GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PROF, DR S, GREIJDANUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PROF, DR S, GREIJDANUS

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wagen Israels en zijn ruitercn”

Van zóó groote beteekenis voor de Nederlandsche Gereformeerde Kerken en de gereformeerde theologie schijnt ons het levenswerk van onzen betreurden prof. dr S. Greijdanus, dat we aan dit zijn werk in dit nummer van ons blad onze bijzondere aandacht wijden.

Velen zullen er zijn, die ons verstaan zouden, als wij bij de baar van Greijdanus speciaal Elisa's woord , , mijn vader, mijn vader" de kerk op de lippen leggen. Want de gestorvene was een oud man geworden; velen hadden hem lief, en beleden gaarne, zijn leerling te zijn geweest en te willen blijven: in zoo'n geval is men gul met den naam van „vader", „mijn vader". Maar dat andere woord van Elisa, als hij Elia ziet verdwijnen uit zijn gezicht? Dat: „wagen Israels en zijn ruiteren"? Is dat woord, niet aaii de militaire sfeer ontleend, en is het dan niet te forsch, en te pompeus ? Ja, vooral dat laatste! Want, dat Greijdanus forsch kon zijn in zijn optreden, ontkennen ze niet: snel slinkt het aantal dergenen, die zijn optreden in 1944 „psychologisch" wilden „verklaren", dan wel uit —• het is gezegd — „seniele aftakeling", dan wel uit het vereenzaamd zijn en het tengevolge daarvan missen eener eertijds aanwezige rem... Maar zij vragen zich af, of het niet waar was, dat alleen nu en dan Greijdanus' gepantserde vuist uitschoot, en of niet veeleer de stille studeerkamerfiguur, mits aan zichzelf overgelaten, een innerlijke aversie aan den dag legde tegen alles wat op het strijdgewoel ook maar zou lijken? „Wagen Israels en zijn ruiteren", nu ja, dat past bij Elia, een man, van wien eens de woordspeling (om niet te zeggen: het woordenspel) gebruikt is, dat hij komt als de bliksem, en gaat als de bliksem. Maar niet bij Greijdanus zooals hij daar stil over de straten van Kampen schoof, punctueel alsof hij werkte voor een „baas". Zoo oordeelt menigeen, zelfs wanneer hij bedenkt, dat Greijdanus niet voor een „baas", doch voor den Koning werkte. Wat nog veel „erger” is.

Nu zal al wat bevreemdend is in onze herinnering aan Elisa's woord, gesproken bij de wegneming van Elia, reeds dan er aan ontvallen, als men bedenkt, dat het niet alleen met het oog op E1 i a gesproken is. Ook Elisa zelf is eens getypeerd onder het roepen: wagen Israels en zijn ruiteren". En dit door koning Joas van het tien-stammen-rijk (2 Kon. 13:14). Elke poging om dezen uitroep alleen bij „Elia-naturen" zinvol te doen achten, strandt op het nuchtere feit, dat Elia en Elisa twee zeer uiteenloopende „typen" zijn.

Maar dan die militaire, om niet te zeggen: militante ondertoon in den uitroep van Elisa— Joas? Dat stormachtige heengaan-in-glorie van den onstuimigen Elia, die niet alleen als het weerlicht komt, doch ook alzoo gaat? Dat woordvan-paróusie„ zooals men het haast zou zeggen?

We vragen: is het wel waar, dat Elisa's uit­ roep: „wagen Israels en zijn ruiteren" speciaal aan Elia's hemelvaart, aan die heel bizondere wijzevan-wegneming herinnert? Indien het zóó was, hoe kon dan een koning als Joas hetzelfde exclameeren bij een „normaal" sterfbed, zooals aan Elisa werd beschikt? „Elisa nu was krank aan de ziekte waaraan hij zou sterven; en Joas, de koning van Israël, kwam tot hem af, weende bij hem (anderen vertalen: over hem), en zeide: mijn vader, mijn vader, Israels strijdwagens en ruiterij!" Daar ligt een oud man Op het bed, en.de ziekte, die zijn lichaam gaai sloopen, wierp hem reeds neer. Waarschijnlijk zal hij al ongeveer tachtig jaar zijn, en een loopbaan van meer dan een halve eeuw achter zich hebben (Leidsche Vertaling). Hier is van een ostentatief-mirakuleuze hemelvaart, van een , , ongewone" wegneming, geen schijn of schaduw. En toch datzelfde woord als bij Elia? Maar dan dient men ook alle gedachte uit te bannen, alsof die uitroep over strijdwagen en bemanning verbonden zou zijn alleen aan de wijze-vanhééngaan uit dit tijdelijke leven. Wie van het „aardsch gedruisch" wordt weggenomen, hóe dan ook, op Elia's dan wel op Elisa's manier, die wordt juist van Israels strijdwagens afgêtild, en van hun bemanning neemt hy afscheid.

Want de uitroep „wagen Israels en zijn bemanning" 1) ziet niet op het uit-gaan uit het strijdperk, doch op het verkeer daar midden-in; de wagens „Gods", die Elia komen ontrukken, zijn wat anders dan de „wagens", waarmee Israël heeft „öp te rukken''. Zoo men de niet geheel juiste onderscheiding van „strijdende" en „triumfeerende" kerk zou willen hanteeren, welnu, dan zijn de „wagens" „Israels" geen transportmateriaal op den (voor niemand aanwijsbaren) „weg" van „strijdende" naar „triimifeerende" kerk, doch s t r ij d materiaal in den strijd der „ware" tegen de „valsche" kerk, in den kamp der tegen de wereld en den antichrist „strijdende" kerk-van hier. „Wagen Israels", dat zou vandaag zoo iets heeten als: een aan Israël toebehoorende „tank" 2). En „zijn ruiteren" (bemanning) zoo iets als: „bestuurder" van de tank. Het is een tragische vergissing, als iemand den piloot in de cockpit, den bestuurder van de pantsertank, zou vergelijken met den generaal, die in staatsie thuis gehaald wordt. Als Elisa omtrent Elia, en als Joas omtrent Elisa zegt: gij doet mij denken aan een Israëls-wagen en zijn bestuurders, dan zien zij niet pp het „m o m e n t", waarin Elia weggerukt wordt onder oog-en oorverblindend geweld van hemelkracht (wat ziet een mensch daar eigenlijk van? ), noch op dat moment, waarin een oud man ligt te hijgen op zijn bed, maar dan zien ze terug op huii ambtelijke verleden, op hun werk, op hun militairen dienst, uit de dagen, toen er, om zoo te zeggen, noch geen gouden dan wel zware randen aan de lucht waren. Dezelfde periode, waarin Elia en Elisa „vader", zijn, is het óók, waarin ze associaties wekken aan tanks-in-oorlog. En de één doet het op z'n Elia's: polemisch, heftig, stootend, abrupt; de ander meer systematisch, scholen Ijouwend, instructie gevend, leerlingen makend. Maar — beiden dóen het: ze hebben des HEEREN wagen beklommen, den goeden strijd gestreden, en kunnen het verloop van den strijd en zijn concrete eischen van het oogenblik evenmin in de hand houden als een ander. Wie een tank besturen moet, wordt ergens in het strijdperk, aan het front, „in-gezet". Wij moesten dat duitsche woord eens wat vaker van kérk-knechten gebruiken, nu we het toch eenmaal hebben.

Zoo wordt de wegneming van dien man Gods, dien wij als nestor onzer hoogleeraren mochten bezitten, directe aanleiding voor het wederom uitroepen, maar dan in den nominativus der belijdenis, niet in den vocativus der persoonsvereering, van het bekende: strijdwagen Israels, en zijn bestuurder! Israels Schuts!3)

Natuurlijk is dit ons zeggen geen proeve van „exemplarisme"; want niet alleen is de strijd der profeten van de kerk gedurende alle eeuwen tenslotte een borduren op hetzelfde doek, maar ook is, hoezeer ook de situaties wisselen, en het tijdsbeeld verandert, de worsteling, waarin zij hun positie zich zien aangewezen, gedurende alle eeuwen een strijd om dezelfde grondmotieven en tegen dezelfde vijanden.

Wat is voor de armee der kerk in haar oprukken naar den dag der dagen het eerste, zoo het niet de uitlegging van de Schrift is? God nam van ons een man, die, met een vasthoudendheid als slechts de eenvoudigen bezitten, zijn leven heeft gegeven aan de exegese van de Schrift. Wat hij in deze qualiteit en door zijn omvangrijken arbeid voor de kerk beteekent, beseft slechts hij, die weet, dat een kommentaar, die dezen naam verdient, een gebeurtenis is van ongeveer éénmaal in een eeuw. Zoo niet in langer

duur. In „Het Vrije Volk" van 15 Mei 1948 schrijft L. H. Ruitenberg een artikel over „De Gereformeerden van 'artikel 31' "; en hij constateert bij hen, uitgaande van het Jaaroverzicht van ons Kerkelijk Handboek voor dit jaar, een „fanatieken isolementswil". Dat dit in kerkrechtelijken zin een omkeering van de feiten is, daaraan gaan we hier yoorbij. Maar als hij met „isolementswil" bedoelt, den wil, om niet van 't Woord Gods af te gaan (omdat dat afgaan van het Woord het zich-isoleeren is van de ware menschheid), dan moge hij gelijk hebben. Alleen maar, — zóó gezien, is Greijdanus' levenswerk, dat grootendeels — voetje voor voetje, maar steevast verder, verder — in de studeerkamer is tot stand gekomen, en dat — zie zijn eigen elders in dit nummer opgenomen Haagsche rede van Aug. 1944 — den publieken strijd liefst overliet aan anderen, en de organisatie van fronten eerst récht hun overliet, een doorloopend bewijs van „isolementswil" geweest. Mits wij maar bedenken, dat het „zich isoleeren" de zonde is niet van de geloovigen, maar van de ó n geloovigen. Nog een week ongeveer vóór'zijn sterven, toen we spraken over het promoveeren, als wetenschappelijk sehoolbedrijf, merkte hij op: die vandaag doctor wordt verklaard, is meestal als doctor uitgeroepen door een ander, die het ook was, en zoo kunt ge al maar teruggaan in de historie; maar dan komt ge tenslotte terecht bij iemand, die den doctorshoed kreeg uit handen van iemand, die hem zelf niet droeg. Dit voor Greijdanus typeerend staal van redeneeren kan óók gevolgd worden voor het vraagstuk van: zich al of niet isoleeren. iroen God het eerste menschenpaar weer na den val herstelde in het verbond, nu door genade, en wederom, thans in Christus, tot hen zeide: ik ben uw God en de God van uw zaad, toen was dat h e e 1 e gezin weer kerk-gezin geworden. Dat factisch kerk-zijn was de breede, oecumenische basis, waarop het leven van dit gezin gesteld was door het verbond van Gods genade. En als nu straks het verbondskind Kain het Woord' verlaat, en zijn broeder doodt, dan is hdj het, die zich isoleert van de breede. God-conforme oecumenische basis. Hij mag de wereld gaan „bezetten", „bezetten" is wat anders dan „bezitten". Kain blijft de geïsoleerde; bij hém is de fanatieke isolementswil. En bij ieder, die terugroept naar het Woord is die werkzaamheid, die het isolement weer breekt, zoover het zich laat breken in een wereld, waarvan Christus zeide: het is noodzakelijk, dat de „skandala", de aanleidingen tot zonde, de verleidingen-tot-kwaad, komen. De orthodoxe Schriftverklaarder is de man, die het isolement verbreekt; en daarom gaan de ongeloovigen, en die zich „aan het Woord stoeten", dan ook steeds weer van hem weg; ze willen niet, dat „zijn" Profeet hun Koning wordt, en daarom Volharden zij in 't separatisme van de ongeloovigen. Ze zijn thans in de meerderheid. Maar in de eerste dagen (Adams verloste gezin) waren ze nog een minderheid; en dat waren ze lang daarna nog vaak. Separatisten worden niet tot niet-separatisten zoodra ze de helft-plus-één bereikt hebben. Zè mogen een meerderheid worden, maar ze blijven de afgescheiden hoop, die van de waarheid, die de k e r k is toebetrouwd, niet leven wil. De stille studeerkamer van Greijdanus moogt ge gerust zien als een cel, waarin een eenzaam man het brood der wereld heeft beveiligd tegen bederf, en heeft opgediend als zuiver brood, van God, en het „gesneden" heeft als goed huisverzorger in Gods woning voor de kinderen, gelijk hij zijn leerlingen heeft geleerd, hoe zij op hun beurt het „recht zouden snijden". Er is eens een barthiaansch hoongelach opgegaan, of was 't wat anders? , toen ik opmerkte: als ergens op een dorpje een dominee hel Woord Gods bedient op de manier, die hem, b.v. door Greijdanus' dege wetenschap geleerd is, beteekent zoo'n dominee ook cultureel voor zijn dorp meer, dan heel de „cultureele" rompslomp, die er wordt binnengesleept door een film, een Nutsvergadering, en wat dies meer zij. Thans denk ik aan de dominees, die Greijdanus' leerlingen zijn. Dat zijn dus zij — want we denken soms een beetje patriarchaal — die' m e t h e t „h a r t" niet zich van hem geïsoleerd hebben (zooals de synodocratische afvalligen, die hem verloochend hebben, en die • zullen ondervinden, dat een loslating met het „hart" onherroepelijk leidt tot een loslating over heel de linie). Als die wérkelijke leerlingen van dezen christen-kerkmensch, zij dus, die in deze dagen zich niet hebben te schamen over een tegen hèm „beschermden" (!) preekstoel, het Woord Gods recht snijden, dan beteekenen zij in hun dorpje, misschien in hun gainmele preekstoelgetimmerte, voor 't oecumenisch christendom "meer dan de lieden, die het Woord Gods laten ver-snijden door' hun van Greijdanus' Schriftgeloof volkomen losgeweekte globetrotters.

Wagen Israels. Ruiter Israels.

Op de wagens Israels strijden de ware leerlingen van Ella's generaalsijver en van Elia's profetèhscholen (waar hij kerkelijk schoolvisitator was), tegen alle irenisme en valsche eenheid.

Zoo was het Elia, die den eere-dienst van Jahwe - wilde bewaard zien tegen den cultus van de.baals, en die daarom Achab wou losmaken van de verbeten syncretismepogingen van Izebel, dochter van den tyrischen koning Ittobalos. De man, die in staat is, moedeloos te liggen onder een struik: neem me maar weg, Jahwe, het geeft toch niets meer, heeft, als het noodig wordt, een uitdaging van de koningspartij en van de staatspriesterhiërarchie over voor de eere van Jahwe. Hij trotseert den koning, die, zoo hij het wil, in een ommezien hem van „overtreding van het vijfde gebod" kan laten beschuldigen, zóó, dat Elia even gemakkelijk kan worden weggewerkt, als Naboth door Izebel uit den weg geruimd is. Zeker, die man heeft ten volle „begrip" voor „bizondere omstandigheden" met bizondere complicaties; zóó ^^staat hij ter dege wél, dat de hongersnood een verbroederingsethiek in de hand werkte, tusschen Achab en Ittobalos, schoonzoon en schoonvader, koning der tien stammen Israels èn heerscher over de foeniciërs; heeft immers König goed gezien, dan waren op den Karmel waarschijnlijk israëlietische en foenicische offerplaatsen van ouds aanwezig; en in een tijd van een hongersnood, die volksramp, wordt de roep maar al te gauw vernomen: laat ons niet zien op wat ons scheidt, doch op hetgeen verbindt: de nood dr ij ft samen. Maar Elia bestijgt den wagen Israels, en niet een tyrisch-foenicischen: en hij zegt JUIST op Karmel, dat de „Not der Stunde" en de „Stimde der Not" terugkeer is, en terugkeer vordert, maar de oude, en tevens beproefde paden: is het Baal, of is het Jahwe ? En groot is zijn geloof, dat juist als op dit punt beslist gesproken en gehandeld is, de zegen weerkeert: een wolkje als eens mans hand eerst, een milde regen straks. Geen compromis, óók niet, vooral niet tusschen offerplaatsen ! Dat is maar hinken op twee gedachten... Het is alsof ge Greijdanus zijn simpele antwoorden hoort geven aan vragers op hejt amersfoortsche congres: is 't zóó niet? nu, dan...

Ja, dat was in Amersfoort. Dat „nu, dan" was het laatste publieke woord van Greijd a n u s, gesproken op den kansel van Amersfoort, tijdens het congres. Als 't zóó is naar de Schriften, nu dan... hink niet meer op twee gedachten. Wij, die hem wekelijks hier in Kampen hoorden, 'wij weten, wat dat simpele „nu, dan..." in zijn mond beteekende. Ik kan 't niet helpen, dat dit „nu dan" mij voor­ komt Greijdanus' erfenis té "wezen: met dit woord is hij voor 't laatst een preekstoeltrapje af gewandeld; en ik durf het wel te zijn, die hier belijdt, te denken aan Elia op den Karmel. Er is tusschen den één én den ander, als u het over „typen" hebben wilt, een verschil als tusschen bazuia en herdersfluitje. Maar beiden zeggen: trek de consequentie, en dan uit de Schriften. En meet niet dubbel, en speel geen spel met het kompas, want dan zijt ge de schepen als schepen k'wijt, al hebt ge ook duizendnmal ervoor gezorgd, dat ge de schepen niet achter u verbranden zoudt.

Och, neen, een Karmel-episode wijst ge niet aan, in Greijdanus' leven. Maar de Karmel preek heeft hij gehouden; en de preeken van vandaag zijn in den gang der heilshistorie nu eenmaal krachtiger dan Elia's messen van tóen. Ik zeg: de pre eken, niet de preekjes. Hij heeft gefulmineerd tegen een synode, die zich aan Gods recht vergreep, en die het subjectivisme vnlde laten triumfeeren boven de beloften, boven 't Woord, als 't eenige, dat God ons doet verzegelen. Was dat een tijdelijke driftbui? Stiunper is, wie 't alzoo zegt: het was precies hetzelfde, als toen Greijdanus vocht tegen een versubjectiveering van den erkennirigsgrond van den canon (de Schrift), en deswege óók tegen Ubbink en Hepp, beiden psychologistisch-subjectivistische theorieën voordragend inzake het kennen van werkelijkheid en waarheid. Of, toen hij de dreigende binding aan een paar artikelen van Dr V. Hepp, reeds als „Amhemsche Artikelen" aangekondigd, afweerde, door ze kort maar krachtig, te breken; Amhemsche Artikelen, voorgedragen aan een synode, - en waarin het eerste al aanstonds deze subjectivisten-voorkeursvergissing behelsde: „dat God aan Adam en Eva, dus aan den mensch vóór den zondeval, zich slechts openbaarde in het hart, door de natuur, in de historie". Merkwaardig toch, merkwaardig: dezelfde personen, die tot Geelkerken zeiden: „als er staat, dat de slang sprak, verleg dat spreken dan niet tot in het subject, maar laat het een incidenteel tót-denmensch-kómend spreken blijven", zien erl geen been in, een volgende synode voor te stellen, uit te spreken: „als er staat, dat niet de slang, maar God deHéére sprak, verleg dat spreken dan vooral tot in het subject, en laat het niet een incidenteel tót-den-menschkómend spreken worden". De strijd tegen subjectivisme en syncretisme heeft Greijdanus' polemieken beheerscht, en zijn kommentaren en referaten eveneens. En het was diezelfde strijd tegen datzelfde kwaad, dat hem wéér naar de pen deed grijpen, toen een synode in 1942—'44 de subjectivisten nu daadwerkelijk op den troon hi, elp, een misplaatst vertrouwen schenkend aan een Rïdderbos, die zijn positie anders wist te bepalen dan een Hepp met de Amhemsche artikelen. Ook toen klonk het uit Greijdanus' mond: niet de inwendige aanwezige g-enade verzegeld, maar de BELOFTE; geen subject verzegeld, doch het Woord. En de menschen, die datzelfde gezegd hebben toen het nog ongevaarlijk was, doch Greijdanus hebben losgelaten toen er geschorst werd, en wat meer zoo heeten mocht, ze hebben zich in deze dagen te confronteeren met Greijdanus' graf. Hij streed voor hun recht, of het doen spreken van Gods recht.

Wagen Israels. En zijn bestuurder. Leuker der Schlachten

Ja, en dan moeten we nog iets anders zeggen. Ik weet niet precies, wat een sultan is volgens juristen. Wel is me bekend, dat König ons een goede tjrpeering van het onderscheid tusschen een verbondsgetrouw leider der theocratische gemeenschap en een oostersch sultan geeft, als hij (Gest. u. Ged., 152) opmerkt, dat David, toen Uria weigerde, de schuld van David te bedekken, weshalve de koning besloot, hem dan maar te laten „vallen" in den strijd, zich als een sultan gedragen heeft. De theocratische koning had een verbond met zijn volk gesloten, vóór de troonsbestijging (2 Sam. 5:3); hij had, oni zoo te zeggen —• met König —• de rechten van het volk erkend en beloofd, tusschen leiding en dienst geen tegenstelling ooit te erkennen, en de rechten des volks te eerbiedigen. Dat is nog wel iets meer, dan dat een * souverein in Nederland zweert op de grondwet; en het is bovendien de essentiëele substantie van het dienen van afgevaardigden, en van ambtsdragers in de kerk des Nieuwen Testaments. Toen dan ook' Uria uit den weg geruimd werd, gedroeg zich David als sultan, niet als theocratisch vorst (König, 140, 152). Dan is Nathan de wagen Israels, die op den koning Israels afkomt: at hebt gij gedaan? En als later Salomo, opgevoed in weelde, soms ook het gevaar van de verlokking tot despotic ten offer valt, noemt König ook hem sultan (160); en hij ziet als gevolg daarvan de scheuring — kerkscheuring! — onder Jerobeam: in Proletarierputsch (162). Waarbij het de profeet Ahia was, die zich liet gelden contra Salomo. Welnu, zegt König, toen Achab in zijn passieven moord op Naboth, - wiens rechten hij met voeten treedt, weer den sultan uithangt (181), dan is het Elia, die hem daarin als een andere Nathan tegenkomt, en hem laat weten, dat een (pas uitgeschreven) boetedag, waarin men bidt om de leiding van den Heiligen Geest, niet mag worden gebruikt als dekmantel voor de boosheid, die Naboth valsch laat beschuldigen, om hem uit den weg te kimnen ruimen. En Elia zalft een ander....

Wagen Israels en zijn ruiter. De wagen Israels rijdt

onverschrokken een inachthebber tegemoet, < Jie zich vergrijpt aan de rechten van de schapen Israels. O, hebben ze niet begrepen, dat zóó Gregdanus toornen móest tegen een synode, welke de theocratische rechten schond, en zulks ondanks het verbond, dat in een lastbri-ef van de afgevaardigden was vastgelegd? Hebben ze niet gevoeld, dat hier een man, die het vechten haatte, moest spreken, omdat hij '„ruiter" was op een tank der kerk? Zóó heeft Greijdanus met anderen getelegrafeerd óók aan een minister en een fcamerpraeses, in de dagen van Linggadjati; en zóó heeft hij vlammende brieven geschreven aan een synode, die sultanische despotic had ingeruild voor foederale dienstverrichting aan de rechthebbende kinderen des verbonds. Weet men niet, dat het woord „synodocraten" van Greijdanus stamt? Zwakkelingen zeggen: , het is een scheldwoord. Ze begrijpen van Greijdanus' tenn even weinig als van Nathans uitgestoken vinger: gij zijt die man, of van Elia's bezoek aan Achab, als hij den wijngaard inspecteert van Naboth, die nu dood is.

We zijn wel erg de lijn kwijt, èn het wagenspoor van Israels strijdwagen, als wij niet de eenheid van lijn hier zien. De eenheid tusschen „het één en het ander", zou Greijdanus zeggen.

Mijn vader, mijn vader, wagen Israels, en zijn ruiteren.

Ik weet niet, wie er deze week zullen staan om Greijdanus' groeve. Ik hoop, dat ik er niet zal zien, wie hier een onbeleden schuld hebben, waarop ze, vruchteloos, gewezen zijn vóórdat hij den laatsten adem uitblies.

Ik laat hen uit mijn gedachten, varen.

Ik zeg alleen maar tot de vrienden en de broeders en mijzelf: zie toe, en wacht u. Men kan „vader, vader" roepen, zoo als E1 i s a 't deed, maar óók, zóó als de koning Joas het gedaan heeft. Joas, die zijn wagens en zijn ruiters op Jeruzalem heeft afgestuurd, en het aan Samaria onderwierp, maar die van Elisa een bestraffing kreeg wegens zijn manco in den strijd tegen de heidenen, en dat in 't zelfde uur, waarin de koning riep: mijn vader, mijn vader, wagen Israels en zijn bemanning. Als koningen „mijn vader" zeggen, is het wel eens meer wat al te luchtig.

Maar o, Elisa, mannen broeders. Elisa heeft gebeden, om zijn eigen zóón-schap tegenover Elia, en dus om het concrete vaderschap van Elia over ^ hem. Dat was, toen hij vroeg, dat twee derde van Elia's geest op hem mocht vallen. Een dubbel aandeel in Elia's geest-van-wagenvoerder in dè kerk-armee. Een dubbel deel, dat is het deel van eenen eerstgeboren zoon. En toen het teek en kwam, het t, eeken, dat verhooring van dit leerlingen-gebed kwam garandeeren, tóen w i S-t hij het: nu b è n ik zijn zoon, en hij is mijn vader. Daaraan dachten we, toen we hierboven zeiden: niet in den vocativus, maar in den nominativus moeten wij dat „vader"woord, en dien „ruiter"-naam gaan spreken. Niet in een toespraak tot een doode, doch in een belijdenis van den God aller levenden.

Ik heb geaarzeld, deze week, of een Greijdanusnummer van De Reformatie in den geest was van Greijdanus: hij had verboden, toespraken bij zijn g r a f te houden. Ik heb het plan toch doorgezet; maar ik beken, dat alles hangt aan dat dilemma: nominatief-vocatief. We kunnen bij een graf: „vader-ruiter" zeggen in den vocatief: dan spreken we den persoon aan. Gebruiken we den nominatief, kalm zeggende: hij heeft ons geleerd, en ook geleid, en werd dus vader en wagenstuurder, ddn is het ons begonnen om zijn werk ; en dan zien we weer den God, die hem bekwaamd heeft en geroepen en tot slaaf van Jezus Kurios gemaakt. Zóó mag 't alleen.

Greijdanus heb ik zien sterven. Dat k é n-weer na de vrijmaking, dat de ééne Kamper professor den ander ziet sterven, en weet, dat 't alles goed is, zoover den Heere God betreft. En dat het mag. Die zegen is weer versch gewonnen, als gij 't weten wilt.

Maar daarom juist wordt het bezwaar van dit extranummer alleen bezworen door de lezers. Hoe?

Als zij nu bidden om twee derde van den geest van onzen wagenstuurder, thans in den hemel. Van Gfelderen zegt: Deut. 21 : 17 schrijft voor, dat een vader, bij het maken van zijn testament, geen subjectieve voorkeur mag laten gelden, maar dat hij zuiver objectief aan den zoon, die werkelijk de eerstgeborene is, een dubbele erfportie toekennen moet Elisa vraagt uit de geestelijke nalatenschap van zijn meester zooveel, als een eerstgeborene krijgt uit de nalatenschap van zijn vader. Onder hen, die in geestelijken zin „zonen" van Elia kunnen heeten, begeert Elisa het eerstgeboorterecht" , EIia wil toch niet het laatste woord houden. Hij legt alles in des Heeren hand". „De kijk, dien Jahwe heeft op Elisa, zal beslissend wezen”.

Zoo heeft Elia niet over zijn zoon beslist: de Heere moest het doen.

Ook heeft Elisa niet om dezen vader-erflater gedwongen: de Heere jtnoest het zeggen.

Och, neen, nü kan dit nummer van ons blad geen kwaad meer. Het zal gemakkelijk zijn, Greijdanus' graf te zoeken. Maar of wij van dezen man met recht zullen kunnen zeggen; mijr, vader, mijn vader, dat zal iets moeilijks zijn. Het zal daarvan afhangen, of wij van zijn geest een eorstgeboorte-portie krijgen (en dat is een kwestie van vrijmachtige verkiezing) en of wij op zijn strijdwagen klimmen, al „ligt" die ons ook nèt zoo min als aan dien man des vredes, en der stilte, Seakle Greijdanus.

En wijl het eene een zaak is van verkiezing, en het andere een zaak van verantwoordelijkheid, daarom zal dit artikel geen kwaad doen hun, die geroepen zijn, en die het toonen, door te gehoorzamen, tot schorsing toe.

Er zijn schorsingen pp kerkpapier.

Er zijn andere, die men noemt: uit de gratie raken bij de vrienden.

Maar laat in Gods naam de wagens sturen naao? 't gebod, recht naar de syriërs, en recht naar dé Davidsburcht, en den berg van Sjomer, als 't daar een révolte werd tegen de rechten der theocratie.


1) Zonder hier op tekstcrltlsohe en exegetische kwesties In te gaan, melden we toch, dat er ook een lezing schijnt te bestaan te hebben ftiet „ruiter" in het enkelvoud (LXX).

2) 2 Kon. 10 : 2; Je§. 43 : 17; Jer. 46 : 9; vgl. 1 Sara. 13 t 5; 1 Kon. 1 : 5; 10 : 26; 2 Kon. 8 : 21; 9 : 21; 13 : 7; Jer. 17 : 25; Gen. 50 : 9; Ex. 1 : 9, 17, 18, 23, 26, 28; 15 : 19; Joz. 24 : 6; 1 Sam., 13 : 5; 1 Kou. 1 : 5; 9 : 19, 22; 10 : 26; 2 Kon. 2:12; 13:7, 14; 18:24; Jes. 22:7; 31:1; 36:9; Ez. 26 : 7; 1 Kron. 18 : 4; 19 : 6, enz.

3) Vgl. Gesenius iv. et. i.l.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 mei 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

PROF, DR S, GREIJDANUS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 mei 1948

De Reformatie | 12 Pagina's