten werking stellen. Niet vertellen aan 't volk, dat is maar lastig. Verkuyl, lectuurdominee. Straks: wie volgt.
Doel van den lectuur-raad: lectuur uitgeven (!) en verspreiden voor de verkondiging van 't evangelie in HEEL „Indonesië". Hoe verder de greep van de stokslagen-republiek reikt, hoe meer papier aan de kerken zal worden opgedrongen. Van der Vaart Smit had daar ook zoo'n handje van. Die zei in zijn blad „Evangelie en Volk" óók niet, dat hij N.S.B, was; hij is trouwens dood-onschuldig, nog steeds, volgens eigen zeggen. Kerkbodes, plaatselijk? Regionaal? Neen, hoor. We gaan eerst de p 1 u r i formiteit der kerk invoeren, om alles daarna op één minimaal-belijdenisformulier (twaalf artikelen) te kunnen herleiden tot één kerk. De pluriformiteitsleus is een prachtige leus, je krijgt er klinkklare uniformiteit van. Roomschen en vrijgemaakten en zulke extremisten willen uniformiteit van Trente of van Heidelberg of zoo iets. Maar de pluriformen-van-gister willen heden uniformiteit van Oslo of zoo.
Verder: de lectuurraad benoemt een CENTRALE lectuur-commissie. Centrum van 't centrum dus. De directeur van 't zendingscentrum in Baam — zie ons Jaaroverzicht Handboek 1948 — kan dus gerust zijn: ze lijden hier niet aan een decentralisatie-complex. Of ze niet aan een centralisatie-complex laboreeren? Vraag dat niet; er is altijd een Gestapo, hoe die ook heeten mag op z'n indonesisch.
Dit centrum-van-het-centrum richt nu een STICH TING CHRISTELIJKE PERS op. „Voor de kerk door de kerk", ook de gelijkgeschakelde christelijke pers dus. Want de kerk is den staat onderworpen; en de staat is wijs: die gunt lederen kring de leus: voor den kring door den kring: 't is toch maar een leus. Aan de touwtjes trekt't ensloitte Djokja. Ds Verkuyl heeft, het staat er uitdrukkelijk bij, en onze correspondent moet ons maar eens duidelijk maken, of dat niet letterlijk zoo gebeurt: den arbeid der stichting nader uitgewerkt. Ze doet vast en zeker geen half werki; ze verzorgt: de uitgave, het drukken, de administratie, den boekhandel. Mijn dominee, wat wilt u nog meer, om ontdomineed te worden? Wilt u nog eens een rapportje voor den dag halen over „overgang tot een anderen staat des levens"? Artikel 18, of 13, meneer? Ds Vonkenberg is er secuur mee bekeken, destijds. En anderen. Maar ds Verkuyl heeft geen last van zulke rapporten: ds Meyster zegt toch niets, en ds Bouwmeester ook niet; ze hebben elkaar gevonden in een bejegeningsformule, dr Schippers ook. Ziet, hoe ze „ds" dr Verkuyl bejegenen, en de kerken, en het bevestigingsformulier.
Tot zoover het Rapport.
De deputaten, van Bavinck tot Duursema toe, hebben er niets anders tegen te pruttelen, dan dat er ook regionale lectuurraden kunnen gevormd worden. Wel, wel. Wat mag er nog veel. Merdeka, dat is vrijheid. Maar dan gerantsoeneerd, want, deputaten haasten ach eraan toe te voegen, dat die regionale lectuurraadjes iiatuurlijk in NAUWE samenwerking met den centralen hebben te werken.
Meer hebben deputaten niet aan te merken. Duursema ook niet. Noch Van Rennese. Noch Munnik.
Noch Gilhuis, evenals Verkuyl te boek staande als dominee van Rotterdam. Noch Goslinga. Noch Pol. Noch Postema. Stilte, overal'.
Intussehen zit Van der Vaart Smit nog steedsi in het kamp. Het tribunaal verwacht hem nog, of neen, een andere instantie. Hij leefde nu eenmaal daar waar de Canadeezen binnenkwamen.
Maar de Canadeezen kwamen op Java niet. En de oorlog is door Nederland DAAR verloren. En dus zien we daar gebeuren, wat Van der Vaart Somit hier niet klaar kon spelen.
En straks zegt de kerk, als hij straf krijgt: leve het recht.
En als Verkuyl gaat doen wat Van der Vaart Smit graag had gedaan onder Soekamo, dan zegt de kerk ook: leve het recht. O neen, dank de genade. Dat heeft ze al gezegd. In Eindhoven. En het Zendingsblad zegt 't nog. En in Rotterdam zeggen ze, als ds dr Verkuyl scheep gaat voor deze lectuurverspreiding, en zoo voort: die leelijke Schilder, dat die dat nou allemaal in zijn blad zet.
Maar weerleggen de heeren het ook? Hoe meer ze wrokken, hoe minder ze argumenteeren.
K. S.
het belang der kerk bij het gemeene-gratie-debat.
Herhaaldelijk hebben we in ons blad betoogd, dat het zelfs binnen het kader van een onnauwkeurig, niet-wetenschappelijk, populair spraakgebruik bepaald onjuist is, het vraagstuk van „Christus en cultuur" te typeeren als een vraagstuk van „gemeene g r a t i e". Op onderscheiden gronden vonden we aanleiding, uit te spreken, dat voor den „term gemeene gratie" bij scherpe, begripsmatige omschrijving van onzen geloofsinhoud geen plaats is, en zeker niet in den kuyperiaanschen stijl, die „gemeene gratie" met „ALgemeene genade" vereenzelvigt. Daarop komen wij niet terug.
Men zou echter kunnen vragen: maar wie staat altijd tot scherpe begripsbepaling gereed? Wie kèin een taal voeren, die niet „los" van spraak is? Wie kan één bladzij schrijven, zonder in beeldspraak te vervallen? Kan niet in een zekere, wel onnauwkeurige, maar dan toch blijmoedig voor wat ons na den zondeval nog gelaten is dankende omschrijving, het (overigens niet te fixeerep) totaal der gecumluleerde resten van de seheppingsgaven, en het „natuurlijk licht", casu quo de aanwending daarvan, „genade" heeten? Mag men dan heelenjaal geen stap meegaan met de remonstranten, die (blijkens de Dordtsche Leerregels) van „commune gratie" spraken, zoo vaak zij het hadden over het „natuurlijk licht"?
Ons antwoord op die gemoedelijke vraag'is ditmaal niet gemoedelijk. Wij zeggen — en gelooven, dat hier leergeld betaald is — wij zeggen ditmaal: neen.
_Want in de eerste plaats herhalen we: er is verschil tusschen „eenig natuurlijk licht", dat „in den mensch residu is", en het gebruik ervan. De epiek, die Kuyper er toe bracht, te roemen over „de gemeene gratie in wetenschap en kunst, heeft meer dan eens het verschil tusschen licht en licht-gebruik veronachtzaamd. Maar bij de vraag: wat is „genade"? , komt het juist óók op die onderscheiding aan, en dit niet in de laatste plaats.
Maar — afgezien van het tevoren gezegde — hebben wij nóg een bezwaar er tegen, het woord „g r a t i e" e e n z ij d i g naar voren te brengen. We hooren in de laatste jaren nog al eens smalend spreken van „r e cht-lijnig" denken, en van „single track-theology". Meestal hebben we dan eenige moeite, om „in de plooi te blijven". En extra moeite kost het ons, wanneer we bepaalde schrijvers, die fungeeren als a-pologeten der gereformeerde nederlandsche synodes van 1942—1944 (ook nog na 1946) zien optrekken tegen degenen, die niet de kinderen des verbonds (met uitsluiting van elke daarmee niet strookende zienswijze) voor wedergeboren hielden. We hooren deze apologeten soms toornen tegen het „rechtlijnig" en , , enkel-spoor"-denken van him opponenten. Maar zelf hebben ze moeten beloven (en juist aan die belofte is niets veranderd), dat zij niets zouden leeren, wat niet ten volle in overeenstemming was óók met die sjoiodale uitspraak van '42, die zich moeite gaf heusch • te verzekeren, dat men „onder ons" (gereformeerden waren bedoeld) dergelijke residuen in den mensch als dat „eenig licht der natuur" toch wérkelijk met denzelfden naam betitelde als dien óók de remonstranten gebruikten: comimune gratie.
Dit is nu eens óns te „recht-lijnig". Dl it doet óns denken aan een lijntje met enkel spoor. En wij verwijzen daarvoor naar hetgeen in ons blad te voren breeder dienaangaande betoogd is.
Nu meene men niet, dat deze kwestie n^et meer is dan een aangelegenheid van terminologie, rakende een debat van geleerden. Beseft men niet, dat een er bij het volk „er in gehamerde term" heel het denken beïnvloedt, ook bij het volk? De zaak, die we bespraken, hangt met meer dan één belangrijk theoreem, niet alleen van methodologischen opbouiiïfj, maar ook van (volks) paedagogischen arbeid, samen. De gemeene-g r a t i e-leer, die van „genade" haar uitgangspunt maakt, kiest daardoor voor haar probleemstelling haar uitgangspimt in wat n a den val ons nog gelaten is. Daar maaJtt ze meer dan één fout:
a) ze moet (zonder hetgeen na den val geschied isteverwaarloozen!) toch naar hetgeen vóór den val geschied is, terug, om Gods bedoeling te verstaan ;
b) voorts: ze heeft het al maar over wat ONS (menschen) „nog" „gelaten" of „gebleven" is, alsof het om den mensch ging, instee van om God. Ze is dus meer anthropocentrisch dan theologisch;
c) en door in deze fout te vervallen, móet ze ook wel een derde nu begaan: ze gaat nu op schuldige wgze cultuuroptimistische geluidep uitzenden. Want de „natuur" (als te bewerken materiaal) is „ons" nooit „g e g e v e n", doch alleen maar „ter Iseschikking gesteld" (zooals de reederij het schip den kapitein ter beschikking stelt, maar dan: om er voor den reeder mee te werken, heusch niet als presentje).
Laat God nu ons in de natuur opgenojmen blijven, en laat Hij dte natuur met ons voortbestaan, dan zegt de mensch, die zichzelf „rijk" voelt om wat „hij" „had" (!): ik heb nog groote en ruime vergunningen. De ander evenwel, die er niet aan denkt, arbeid geen lust te noemen, en leven geen feest, zegt toch op zijn beurt: pas op voor single track-theology: de mensch, diezichzelf een „aangestelde" van God voelt, kapitein op het schip van den eeuwigen Reeder, moet tot de erkenning komen: ik sta nog onder krachtige mandaten: er is nóg werk aan den winkel. Met de natuur (waartoe ik met mijn eultuurdrang) ook zelf behoor, zal nog een massa moeten gebeuren, éér de wereld vergaat, of liever: „óver-gaat (in een andere bestaanswijze), en het mandaat, om als ambtsdrager Gods haar te „bewerken" in en buiten mij, dat is nog nimmer ingetrokken.
Cultuur is dus een zaak van moeten. Ook zij viel onder het oude „gebod des levens". „Leven" is hier te nemen in den breedsten zin. Die uitdrukking beteekent niet: een konunando: leef; ook niet zoo iets als het bekende: „mensch, durf te leven". Maar: een gebod, dat zelf het leven meedeelt, aan wie het houdt.
Daarom is de inhoud onzer cultuurroeping ook nooit bepaald door aanleg of smaak, alsof déze de normen stellen konden; want eerste goddelijke roeping is voor elk: gaaf en compleet te willen zijn, „teleios".iin den zin waarin Christus ons zegt: weest dan gij volmaakt, uit-gegroeid. En weliswaar heeft niet ieder in zijn natuur een natuurlijke „aansluiting" bij elk cultuurfenomjeen; er is een verscheidenheid van aanleg, die niet directe schuld is. Maar geen directe aansluiting in zijn aanleg voor een of ander cultuurveld (b.v. de muziek) te hebben, is nog wat anders dan zelf zich daarvan a f te sluiten. Nimmer worde de suggestie gewekt, als zou het mogelijk zijn, wél van uit de belijdenis den stijl voor het ééne, doch niet dien voor het andere „levensgebied" te ontwerpen. „Stijl" is altijd een zaak van het g e h e e 1 e gebouw, dïin eerst van de deelen.
Wie over • onzen levensstijl als calvinist werkelijk grondleggend kan spreken, die kan het vast en zeker óók over b.v. den kunststijl. De theïst-belijder weet zich geroepen tot een werk-en taakaanvaarding in coöperatieve verbanden van doelcongruente normen. Want nooit heeft zij géén sociaal effect.
En, omdat de ballotage-normen van zulke coöperatieve gemeensphappen „e i g e n", d.w.z. distinctieve normen zijn, ontleend aan de goddelijke wet, die aan de gemeenschap der heiügen ter prediking en bediening is toevertrouwd, daarom kan deze belijder niet buiten de kerk. Haar Hoofd is Koning over heel de wereld. Voleinder van de natuur in haar geschiedenis (ook zij toch doorloopt 'n geschiedenis, zooals Rickert terecht in herinnering bracht), Ambassadeulr van God, die alle resultaten van het kosmisch ontginningsen wervingsproces aan Gods voeten neer wil leggen, en dus Regent ook over de cultuur, en van haar orga-' nen Rechter en Herschepper. In „Hem" (Ef. 1 : 10) „recapituleert" God eenmaal alles.
Deze zienswijze geeft, gelijk men toe zal geven, geenszins voet aan de theorie, volgens welke de kerk zélf als zoodanig cultuurstaat is, of worden mag. Aan geen suggestie is hier voet gegeven, alsof de kerk, die altijd een te institueeren instituut is (en die daarom, zoolang ze op haar qui vive is, haar kerknaam nooit vergeeft aan wat men somis ter kenschetsing van het christelijk samenleven in school, gezin, maatschappij, staat enz. valschelijk „kerk als organisme" noemt) rechtstreeks een cultureel instituut zou wezen. Haar eerste taak is de trouwe dienst dea Woords. En deze dienst des Woords is geen direct, in technische détails tredend, cultuur-coUege van de kerk, vermomjd als christelijke volksuniversiteit. Ma§.r: die dienst des Woords stelt wél het gansche leven onder beloften en normen. En aan den kerkelijk-ambtelijken dienst des Woords (d.w.z. de bediening van het „zaad der wedergeboorte") heeft God rijke beloften verbonden: het geloof is uit het gehoor, len het gehoor door het Woord Gods. Het geloof werkt dan ook de wedergeboorte (art. 24 Ned. Gel. Bel.). En deze geschiedt dus in de kerk, die kinderen baart door het Woord. Zóó kan en moet en mag de kerk het huis zijn, waar de Geest-van-Christusi de door Hem verworven genade-schatten uitdeelt, en vanwaar dus de „menschen Gods" uitstroomen naar de breedten der aarde en de besognes van het menschenleven, om over dit alles uit te roepen en ook in eigen daad te stellen: de heerschappij van God, het Koninkrijk der hemelen.
Haar taak zal in déze dagen voornamelijk moeten zijn: het prediken van de wet als een van boven.
en dus van buiten af komend Woord van God, niet als een automatisch i n de wereld en i n den mensch zelf gelegen normeerende kracht. Alleen de kerk (geen clerus!) als draagster van Gods Woord, kan in een volksgemeenschap Gods normen in de taal van tijd en plaats redigeeren. Neem de kerk en haar belijdenis weg, en de cultuur-hoogmoed (in deemoedsgestalte!), die in de gloriedagen der filosofische romantiek heel het duitsche (en menig ander) volk biologeerde door 't imlmanentistisch pantheïsten-credo eener autonome en autarke oscillatie van alle individueels „Gebildete" met den door het universum waaienden Goddelijken Geest m, ee, zal terugkeeren. Want wel heeft de toenmalige romantische school in haar laatste periode bij monde van de gebroeders Schlegel haar eigen aan Fichte ontleende leuzen zoowat alle tegelijk weersproken, maar haar diepste wortel, de leer van den jnet God tezamen opgroeienden mensch, is niet uitgerukt: het nationaal-socia-Jisme met zijn cultuur-ontwerpen is daarvan het bewijs. Ondergraaf met aUe lieden van de „linksche" flank de b e 11 ij d e n i s (desnoods door met 'n niet-gemeend beroep op een extra-toevoegsel daaraan vtit te werpen wié u a: Js „rechtsche groep" niet aanstaaii), en zet dan dóór, — en zie, wat er dan overblijft, zal zijn een heen-en-weer-golven van „cultuur-slagen", die den sterkste op het kussen brengen. De pantheïstische leus, dat „het" recht IN de dingen „zit", zal tribunalen stichten, welke gaan vonnissen, niet in naam van den W e t g e v e r, die koningen bij de gratie Gods tot oultuurherders maakte, doch in naam van „het recht" (Seyss Inquart in Nederland). „Het recht van den sterkste" is dan de simpelste rechtsr formule. Rechts-en krachtsformule vloeien tenslotte in éénen sanien. Zoo wordt, door kerkverval, en over de lijken der kerkmenschen heen, het platform opgebouwd voor den dictator der laatste dagen, den anti christ. .
K. S.
„trouw” en het congres.
In ons numifner van twee weken geleden haalden we in „Persschouw" ds v. d. Bom aan, en voegden en eenige woorden aan toe over „Trouw". Het blad komt nu, daarheen verwijzende, verzekeren, dat een „belofte om een officieel communiqué te plaatsen" niet is gedaan; en dat de redacteiu", wiens (door ons als tendentieus gewraakt) verslag wèl opgenomen is, „op volkomen regelmatige wijze toegang tot het congresi had gevraagd en verkregen". Onzerzijds worde opgemerkt: a) prof. Veenhof belde, naar hij zelf op verzoek ons schriftelijk bevestigde, direct na afloop van het congres de Trouw-redactie te Amsterdam op, werd door een. juffrouw doorverbonden met den redacteur dhr v. d. Berg; zei dezen, dat een communiqué door hem zou worden toegezonden, en vroeg dezen, of het geplaatst kon worden. Antwoord, letterlijk: , , waarom zou dat niet kimnen? We zullen het zeker opnemen". Waarop prof. Veenhof antwoordde: U krijgt het stuk onmiddellijk per expresse, b) Bovendien heeft ieder congresganger gehoord, dat door den voorzitter ia qualiteit duidelijk gezegd is, dat het geven van een eigen verslag niet werd toegelaten, omdat vanwege de congrèsleiding zelf voor een perscommuniqué zou worden gezorgd, c) Het congres was opengesteld voor „gereformeerden die zich alleen aaa. de klassieke gereformeerde belijdenisschriften binden en zich vrijmaakten van alle hiërarchie"; de heer Van Ruller, van wien het o.i. tendentieuze verslag afkomstig is, is aan meer dan aan de klassieke belijdenisgeschriften gebonden, en bevindt zich nog steeds in de hiërarchie. Wij handhaven dus wat we schreveh.
K. S.
actie tegen de leerbeslissingen.
In de rij van de tot nu toe ons bekende vonnissen ontbrak er nog één, waarvan wij zéker melding moeten maken. Het betreft onzen broeder H. J. K o u - wenhoven te Voorbui^g. Met diepe ontroering vernamen wij het bericht van zijn plotseling overlijden, nog slechts kort geleden. Hij is ontegenzeggelijk'voor de vrijmaking onzer kerken van onberekenbare beteekenis geweest]; ; eni zijn naam dient genoemd te worden naast die van invloedrijke geloofsgenooten uit vroegere reformatie-perioden: broeders en zusters, die hun vooraanstaande maatschappelijke positie zonder reserve in dienst stelden van den zwaren strijd der kerk.
Het is bekend, hoe br Kouwenhoven zijn woning beschikbaar stelde voor besprekingen, die in de uiterstcritieke dagen vóór en na de Haagsche vergadering gehouden zijn; hoe hij in het organiseeren van deze vergadering een zeer werkzaam aandeel heeft gehad, en ook verder zich met al zijn krachten gegeven heeft aan de reformatie van de geschonden kerkgemeenschap. Zijn naam zal in de historie der vrijmaking onvergetelijk blijven. Niet om daarmee den strijd en de volharding van anderen te degradeeren; maar om Gods genade te eeren, die ons ter rechter tijd dezen broeder schonk op een plaats, vanwaar hij voor heel het land rechtstreeks tot zegen heeft mogen zijn.
Wij eeren daarom onzen God in de nagedachtenis van br Kouwenhoven. Die eer is hem ook (huns ondanks) toegebracht door zijn en onze tegenstanders in den strijd. Het is misschien nog maar weinig bekend, dat br Kouwenhoven de tweede was, die als ambtsdrager door een plaatselijke kerk werd gevonnist (het eerste geval deed zich voor, zooals we al vroeger vermeldden, in Den Haag-West). En zijn schorsing had plaats vóór de bekende Haagsche vergadering! Het is noodig, dit feit in herinnering te houden.
Wij citeeren nu alleen maar het vonnis, dat men over br Kouwenhoven heeft geveld. Het is welsprekend genoeg:
„De Kerkeraden van de Gereformeerde Kerken te Rijswijk en Voorburg in gecombineerde vergadering bijeen op 3 Jimi 1944 hebben het volgende in overweging genomen:
Ie. Br H. J. Kouwenhoven voert een wijd om zich grijpende actie ter verspreiding van geschriften, waarin tegen de bekende leerbeslissingen van 1905 —1942 wordt stelling genomen, en waarin het beleid van de Synode op een soms zeer onwaardige wijze wordt aangevallen. Toen deze actie nog in haair beginstadium verkeerde heeft de Kerkeraad van Voorburg in zijn vergadering van 6 April j.l. zijn afkeuring er over uitgesproken. Desondanks is Br Kouwenhoven hiermede naderhand op nog veel bre(e)der schaal doorgegaan.
2e. De Kerkeraad van Voorburg heeft in zijn vergadering van 6 April j.l. uitdriikkelijk uitgesproken, dat ook in onze gemeente tegen genoemde leerbeslissingen niets geleerd mag worden. Br Kouwenhoven heeft zich aan dit besluit niet gehouden.
3e. Br Kouwenhoven ontloopt opzettelijk sommige predikanten, wier houding in de huidige kerkelijke moeilijkheden door hem veroordeeld wordt, en gaat dan in een naburige gemeente kerken.
4e. Br Kouwenhoven is mede verantwoordelijk voor de organisatie van de vergadering(en), die op 31 Mei en 2 Juni j.l. in „Effatha" gehouden zijn. Deze vergaderingen zijn in flagrante tegenstelling met het desbetreffende besluit van zijn Kerkeraad, data 4 Mei j.l.
5e. Ondanks veelvuldige vermaningen verhardt br Kouwenhoven in zijn verkeerde houding.
Op grond van al deze overwegingen zien genoemde Kerkeraden zich met diep leedwezen genoodzaakt het volgende besluit te nemen:
Die Kerkeraden voopioemid constateerende, dat br Kouwenhoven tegen net gezag, door Christus in zijn Kerk ingesteld, in verzet komt en zich schuldig maakt aan ernstige verstoring der eenheid en de(r) goede orde der Kerk, besluiten:
Ie. Br Kouwenhoven volgens de bepalingen van art. 79 K.O. met ingang van heden te schorsen in de uitoefening van zijn ambt als ouderling en dat voor dte(n) tijd van drie maanden, waarbij zij hopen en bidden, dat na afloop van deze(n) termijn of zoo mogelijk eerder deze schorsing met volle vrijmoedigheid kan worden opgeheven;
2e. van dit besluit alsmede van de overwegingen, die er toe geleid hebben, kennis te geven: a. schriftelijk aan br Kouwenhoven; b. aan de gemeente van Voorburg door voorlezing in de morgendiensten van 4 Juni 1944".
Moeten we nog den vinger leggen bij sprekende bizonderheden? Let b.v, op de uitdrukking: „op grond van al deze overwegingen" (dr H. H. Kuyper maakte in dien tijd een ongemotiveerde onderscheiding tusschen , , overweging" en „grond", maar dat is hier onmogelijk). Verder wordt met name de (Strijd! tegen de leer beslissingen tot tweemaal toe vermeld. En dan de derde overweging: het soms kerken in een naburige gemeente ! Wie denkt niet aan wat dfe deputaten van de overzijde schreven over „leden die elders kerken"? Genoeg al weer voor deze maal!
L. DOEKES.
noodgemeenten en catechisatie.
Uit een brief van een ouderling van de Kerk van Batavia: i
„Ik mag misschien nog op één ding de aandacht vestigen. Bij het verrichten van huisbezoek bij pas aangekomen leden valt het ons telkens weer op, hoe weinig zij doorgaans weten van de noodgemeente. Meermalen komt het voor, dat we doopleden krijgen, met wie er op de catechisatie nooit over is gesproken. En voor degenen, die in Batavia terecht komen, is' dat nog niet zoo erg, omdat er hier geen noodgemeente is uiteraard, terwijl er op het huisbezoek en ook verder in de persoonlijke gesprekken met deze broeders meermalen over gesproken wordt. Immers doorgaans komen de militairen bij de eerste de beste overplaatsing met het instituut van de noodgemeente in aanraking. Erger is het echter voor hen, die dadelijk geplaatst worden waar geen Kerk of groep vrijgemaakten is ontstaan. Groot is da, n het gevaar, dat ze uit onnadenkendheid lid worden van zoo'n noodgemeente. En het is vaak heel moeilijk om ze weer tot andere gedachten te brengen als ze eenmjaal in die sfeer van de grootste-gemeene deeler zijn opgenomen. Eta. meermalen liikt het dan ook niet.
Uit deze dingen zijn wij gaan zien, hoe noodzakelijk het is, dat op de catechisaties vooral ook zeer breedvoerig over de Kerk wordt gesproken. En in verband daarmee over de noodgemeente".
Ligt hier misschien voor de predikanten een aanwijzing? Zwolle. .
G. DE VRIES, Hyacinthstraat 49.
radio-kerkdienst naar n.o.i.
De Nederlandsche Wereldomroep PCJ heeft aan de kerk van Zwolle gelegenheid gegeven tot het uitzenden van een radio-kerkdienst naar Nederlandsch-Indië op Z o n d a g 30 Mei a. s., tu s s c h e n 10.00 en 11.15 uur 's morgens. In dezen dienst zal ds I> . Vreugdenhil voorgaan.
Teneinde nu te bereiken, dat alle leden onzer kerken in Ned. Indië deze uitzending kunnen beluisteren, is het noodig, dat de kerkeraden:
Ie. zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk6Mei a. s., opgeven aan G. DE VRIES, HYACINTHSTR. 49, ZWOLLE, het aantal militairen, uit hun midden afkomstig, dat in Indië verblijft. Zij ontvangen dan zooveel exemplaren van de liturgie van dezen dienst op ^ luchtpostpapier gedrukt, en wel zoo tijdig, dat deze aan de Indische adressen kunnen worden toegezonden.
2e. Zooveel mogelijk bekendheid aan dezen dienst te geven aan alle leden hunner gemeente, opdat zij, die briefwisseling onderhouden met onze leden in Indië, kunnen wijzen op deze uitzending.
Hier is nu een gelegenheid om onze leden in Indië, die zooveel moeten missen mee te laten luisteren naar een preek van een onzer eigen predikanten, waarvan zij zoo langen tijd verstoken zijn geweest.
Namens den Kerkeraad van Zwolle:
G. DE VRIES, Hyacinthstraat 49.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 mei 1948
De Reformatie | 12 Pagina's