GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De nieuw benoemde Hoogleeraar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De nieuw benoemde Hoogleeraar

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al weten we op dit moment (Donderdagavond eerste synodeweek) nog niet, welke beslissing dr H. J. Jager nemen zal ten aanzien van zijn benoeming tot hoogleeraar onzer Theologische Hoogeschool, toch willgn We in afwachting daarvan hem hartelijk verwelkomen in den kring der Hoogeschool.

Dr Jager, geboren Appingedammer, heeft in de vrijmakingsdagen zich een man van karakter getoond tegenover de synodocratie. Toen bekend was, dat ook hij zoo verstandig en eerlijk was, een formuletje, dat binnen twee jaar zou gewijzigd worden en zakelijk veranderd, niet de eere van Gods Woord te geven, heeft de „gevarenbezweerder" der hiërarchie, dr J. Ridderbos, zich — zoo was d e s t ij d s de gewoonte — in den kerkeraad van Voorthuizen willen laten beviüden en zijn best gedaan „er wat op te vinden". Maar dr Jager was voor spel niet te vinden, en zoo heeft, met diepe droefheid, en wat daar verder volgt...

En nu heeft deze week een ssoiode — terecht — den met diepe droefheid geschorste verzocht, de plaats in te nemen van dien anderen geschorste, die ook eenmaal naast dr Ridderbos gewerkt had.

In 1939 is dr Jager gepromoveerd aan de Vrije Universiteit op een proefschrift over „Rechtvaardiging en Zekerheid des geloofs". Het eert hem, dat hij deswege lastig gevallen is aan deze inrichting, 't Was in den tijd, waarin onder dr H. H. Kuyper's drijven de dogmaticus der V.U. zijn uit wetenschappelijk oogpunt volkomen mislukte actie begonnen was tegen degenen, die aan dr 1^ H. Kuyper en mitsdien aan de volgzame theologische faculteit der V.U. onwelgevallig waren. De tijd, waarin de rabies der V.U. begon te blazen in het vuur, en waarin de grond gelegd werd voor die machtsvorming, waarin, bij gebrek aan argumenten (want dr H. H. Kuyper zag wel, dat dr Hepp 't niet houden kon), tenslotte' de oorzaak liggen zou voor het retireeren van de zwakken naaide „veilige zone".

In die dagen heeft dr Jager bewezen te durven. Hij wist in zijn dissertatie af te wijken van de meening van zijn promotor. Hij kreeg van andere zijde den wind naar voren. Maar hij hield vol. En zoo werd zijn dissertatie een kalm trotseeren van het kerkelijk èn wetenschappelijk illegitieme drijven van de H. H. Kuyper—Hepp.

Dit eert den promovendus van toen. Van zijn stellingen noemen we er enkele:

1. „In Rom. 4:25 is „dia tèn dikaioosin" („om onze rechtvaardiging") aldus te omschrijven: et het oog op nog te geschieden rechtvaardiging door het geloof."

Even opletten: met deze stelling aanvaardde dr Jager de meening van Greijdanus' kommentaar op Romeinen. Evenals Greijdanus ging hij daarmee openlijk in tegen 1905, want daar stond nog altijd de meening verdedigd, dat Christus was opgewekt om onze reeds geschiede rechtvaardigmaking. Die tekst was daar gebruikt in denzelfden zin als waarin Kuyper hem had aangewend in zijn rechtvaardigmakingstheorie, die op zichzelf nog niet véél meer bezwaren had dan een ietwat slordig omgaan met enkele woorden (verkiezen en rechtvaardigen), maar die toch, mede daarin, ingeschakeld was in een systeem, dat in zijn verdere ontplooiing gevaarlijk begon te worden. Derhalve verloochende ook dr Jager publiek 1905 op een in d a t lichaam beteekenisvol punt, en maakte hij toen reeds bij voorbaat belachelijk den noodsprong eener latere synode, die, gekapitteld om de binding aan één knipselzinnetje uit 1905, daarna verteld had, dat heel het langademige stuk bindend was.

2. Een andere stelling luidt: „Aan het ware geloof is de zekerheid altijd inherent",

3. Weer een andere: „De stelling, dat de kenmerken „alleen beteekenis kunnen hebben in verband»met een reeds bestaande zekerheid" (A. A. van Schelven, De bewerking van een piëtistisch-getinte gemeente, Goes 1914, bl. 59) is juist" (deze stelling was rechtstreeks een aanval op de meening van dr H. H. Kuyper en dr Hepp, die de kenmerken-kwestie hadden aangegrepen, zonder duidelijk te kunnen maken, waarom zij het deden).

4. Nog een: „De stelüng van Maresius, „nee actum, nee habitum fidei posse tribui infantibus" (Disp. de fide infantium, 55) is juist". De latijnsche woorden kunnen beteekenen: „dat nóch de daad, nóch de „hebbelijkheid" van geloof aan de kleine kinderen kan worden toegekend". Ook Ursinus schreef kalm: kinderen gelooven niet. Het woord „actus", dat alles en nog wat kan aanduiden, zal hier wel beteekenen: werkzaamheid. En „habitus" zal hier niet zoozeer beteekenen „kiem" (Kuyper heeft de geschiedenis van dat woord veel kwaad gedaan met zijn veelvuldige vertaling van „kiem"), doch: „eigenschap". Een stelling, waarmee niet ontkend wordt, dat God in kleine kinderen „wat doet" zoo vaak en wat Hij wil, doch het woord „geloof" wordt gelaten in de beteekenis, die het ook in de belijdenis heeft. Zie ik het wel, dan worden met zulke stellingen Ku5rperiaansche en andere misvattingen bezworen en keert de spits van de stelling zich ook tegen het leerbegrip eener „pistische f u n c t i e", waarbij het woord „functie" is te laten in hetzelfde raam als waarin het ettelijke malen gebezigd wordt, d.w.z. zóó, dat het met „fungeeren" niets te maken heeft.

Heel de dissertatie is vol van uitspraken, die in dezelfde lijn liggen. „We moeten de liefde Gods niet afmeten naar de uitwerkingen daarvan in ons hart, maar we moeten geloovig zien op het offer van Christus" (173). „Voor de vraag, die vaak gesteld wordt: 'Mag ik wel gelooven' laat het evangelie geen plaats. Als die vraag gesteld wordt, loopt het er altijd weer op uit, dat men in den mensch zelf een grond zoekt, waarom en waarop zij gelooven mag" (91). , , Door het Woord wordt niet slechts een generale rechtvaardiging bekend gemaakt, zoodat wij door zelfonderzoek de vraag zouden moeten beantwoorden of dat nu wel voor ons persoonlijk geldt. Maar ook de persoonlijke rechtvaardiging is in het Woord des evangelies besloten" (92). „Wanneer de geloovende of de wedergeboren mensch voorwerp van het geloof zou zijn, dan zou dat weer uitloopen op roemen in den mensch" (83).

Onze lezers zien, dat de benoemde hoogleeraar vol interesse en met goede trouw zich heeft geworpen in den strijd der geesten, en een waardevolle bijdrage heeft geleverd tot den strijd voor de reformatie van ons denken en belijden.

We hopen, dat, na aanvaarding der benoeming, de opvolger van prof. Greijdanus zijn arbeid zal mogen verrichten in dezelfde harmonie, als waarmee thans aan de Hoogeschool gearbeid wordt en zijn verheugd, dat de voorteekenen er zijn, «die in dezen goede hoop wekken. Moge voor kerken en Hoogeschool de vrucht zich spoedig afteekenen en blijve in ons hart de dank, dat God de krachten geeft, die, wat anderen moesten loslaten, weer ter hand kunnen doen nemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

De nieuw benoemde Hoogleeraar

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1948

De Reformatie | 12 Pagina's