GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Levend uit en naar het Woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levend uit en naar het Woord

PROF. DR S. GREIJDANUS (Vervoig)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu is Professor Greijdanus in de eeuwige rust ingegaan.

Hoeveel jaren, heeft hij daarnaar verlangd! Hoe dikwijls en hoe vurig heeft hij er om gebeden! Wat moest hij eerst nog een kort maar zéér diep dal van lijden doorworstelen! Nu evenwel is zijn goede Meester met de groote verlossing gekomen. Zijn Meester, zijn. Heiland, voor Wien hij zich zoo diep schaamde vanwege zijn booze hart en zijn vele zonden, maar Die óók hem van alle zonden wiesch met zijn bloed en Dien hij daarom zoo onuitsprekelijk liefhad. Nu zijn de engelen neergedaald en hebben hem gedragen naar zijns Vaders eeuwig huis. Hij kan en mag nu kennen gelijk hij gekend is. Hij beleeft nu, wat hij zoo dikwijls uitsprak, dat de allergrootste kennis op aarde niets is, vergeleken bij wat in den hemel bereid is voor de gekochten van 't Lam. Hij ziet zijn Heiland en ma.? Hem nu, zonder de vertroebeling der zonde, danken en loven voor zijn wondere genade, waarover hij zich hier al meer verbaasde. Hij zal nu — hij was er volkomen zeker van — ook haar kennen „die in alles steeds zoo intens met mij medeleefde"; die hij hier „in Christus" bezat en liefhad en die hij daarom nimmer verloor.

Ja, Professor Greijdanus is opgenomen in heerlijkheid.

Maar de kerk van onzen Heere Jezus Christus op aarde moet nu, juist nu, zijn trouw, zijn woord, zijn strtjd en vooral zijn gebed, missen! Wie onzer beseft, wat dit beteekent? Wie kan berekenen welk een heilige kracht zijn geloof, zijn liefde, zijn dienst beteekende in de vergadering van de gemeente der eerstgeborenen? Wie kan hem vervangen in zijn breede, diepe, en vooral Geestelijke kennis der Schriften? Wie zal zoo vóórbidder zijn als dit eenvoudige kind des HEEREN, dat dieper misschien dan ieder ander den wezenlijken nood en de werkelijke zonde van Gods volk en van de wereld peilde en er daarom mee kon worstelen aan de voeten van zijn hemelschen Vader en zijn Heere en Heiland?

Ja, Professor Greijdanus ging naar zijn Heiland om er te rusten van al zijn moeiten en jarenlangen strijd.

Maar wij, wij moeten verder in de zware, vermoeiende pijnlijke worsteling, waartoe de God van Professor Greijdanus' ons zonder ophouden oproept. Wij moeten diep blijven beseffen, dat voor óns — hoe lang nog — het repos ailleurs geldt. En wij moeten Gods opdrachten hier vervullen — onder andere door óók met het oog op Professor Greijdanus den Heere te blijven dienen, in het geloof aan hem verbonden blijvend.

Voor ieder die leeft met de Schriften is het volkomen duidelijk hoe dit thans moet geschieden. De Heilige Geest betuigt immers óók in verband met hem, dat wij aan onze leidslieden, onze ambtsdragers, blijven denken, lettende op den afloop van hun wandel — hun geloof, hun volhardende trouw, navolgend (Hebr. 13 : 7). Ongetwijfeld werd dit woord het eerst en met een speciale toespitsing tot de Hebreen gesproken. Maar dit bevel van Christus blijft daarna ook voor alle volgende eeuwen van kracht. En dat met het oog op al de dienstknechten des Heeren, die, om met Calvijn te spreken, in het gezonde geloof, tot het einde toe, hebben volhard en zoowel in hun dood als in heel hun leven een getrouw getuigenis van de gezonde leer hebben gegeven.

Wanneer wij nu onder de klem en in het licht van dit woord Prof. Greijdanus willen bezien, dan kan het bijna niet anders of hij treedt voor ons als een man, of liever als een kind des Heeren, dat leefde uit en naar het woord, uit en naar het levende, waarachtige woord, dat door God van minuut tot minuut tot de menschen uitgaat.

Het is bekend: Prof. Greijdanus droeg altijd een bijbel bij zich. In welk costuum men hem aantrof: een snelle greep naar zijn binnenzak bracht alt\jd zijn zakbijbel voor den dag. Ik heb gezien hoe in zijn laatste levensjaren een cartonnen huls, die deze schat beschermde, langzaam wegsleet. In den laatsten tijd droeg hij ze daarom zonder die bescherming bij zich.

Dit simpele feit is'een symbool! Want voor Prof. Greijdanjis was de bijbel in den vollen diepen zin van het wooi-d het boek, waardoor het den Heere en z\jn Zoon Jezus Christus behaagden hem onophoudeltjk en heel direct aan te spreken. Hij hoorde daarin de stem van zijn Heer en God. Van den ganschen bijbel gold voor zijn besef ten volle wat hij eenmaal van het Nieuwe Testament verklaarde: het is „als boek niet anders dan het papieren kleed, waarin de Heere Christus Zelf voor ons treedt, eene doorzichtige omhulUng, onder welke Hij persoonlijk ons nabij komt". En uit het woord van dat boek leefde hij. Wie, die het hoorde zal vergeten de aangrijpende woorden, die hij den 19den December 1947 sprak: Zonder dat woord ben ik niets, heb ik niets, weet ik niets. Ik heb altijd gevoeld: als de Schrift Gods Woord niet is — dan ben ik weg! Indien er bij iemand van een leven uit en in en door en voor en om het Woord van God kan gesproken worden — dan bij hem!

Ja, uit dat woord leefde hij. In de laatste maanden voor zijn sterven, toen zijn rusteloos vorschende, denkende, peinzende geest zéér veel bezig was met zijn zoo vurig door hem begeerde heengaan, sprak hij meermalen uit, dat hij alleen op het woord, op de belofte, op Gods verzegelde belofte, op den doop steunend het einde tegemoet zag. De waarheid Gods omtrent deij altijd vasten, altijd waarachtigen doop, dien rotsvasten ankergrond van het geloof — de waarheid voor welker erkenning en vrije, onverhinderde prediking in de Gereformeerde Kerken hij zoo rusteloos, zoo met inzet van alle krachten geworsteld had — was hem méér dan vleesch en bloed geworden. Zij werd het zonnelicht in zijn levensavond, zijn troost, zijn hoop, zijn kracht. Zijn God had hem waarachtig gedoopt en in (Den doop zijn volle en eeuwige genade en verlossing verzegeld! Hoe kon hi grooter en vaster zekerheid verlangen? Het heeft mij meermalen diep geroerd te hooren, te zien, ja, het bijna te beleven hoe het hart, het leven van Prof. Greijdanus in Gods belofte verankerd was. Zichzelf cijferde hij al meer weg. De oordeelen, die hij over zichzelf velde werden al meer vernietigend. In vollen ernst betuigde hij mij eenmaal: „Ik ben ook niets anders dan een groote sukkel!" En op zijn jubileum sprak hij het met de zekerheid van iemand, die grondig en nauwkeurig de balans van zijn leven opmaakt: wat is mijn werk, wat heb ik eigenlijk gedaan •— over vijf en twintig jaar is het volkomen vergeten! En wie hem hoorde voelde het scherp: hij méént dat ten volle! Trouwens zou Prof. Greijdanus ooit iets hebben gezegd, dat hij niet meende? Maar terwijl er van hemzelf in eigen oog al minder overbleef, werd zijn Heer en God en Diens rijke, verlossende woord al meer het een en het al van zijn naar den eeuwigen morgen neigende leven.

Prof. Greijdanus leefde uit het woord, op het woord. Hij leefde er ook náár.

Dat geldt geloof ik allereerst in dezen zin, dat hi nooit iets deed, iets aanpakte, nooit in een situatie ingreep, of hij moest de vaste overtuiging bezitten, dat God hem daartoe riep. Een paar maal hoorde ik hem in intiemen kring iets vertellen uit zijn leven. Dat gebeurde niet vaak. Maar toen hij het deed glansde uit zijn verhaal, men kan wel zeggen: onbewust en argeloos, op, dat hij gewandeld had aan 's Heeren hand. Die liet hem doen wat hij verrichtte. Die leidde hem naar de plaats waar hij stond.

Wie zijn publicaties nagaat, merkt dat overal. Prof. Greijdanus moest geroepen worden tot een taak. En pas wanneer hij de zekerheid kreeg, dat de taak waartoe men hem riep hem door God werd opgelegd, accepteerde hij haar. Toen ik op zijn zeventigsten verjaardag in de Utrechtsche Kerkbode had geschreven: „Ik geloof, dat Prof. Greijdanus nooit wat schreef, omdat hij er „zin" in had om dit of dat onderwerp te behandelen. Niet hij koos het onderwerp. Het on derwerp greep hem. Met zijn scherpen, veelomvattenden blik overzag hij het leven der Kerken en he veld der theologische wetenschap. En wat niet in orde was, waar een hiaat zich vertoonde, waar iets onzuivers was, waar een vraag opdoemde, die om antwoord riep, daar was Prof. Greijdanus. En hij be schouwde het als zijn roeping, daar te doen wat naar zijn innige overtuiging gedaan moest worden". — antwoordde hij kort daarop in een brief: „Ik heb bij mijn arbeid, schriftelijk of anders, nimmer maar zoo eens wat aangevat, omdat ik dat nu graag wilde doen. Doch steeds was daar iets, dat mij aanleiding gaf te meenen, dat ik niet recht zou handelen of mijn roeping verzaken zou, wanneer ik het niet deed, of weigerde of van mij zette.

Maar als hij dan optrad en een taak aanvatte — dan deed hij dat ook uit alle macht en in een diep besef van verantwoordelijkheid! Dan hield hij referaten en publiceerde studies, die het hart van brandende kwesties raakten; dan schreef hij boeken, waarvan hij vroeger nooit had vermoed, dat hij 'ze eenmaal zou schrijven; dan vaagde hij belijdenisuitbreidingen, die de kerk van den rechten weg zouden afvoeren met een zwaar gefundeerde, vernietigende kritiek van het kerkelijk tooneel, waarop ze den volke reeds werden getoond, of van de conscienties van Gods kinderen, waarop men ze als een verstikkende last wilde binden; dan streed hij in een frontaanval — een andere strijdwijze kende Prof. Greijdanus niet — tegen de dwalingen en zonden die openbaar wer

den; dan aanvaardde hij een professoraat, waar hij als een hoogen berg tegen opzag; dan nam hij zelfs de leiding van een krant op zich, een werk, waar hij zich met tegenzin aan gaf en dat hij o zoo graag weer aan anderen overgaf.

Men leert hem in dit opzicht ten volle kennen, als hij in 1916 de redactie van het „Friesch kerkblad" met deze woorden aanvaardt: „Aarzelend heb ik mijne toestemming gegeven en niet zonder schroom aanvaard ik thans de als zoodanig tot iï; ij komende werkzaamheid en Verantwoordelijkheid. Heeft reeds zoodanige vermeerdering van den arbeid, welke anderszins ook al noodzakelijk maakt, goed rekening met den tijd te houden, beteekenis; de groote zaak echter ook hierbij is de eisch des Heeren, om, in welke zaak ook, en hoe de omstandigheden mochten zijn, en hetzij het aan menschen behaagt, dan wel mishaagt, steeds naar den Woorde Gtods het woord te doen uitgaan; iets wat in deze ernstige tijden te meer noodig mag heeten, doch ook bizonder bezwaarlijk schijnt. Met vulling van de voor mij openstaande kolommen is het niet genoeg; hoe droef immers zoude het zijn, indien, , wat geschreven werd, in het Goddelijk vonnis van: ontrouw, zijne veroordeeling zou vinden. Wie voorts ook maar een weinig zijn blik heeft laten gaan over menschelijken arbeid, kan ook reeds bij eenig begin wel weten, dat hij, aan het einde gekomen, zal moeten bekennen, dat weer veel gebrek dien arbeid aankleefde, zelfs ondanks beter wenschen en trachten.

Toch ontslaat deze werkelijkheid zoomin als deze wetenschap, van den plicht, om in den weg van roeping te gaan. Maar wel mogen zij aanleiding wezen, om de welwillendheid en de hulp in te roepen van allen, die bij deze zaak betrokken zijn; en wel naar de mate, waarin zij ermede gemoeid zijn; en inzonderheid tot het verzoek, om gedacht te mogen worden in de voorbede tot God.

Deze tweevoudige begeerte zij hiermede door mij uitgesproken”.

Deze dagelijksche van 's Heeren wege tot hem komende roeping was de essentie van Prof. Greijdanus' leven. Staande in Gods genade, verzoend door het groote offer van Jezus Christus, was werken in 's Heeren dienst voor hem het één en het al. Het was niet maar iets i n zijn leven of v a n zijn leven — neen, het was voor hem het leven zélf. Hij werd volkomen beheerscht door de geheel zijn doen en laten dragende en sturende werkelijkheid, dat God hem'tot een taak in zijn Rijk en zijn Kerk had geroepen! Méér dan de vervulling daEirvan, of iets anders dan dat, zocht hij niet. Zijn werk was zijn leven. Van zes a zeven uur 's morgens tot middernacht — alleen onderbroken door korte maaltijden — zat Prof. Greijdanus dag in dag uit op zijn studeerkamer en las en dacht en schreef. Dat was zijn leven.

Bizonder duidelijk werd dat in de laatste maanden. Voor vele, vele jaren was ook aan Prof. Greijdanus een aandeel gegeven in het| schrijven van de bijbelverklaringen, welke sindsdien bij de firma's Bottenburg en Kok zijn uitgekomen. Meer dan twintig jaar heeft hij daaraan met noesten vlijt gewerkt. En was hij met die door hem aanvaarde taak geheel gereed gekomen. Bovendien schreef hij in de donkere oorlogsdagen, na het overlijden van zijn vrouw, dat hem zoo hevig aangreep, ook nog een Hermeneutiek en een tweedeelige Canoniek.

Voorts was allerlei ander werk, zooals het verzamelen, ordenen en persklaar maken van vroeger verschenen tijdschriftartikelen eveneens achter den rug. Waar moest hij nu nog op wachten? Hjij was immers geheel en al klaar. En daarom wilde hij nu maar liever heengaan. U weet — zoo zei hij eenmaal —^ik heb nooit aan het leven gehangen. — Nu, na het overlijden van mijn vrouw, heelemaal niet meer. Ik hoop, dat de Heere mij nu maar spoedig wegneemt. Nog eenmaal vlamde de oude werkdrift met groote kracht op. Bij zijn jubileum drongen zijn oud-leerlingen er sterk bij Prof. Greijdanus op aan een Historia Sacra, een heilige geschiedenis, van het N.T. te schrijven en uit fe geven. Ik merkte dat hij over dat verzoek tobde.

Hij wilde als altijd graag aam den wensch van zijn discipelen voldoen. Maar hij zag - misschien voor het eerst in zijn leven - tegen een zoo omvangrijken arbeid op. In het laatst van Februari j.l. stelde ik hem daarom voor een populaire Heilsgeschiedenis te schrijven. Ik wees hem er op, dat zoo'n boek vooral voor de jeugd en speciaal voor de jeugdvereenigingen van het hoogste belang zou zijn. Tot mijn groote vreugde merkte ik, dat dit nieuwe plan hem pakte! Hij zou er eens over nadenken. Precies een week later, toen ik hem weer sprak, stelde hij mij enkele vragen over den omvang van het bedoelde werk en de uitgaven ervan. En toen ik verrast vroeg, of hij met het schrijven van het boek wilde beginnen, antwoordde hij simpel: Ik ben er al mee begonnen.

Wat heeft Prof. Greijdanus toen gewerkt! Terwijl meer dan één kwaal zijn lichaam teisterde, terwijl hij voortdurend pijn leed en soms niet loopen, dan weer niet schrijven en nooit goed zitten of liggen kon, zwoegde hij ononderbroken dag in dag uit voort. En op dien aangrijpenden Maandagmiddag 4 Mei, toen hij in volkomen rust de laatste schikkingen trof voor zijn vertrek naar het ziekenhuis en Vaderhuis, gaf hij mij wat hij in de twee laatste maanden van zijn leven naast het gewone werk — zijn colleges stonden nimmer stil — van zijn laatste boek had klaar gekregen honderd vier en negentig volgeschreven foliovellen!

Het intense, dagelijksche verkeeren met zijn God, het overgegeven luisteren naar Diens woord, het zich in alles binden aan den wil en de wet van zijn hemelscheu'Vader stempelde al het doen en laten, heel het leven van Prof. Greijdanus.

In dezelfde mate als menschen door eigen ideeën, door sympathieën of antipathieën, door situaties, door de zucht naar macht, invloed, eer, geld, gemak, rust worden beheerscht, wordt hun blik op de wereld, de menschen en vooral op eigen leven en handelen vertroebeld. Maar als er door Gods genade de werkelijke, levende en krachtige band aan het woord wordt gelegd, gaat het licht op over alle verhoudingen, over de menschen en hun streven, over eigen taak en zonde, over kerk en wereld.

Prof. Greijdanus was van deze waarheid een levend getuigenis. Met diepe, nooit verflauwende belangstelling voor alles wat in zijn gezichtsveld kwam en voor allen, die God op zijn weg bracht, stond hij op de hem door zijn Heere toegewezen plaats. En altijd was men versteld over zijn zuiveren en scherpen kijk op situaties, gebeurtenissen, toestanden. Over menschen sprak hij niet veel en als hij het deed was zijn woord uiterst sober. Nooit zei hij meer, of iets anders over een mensch dan hij over hem schreef. Het was altijd te merken: hij worstelde om tegenover allen trouw te zijn aan zijn God en dus ook aan hen. Hij wilde in alles en ten opzichte van iedereen recht en weldadigheid liefhebben en ootmoedig wandelen met zijn God. Hij wandelt eiken dag naar Mevrouw Schilder als haar man in de gevangenis zit. Maar hij zegt ongezouten en zonder aanzien des pcrsoons de v/aarheid, altijd wanneer iets niet is naar den eisch des HEEREN. Die wil om tegenover iedereen en in iedere situatie den wil Gods te volbrengen maakte hem oneindig teer en zacht — wie kon zoo troosten en met zoo diep meegevoel meeleven en meebidden als hij? Maar diezelfde wil maakte hem ook hard als een rots, onwrikbaar als een koperen muur en scherp als een mes als het moest.

Bizonder duidelijk is dit alles in de jongste kerkelijke crisis openbaar geworden.

Reeds sinds vele, vele jaren leefde Prof. Greijdanus in 'diepe zorg over de ontwikkeling der dingen in den gereformeerden volksgroep, speciaal in de gereformeerde kerken.

Van de antirevolutionaire partij was hij al lang voordat hij professor werd geen lid meer. Hij had zich indertijd tot op de deputatenvergadering verzet tegen de daarin openbaar wordende beginselverzaking en toen de leiding toch op den ingeslagen weg voortging, bedankte hij als lid van die organisatie. Staande voor het dilemma: blijven en dan altijd strijden of zich onttrekken aan de verantwoordelijkheid van het lidmaatschap koos hij, rekenend met het feit, dat God hem speciaal.tot den dienst in zijn kerk had geroepen, bewust het laatste.

En wie zal kunnen bevroeden hoeveel Prof. Greijdanus geleden heeft onder de steeds toenemende verwereldlijking, welke in al sneller tempo de Gereformeerde kerken binnendrong. De al meer openbaar wordende stijlloosheid in het kerkelijke leven; het langzaam maar zeker verdwijnen van werkelijke, zakelijke vroomheid; het steeds meer, ontbreken van die houding, welke alleen met God rekent en niet denkt aan kansen, mogelijkheden, reputaties, posities en wat dies meer zij — ze hebben hem meer gegrepen en geknauwd dan men zeggen kan.

En tenslotte, misschien wel als de vreeselijkste openbaring van dit verwordingsproces kwam de schorsing in zijn ambten en zijn verwijdering uit de kerk. De kerk van onzen Heere Jezus Christus, de pretentie voerend de^ leiding des Geestes te bezitten, heeft onder aanroeping van den Naajn van den Heilige Israels van dezen eenvoudigen, trouwen en vromen dienstknecht des Heeren verklaard, dat hij scheuring en tweedracht in de kerken had aangericht en herhaaldelijk het vijfde en negende gebod overtrad!

Met deze eeden ontdeed de kerk zich van haar vergrijsden dienstknecht.

In de lange, eenzame dagen van den oorlog, in de diepe stilte van zijn leege huis heeft Prof. 'Greijdanus met dit vonnis geworsteld. O neen, niet om zichzelf. Bekend is de opmerking, waarmee hij het verschrikkelijke synodale epistel ontving: Voor mij is het niet erg, ik ga gauw naar den hemel. Neen, hij vroeg zich met diepe bewogenheid af, wat deze woorden beteekenden, welk een donker onheil ze bevatten voor een kerkgemeenschap, die ze uitsprak en handhaafde. Hij was er altijd zoo diep van doordrongen geweest, ja, hij had er voor gebeefd, dat een kerk nu eenmaal nooit anders dan vloeken of zegenen kan, dat al haar woorden het geweld hebben van een eed. En hij besefte wat een van de meest vooraanstaande synodale predikanten met een sprekend gebaar eenmaal zoo scherp en fijn uitdrukte: dit vonnis kan de Heilige Geest niet dragen! En nu martelde hem de vraag wat er worden moest van kerken, die dezen vloek tegen den wil des Geestes in toch eenmaal droegen en sindsdien steeds bleven dragen.

Vele malen heb ik met Prof. Greijdanus over het kerkelijk conflict en het schisma gesproken. Wat een liefde en zorg voor Christus' kerk brandde er dan in zijn sobere simpele woorden., Ik dacht onder zoo'n gesprek dikwijls: zoo moesten zijn schorsers, ja, heel het gereformeerde volk hem hooren en zien. Toen ik hem eens vroeg wat naar zijn overtuiging de diepste oorzaak van het kerkelijk conflict was, antwoordde hij onmiddellijk: oppervlakkigheid. Later noemde hij ook nog: gemis aan waarachtige vroomheid en het feit dat voor zoo vele predikanten hun ambt niet veel meer dan hun broodwinning is. Tot op zijn sterfbed was hij met den nood van de hem uitwerpende kerken bezig. Hij vertelde mij enkele dagen voor zijn heengaan, dat hij een brief van een van zijn schorsers ontvangen had. Ik vroeg hem: staat er iets over in waar U blij mee kunt zijn? Langzaam schudde hij ontkennend het hoofd en met 'n smartelijken trek op zijn vredig gezicht fluisterde hij: men erkent niet eens wat geschied is!

Zoo heeft Prof. Greijdanus, de veelgesmade, maar ook veelgeliefde geleefd en zoo is hij gestorven.

Hij had niets en wist niets en zocht niets dan het woord van zijn God.

Daaruit heeft hij geleefd, daarvoor heeft hij gestreden, daarom is hij gesmaad, daarom hebben wij hem liefgehad, naar dat woord is hij thans verheerlijkt. En in Gods kracht zullen wij aan dezen voorganger blijven denken, lettende op den afloop van zijn wandel — in smaad en heerlijkheid — navolgend zijn vol­ hardende trouw.

C.V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Levend uit en naar het Woord

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's